ECLI:NL:RBNNE:2024:2787

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
11144518 VV EXPL 24-50
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling en rectificatie in kort geding tussen werknemer en gemeente

In deze zaak vordert de eiser, een programmamanager bij de Gemeente Midden-Groningen, wedertewerkstelling en rectificatie van de berichtgeving omtrent haar op non-actiefstelling. De eiser is sinds 1 november 2022 in dienst bij de gemeente en heeft zich beziggehouden met de gevolgen van gaswinning. Na een periode van signalen over haar functioneren, werd zij op 27 mei 2024 vrijgesteld van werkzaamheden. De gemeente stelt dat er een onwerkbare situatie is ontstaan door het niet vrijgeven van de resultaten van een assessment, dat nodig was voor een verbetertraject. De eiser betwist deze claims en stelt dat zij ten onrechte is vrijgesteld van werk, wat haar reputatie schaadt.

De kantonrechter oordeelt dat de vordering tot wedertewerkstelling toewijsbaar is, omdat de gronden voor de vrijstelling van werkzaamheden niet zijn komen vast te staan. De rechter concludeert dat er geen redelijke grond is voor de vrijstelling en dat de eiser recht heeft op haar werkzaamheden. Tevens wordt de gemeente opgedragen om de betrokken partijen te informeren over de wedertewerkstelling van de eiser, om verdere reputatieschade te voorkomen. De proceskosten worden toegewezen aan de eiser, aangezien de gemeente in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 11144518 \ VV EXPL 24-50
Vonnis in kort geding van 22 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L. Laken-Steehouwer,
tegen
GEMEENTE MIDDEN-GRONINGEN,
te Hoogezand,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Gemeente Midden-Groningen,
gemachtigde: mr. T.S. Nicolai.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 21 juni 2024 met producties 1 tot en met 42
- de bij brief van 2 juli 2024 door de Gemeente Midden-Groningen overgelegde productie 1 (het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met bijbehorende producties)
- de bij brief van 4 juli 2024 door de Gemeente Midden-Groningen overgelegde producties 2 en 3
- de bij brief van 5 juli 2024 door de Gemeente Midden-Groningen overgelegde producties 4 en 5
- de bij brief van 5 juli 2024 door [eiser] overgelegde producties 43 tot en met 60, en de eveneens bij brief van 5 juli 2024 overgelegde productie 61
- de mondelinge behandeling van 8 juli 2024, en de ter gelegenheid daarvan door de gemachtigde van [eiser] en door de gemachtigde van de Gemeente Midden-Groningen overgelegde pleitnota. Door de griffier zijn aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is met ingang van 1 november 2022 in dienst gekomen van de Gemeente Midden-Groningen op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in de functie van Programmamanager gevolgen Gaswinning. In deze functie werd zij verantwoordelijk voor de programmaorganisatie rondom de gevolgen van de gaswinning en daarnaast vervulde zij de rol van leidinggevende van het team ‘Gevolgen Gas- en Zoutwinning (hierna: GGZW). Het programma gas- en zoutwinning viel rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van de gemeentesecretaris, de [naam 1] , die tevens de functie van programmadirecteur vervulde.
2.2.
Vanaf november 2022 heeft [eiser] gewerkt aan een claim van de regio richting het rijk. Daarin werd aangegeven wat de regio denkt nodig te hebben om de gevolgen van de gaswinning goed aan te kunnen pakken. Deze claim is opgenomen in het zogenaamde ‘groene boekje’ en zag op een verbreding en verzwaring van de gemeentelijke taken in het gaswinningsdossier. Daarnaast heeft de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen onderzoek gedaan naar de aardgaswinning in Groningen en op 23 februari 2023 is het rapport “Groningers boven gas” van deze commissie verschenen.
2.3.
In april 2023 heeft het kabinet, in reactie op het rapport “Groningers boven gas”, een pakket van 50 maatregelen aangekondigd, genaamd ‘Nij Begun’. Dit heeft geleid tot een verzwaring van de gemeentelijke taken. [eiser] is gevraagd (als projectleider) een impactanalyse te maken van de 50 kabinetsmaatregelen op de gehele organisatie. Eén van haar collega’s bij dit project was [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
2.4.
Per 1 februari 2023 is de gemeentesecretaris, [naam 1] , vertrokken en in de periode van 1 februari 2023 tot 1 oktober 2023 was er een interim gemeentesecretaris, [naam 3] . Deze ad interim gemeentesecretaris vervulde niet tevens de functie van programmadirecteur. Met ingang van 1 oktober 2023 is de nieuwe gemeentesecretaris gestart, [naam 4] (hierna: [nieuwe gemeentesecretaris] ).
2.5.
Op 23 november 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [nieuwe gemeentesecretaris] en [eiser] , waarvan een gespreksverslag is gemaakt. In dit gesprek heeft [nieuwe gemeentesecretaris] onder meer aangegeven dat er signalen zijn ontvangen over [eiser] . Ook heeft [nieuwe gemeentesecretaris] aangegeven dat [eiser] haar rol als teamleider op dat moment niet goed zou vervullen. Verder heeft [nieuwe gemeentesecretaris] aan de orde gesteld dat zij een machtsstrijd lijkt te zien tussen [eiser] en [naam 2] als het gaat om de toekomstige rol van programmadirecteur. Daarover heeft [eiser] aangegeven dat niet zo te voelen.
2.6.
Naar aanleiding van de impactanalyse is in december 2023 besloten om de functie van [eiser] op te delen in twee functies (de zogenaamde ‘knip’), namelijk de functie van programmamanager en de functie van teamleider van het team GGZW. Aan [eiser] werd de keuze gelaten welke functie zij wilde vervullen, waarna zij heeft gekozen voor de functie van programmamanager. [naam 5] is aangesteld als ad interim teamleider.
2.7.
Met ingang van 1 januari 2024 is [naam 2] als programmadirecteur aangesteld en vanaf dat moment was zij ook de leidinggevende van [eiser] . [programmadirecteur] was de eerste twee weken van januari 2024 ziek, [eiser] was de derde week van januari 2024 ziek.
2.8.
[programmadirecteur] en [eiser] hebben wekelijks overleg (“bila’s”) gevoerd. Van deze overleggen zijn verslagen zijn gemaakt, waar [eiser] achteraf opmerkingen, aanvullingen en wijzigingen bij heeft geplaatst.
2.9.
Per e-mail van 22 februari 2024 heeft [programmadirecteur] de tijdelijke programmaorganisatie Nij Begun, met vermelding van de rol- en taakverdeling, gedeeld met (onder meer) [eiser] .
2.10.
Op 27 februari 2024 heeft [programmadirecteur] [eiser] in een “bila”, zo volgt uit het daarvan opgestelde verslag, meegedeeld dat er de nodige punten zijn aan te merken op het functioneren van [eiser] en dat zij onvoldoende werk- en denkniveau ervaart bij [eiser] , gecombineerd met een gebrek aan zelfinzicht. Verder heeft [programmadirecteur] voorgesteld om een verbetertraject te starten en een ontwikkelassessment aangeboden, om zicht te krijgen op het vertrekpunt en ontwikkelcapaciteit waarop dan het verbetertraject kan worden toegesneden. Uit het verslag volgt voorts dat [programmadirecteur] heeft aangegeven
“dat als [eiser] niet wil ingaan op het aanbod om te starten met een ontwikkeltraject inclusief ontwikkelassessment, er maar één andere weg is en dat is het opstellen van een VSO”.
2.11.
Per e-mail van 1 maart 2024 heeft [programmadirecteur] bij [eiser] aangedrongen op een reactie op het voorstel van een ontwikkelassessment.
2.12.
Op 5 en 12 maart 2024 hebben verdere gesprekken plaatsgevonden tussen [programmadirecteur] en [eiser] . Daarbij is [programmadirecteur] opnieuw ingegaan op het door haar gewenste verbetertraject van [eiser] . Om uit de impasse te komen, heeft [programmadirecteur] opnieuw een ontwikkelassessment voorgesteld. [eiser] heeft aangegeven wel te willen verbeteren, maar dat dan duidelijk geformuleerd moet worden waar het over gaat en dat zij geen aanleiding ziet voor een assessment. Verder heeft [eiser] aangegeven advies te willen inwinnen.
2.13.
[eiser] heeft op 29 maart 2024 laten weten te kunnen instemmen met een assessment. [programmadirecteur] heeft de opdracht aan het assessmentbureau geformuleerd en [eiser] heeft daarvan een afschrift ontvangen. In de opdracht aan het assessmentbureau is de aanleiding voor het assessment benoemd (namelijk: onvoldoende functioneren), de functie en de plaats in de organisatie en de waarnemingen van [programmadirecteur] over het functioneren van [eiser] . Aan het assessmentbureau is gevraagd om een inschatting van het werk- en denkniveau van [eiser] te maken, om verschillende persoonlijke vaardigheden en competenties te beoordelen en om (vanuit het vastgestelde profiel als vertrekpunt) aan te geven welke ontwikkelcapaciteit er is en welke verbeterpunten kunnen worden afgeleid.
2.14.
Op 5 april 2024 heeft [eiser] het assessment gedaan.
2.15.
[eiser] heeft de resultaten van het assessment niet willen vrijgeven. In een mail van 24 april 2024 aan [programmadirecteur] schrijft zij:
“In reactie op je mail wil ik graag duiden waarom ik dit verslag eerst aan mijn adviseur wil voorleggen. Pas na meerdere vragen heb ik de opdracht omschrijving aan ASBR voor mijn assessment ontvangen. En daarnaast werd pas tijdens onze bila van 26 maart het volgende benoemd: “ [programmadirecteur] antwoordt dat ze in eerste instantie via een assessment nu een antwoord wil hebben op de vraag of [eiser] de juiste persoon is voor de functie van programmamanager”.
Mijn probleem zit ‘m in de vraagstelling van de assessment, de sturing op de uitkomst van de assessment en de onderzochte vaardigheden die niet bij aanvang van de functie zijn genoemd en niet golden in de functie waarin ik ben aangenomen. Om deze redenen wil ik het verslag eerst aan mijn adviseur voorleggen. Ik wil hier overigens wel bij vermelden dat ik een eventueel verbeter traject niet in de weg wil staan. (…)”
2.16.
Op 25 april 2024 hebben [programmadirecteur] en [eiser] een gesprek gevoerd over de aanleiding van het assessment en over de verdere gang van zaken.
2.17.
[eiser] heeft, door middel van een e-mail van haar gemachtigde, op 3 mei 2024 meegedeeld dat zij de resultaten van het assessment niet zal delen met [programmadirecteur] . [eiser] heeft wel verzocht om, indien een verbetertraject gevolgd moet worden, op korte termijn een concreet verbeterplan voor haar op te stellen. Namens de Gemeente Midden-Groningen is aangegeven daar op terug te komen.
2.18.
Op 14 mei 2024 heeft [programmadirecteur] [eiser] om 17:53 uur gebeld met de mededeling dat zij verplicht een week moet thuiswerken om aan het programmaplan te schrijven. [programmadirecteur] heeft diezelfde dag korte tijd later, om 18:13 uur, de collega’s van [eiser] per e-mail laten weten dat [eiser] , na overleg die ochtend, een week zal thuiswerken vanwege prioriteiten in haar werkpakket. De volgende dag, 15 mei 2024, heeft [eiser] [programmadirecteur] per e-mail laten weten dat geen sprake was van overleg, dat haar de reden van het verplichte thuiswerken niet duidelijk was en dat afspraken zonder overleg uit haar agenda zijn gehaald. Hierop heeft [programmadirecteur] per e-mail van 15 mei 2024 aangegeven dat de reden van haar verzoek om thuis te werken tweeledig was, namelijk het afmaken van een klus en een melding over [eiser] .
2.19.
Per brief van 17 mei 2024 heeft de gemachtigde van de Gemeente Midden-Groningen aangedrongen op het delen van de resultaten van het assessment en gewaarschuwd voor een patstelling.
2.20.
Op 21 mei 2024 heeft een bila plaatsgevonden tussen [eiser] en [programmadirecteur] waarin onder andere de status van de “klussenlijst” is besproken.
2.21.
Op 27 mei 2024 heeft [programmadirecteur] , tijdens een gesprek, aan [eiser] meegedeeld dat zij met onmiddellijke ingang wordt vrijgesteld van werk en [programmadirecteur] heeft haar naar de uitgang van het kantoor begeleid. Dit is bevestigd per brief van diezelfde dag door [programmadirecteur] . In de brief is het volgende opgenomen:
“(…)Zoals herhaaldelijk met u besproken is een onwerkbare situatie ontstaan als gevolg van diverse factoren. Uw functioneren is onvoldoende en alle pogingen van mij als uw directe leidinggevende om u te helpen uw resultaten te verbeteren, bleken vruchteloos. In alle werkoverleggen en bilaterale overleggen heb ik in de afgelopen maanden adviezen en aanwijzingen gegeven over de te leveren producten en de gewenste werkwijze, maar dat heeft geen resultaten opgeleverd. Om verdere mogelijkheden tot verbetering van uw functioneren te onderzoeken en een gefundeerd verbeterplan te kunnen opstellen, heb ik aan u een ontwikkelingsassessment aangeboden. Hierin hebt u toegestemd. Hoewel herhaaldelijk met u is besproken dat het doel van dit assessment is om handvatten te krijgen voor een verbeterplan, hebt alle verzoeken om de resultaten van het assessment vrij te geven aan ondergetekende, als opdrachtgever en leidinggevende, geweigerd. Daarmee wordt het mij onmogelijk gemaakt een onderbouwd verbeterplan op te stellen. De resultaten van het assessment zijn ook de afgelopen weken onontbeerlijk gebleken voor het verbeteren van uw functioneren. In ieder werkoverleg en in ieder bilateraal overleg blijkt steeds opnieuw dat ondanks aanwijzingen en geleverde feedback, de door u geleverde producten en uw functioneren als programmamanager van onvoldoende kwaliteit zijn en blijven.
Verder zijn er voortdurend signalen van diverse medewerkers van het team gevolgen gas- en zoutwinning alsmede uit de organisatie in ruimere zin, over uw gedrag en uw uitlatingen. U hebt verzocht om de namen van betrokkenen te noemen, maar het gaat om de incidenten en over de signalen van diverse collega’s, die aangeven dat u tegen gemaakte afspraken handelt of hen onder druk zet. Tevens is aantoonbaar dat u informatie hebt gedeeld met externe samenwerkingspartners van de gemeente, met een inhoud, en op een manier, die schadelijk is voor de gemeente. Het betreft uitlatingen en informatie over o.a. een door u verondersteld gebrek aan kennis bij collega’s en slecht management in het team GGZW. Ondanks waarschuwingen blijft u ondermijnend gedrag vertonen voor zowel mij als uw leidinggevende als voor de interim teamleider van het team gevolgen gas- en zoutwinning, collega’s en de gemeente als organisatie. Dit is niet acceptabel en leidt tot een onwerkbare
situatie. Tot slot maakt het ontbreken van iedere vorm van zelfreflectie of inzicht in uw eigen gedrag en capaciteiten de samenwerking onmogelijk. (...)”
2.22.
Bij brief van haar gemachtigde van 28 mei 2024 heeft [eiser] geprotesteerd tegen de op non-actiefstelling. Tevens heeft [eiser] bij e-mail van 28 mei 2024 een klacht ingediend tegen [programmadirecteur] in verband met de handelwijze van [programmadirecteur] omtrent het verlaten van het pand door [eiser] .
2.23.
Per e-mail van 5 juni 2024 heeft [programmadirecteur] aan het team GGWZ en aan enkele externe partijen het volgende meegedeeld:
“Hierbij stel ik jullie op de hoogte van het feit dat [eiser] met ingang van 27 mei j.l geen actieve rol meer vervult als programmamanager Gevolgen Gas en Zoutwinning. Zij is vrijgesteld van werk in afwachting van vervolgstappen. Haar taken worden tijdelijk waargenomen en verdeeld over diverse mensen. Nader informatie over wie dat zijn, volgt z.s.m.
Wij zijn ons zeer bewust van de impact van deze beslissing, (…)”
2.24.
Op 24 juni 2024 heeft de Gemeente Midden-Groningen een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend wegens disfunctioneren en/of een verstoorde arbeidsverhouding.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – wedertewerkstelling en rectificatie van interne en externe berichtgeving over haar op non-actiefstelling. [eiser] legt aan de vorderingen ten grondslag dat zij ten onrechte is vrijgesteld van werk en dat zij verdere reputatieschade wil voorkomen. [eiser] heeft verder gevorderd om de Gemeente Midden-Groningen te veroordelen in de proceskosten, waaronder de volledige advocaatkosten.
3.2.
De Gemeente Midden-Groningen voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. De Gemeente Midden-Groningen voert – samengevat weergegeven – aan dat [eiser] terecht is vrijgesteld van werk. De Gemeente Midden-Groningen heeft aangevoerd dat er een patstelling en een onwerkbare situatie is ontstaan doordat [eiser] de resultaten van het assessment niet wil overleggen. Verder heeft de Gemeente Midden-Groningen verwezen naar haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van 24 juni 2024, dat is gebaseerd op disfunctioneren van [eiser] en/of een verstoorde arbeidsverhouding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan sprake is. Het spoedeisend belang bij rectificatie wordt eveneens voldoende aanwezig geacht, nu deze vordering voldoende samenhangt met de vordering tot wedertewerkstelling. Verder overweegt de kantonrechter dat er geen wet of rechtsregel is die zich verzet tegen het toewijzen van een vordering tot rectificatie in kort geding. Rectificatie is immers niet altijd zinvol meer, als de uitkomst van een bodemprocedure moet worden afgewacht. De vorderingen zullen daarom inhoudelijk worden beoordeeld.
4.2.
De rechter zal in dit kort geding moeten beoordelen of de vorderingen in de (in te stellen) bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Het oordeel in dit kort geding is niet meer dan voorlopig oordeel. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Maatstaf wedertewerkstelling
4.3.
De toewijsbaarheid van een vordering van een werknemer om in de gelegenheid gesteld te worden de bedongen arbeid te verrichten, dient beoordeeld te worden aan de hand van de algemene maatstaf van artikel 7:611 BW, die inhoudt dat een werkgever zich jegens de werknemer als een goed werkgever dient te gedragen. In algemene zin brengt deze maatstaf voor een vordering tot wedertewerkstelling mee dat de toewijsbaarheid afhangt van de aard van de dienstbetrekking, de overeengekomen arbeid en de omstandigheden van het geval. [1] Hoewel een werknemer jegens zijn werkgever geen absoluut recht heeft om de bedongen werkzaamheden te kunnen verrichten, heeft een werknemer in beginsel een zwaarwegend belang bij het kunnen verrichten van de bedongen arbeid. Van een goed werkgever mag dan ook gevergd worden dat hij de werknemer tegen diens wil slechts de mogelijkheid onthoudt om de overeengekomen arbeid te verrichten indien hij daarvoor een redelijke grond heeft en die grond voldoende zwaar weegt. Een ingrijpende maatregel als vrijstelling van werkzaamheden mag slechts worden genomen als toelating van de werknemer op het werk aan de goede gang van zaken bij de werkgever grote schade zou toebrengen of indien vanwege andere zwaarwegende redenen, waartegen de belangen van de werknemer niet opwegen, in redelijkheid van de werkgever niet gevergd kan worden dat hij de werknemer nog langer op het werk duldt, ondanks het in beginsel diffamerende karakter van die maatregel.
4.4.
De vraag die in dit kort geding voorligt is of de vrijstelling van werkzaamheden – door [eiser] op non-actiefstelling genoemd – op 27 mei 2024 gelet op de omstandigheden van het geval gerechtvaardigd was.
4.5.
Het belang van [eiser] bij wedertewerkstelling is om de bedongen arbeid weer te mogen verrichten, zodat zij haar expertise op peil kan houden door relevante ontwikkelingen binnen het gaswinningsdossier bij te houden, en om verdere reputatieschade te voorkomen en haar netwerk te onderhouden. Ook het vertrouwen van de inwoners van het aardbevingsgebied in [eiser] kan op het spel staan, naarmate zij langer wegblijft. Dat belang is niet in geschil tussen partijen en kan als gegeven worden beschouwd.
De brief van 27 mei 2024
4.6.
De Gemeente Midden-Groningen stelt zich op het standpunt dat een onwerkbare situatie is ontstaan als gevolg van diverse factoren, te weten (1) het niet vrijgeven van de resultaten van het assessment waardoor geen verbetertraject kan worden ingezet, (2) signalen van diverse medewerkers over het gedrag en uitlatingen van [eiser] , (3) het delen van informatie met externe partners en (4) het gebrek aan zelfreflectie. Een en ander volgt uit de brief van 27 mei 2024. De kantonrechter zal op deze punten hierna ingaan.
4.7.
In de brief van 27 mei 2024 wordt gesproken over het vrijstellen van werkzaamheden terwijl [eiser] consequent de term op non-actiefstelling hanteert. Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat er geen juridisch relevant onderscheid tussen een vrijstelling van werkzaamheden van een werknemer en het op non-actiefstellen van een werknemer. Hooguit kan worden geoordeeld dat de term vrijstelling van werkzaamheden neutraler klinkt. Hierna zal over vrijstelling van werkzaamheden worden gesproken, nu de Gemeente Midden-Groningen die terminologie hanteert in haar brief van 27 mei 2024.
4.8.
De belangrijkste reden voor de vrijstelling van werkzaamheden is, zo begrijpt de kantonrechter, dat [eiser] de resultaten van het assessment niet heeft overgelegd zodat geen verbetertraject kan worden ingezet als gevolg waarvan een onwerkbare situatie is ontstaan. De Gemeente Midden-Groningen heeft dit als volgt nader toegelicht. Er is sprake van disfunctioneren van [eiser] . De in de vele “bila’s” gegeven adviezen en aanwijzingen hebben niet tot een verbetering geleid zodat is besloten een verbetertraject te starten. Een assessment is noodzakelijk voor het kunnen opstarten van een verbetertraject en hoewel [eiser] heeft ingestemd met een assessment weigert zij het rapport vrij te geven waardoor het verbetertraject niet kan worden gestart. Hierdoor zijn partijen in een patstelling terecht gekomen en is een onwerkbare situatie ontstaan. [eiser] heeft dit bestreden en aangevoerd dat geen sprake is van disfunctioneren, dat voor haar niet duidelijk is wat zij niet goed doet en dat door de Gemeente Midden-Groningen een oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het assessment.
4.9.
Afgezien van één gesprek met de (nieuwe) gemeentesecretaris over het functioneren van [eiser] als teamleider, blijkt uit de overgelegde stukken niet dat er vóór 1 januari 2024 sprake was van disfunctioneren van [eiser] . Eind 2023 werd [eiser] zelfs de keus gelaten of zij door wilde als programmamanager of als teamleider. [eiser] heeft aangegeven verder te willen gaan als programmamanager. Vervolgens is per 1 januari 2024 een nieuwe programmadirecteur, [programmadirecteur] , aangetreden. Deze nieuwe programmadirecteur heeft al na zeer korte tijd – feitelijk binnen het tijdsbestek van één maand – geconcludeerd dat [eiser] onvoldoende functioneert, dat zij onvoldoende werk- en denkniveau ervaart gecombineerd met een gebrek aan zelfinzicht en dat de “bila” geen soelaas bieden. [programmadirecteur] lijkt dit onder andere te wijten aan het CV en opleidingsniveau van [eiser] , maar niet ter discussie staat dat [eiser] veel inhoudelijke kennis heeft, al jaren werkzaam is op het gebied van aardbevingsschade en dat zij door de (oud) gemeentesecretaris – die eerder met haar had samengewerkt – is gevraagd bij de Gemeente Midden-Groningen te komen werken. Concrete voorvallen waaruit het disfunctioneren zou blijken ontbreken ook in de stukken. Uit de gesprekverslagen van de wekelijkse gespreken volgt dat [eiser] telkens heeft gevraagd waar het dan aan schortte en wat haar verbeterpunten waren, maar zij heeft daar geen concreet antwoord op gekregen. Hoewel [eiser] de opdracht kreeg om telkens ‘SMART’ te formuleren en om plannen concreet te maken, volgt uit de gesprekverslagen niet dat aan [eiser] concrete verbeterpunten zijn meegegeven. Bij de mondelinge behandeling heeft [programmadirecteur] weliswaar toegelicht dat zij wekelijks overzichten maakte en daarop actiepunten bijwerkte en daarbij verwezen naar productie 31, maar daaruit valt niet af te leiden dat het [eiser] duidelijk moet zijn geweest welke punten zij anders en beter had moeten aanpakken en dat het alleen aan haar was te wijten dat bepaalde deadlines niet werden behaald. Het argument dat dat (mede) komt omdat zij geen zelfinzicht zou hebben, maakt dat niet anders. Het is niet duidelijk geworden in welke kritiekpunten [eiser] niets heeft herkend of waar zij niets mee heeft gedaan. Daarbij is [eiser] eind februari 2024 al voor de keuze gesteld: starten met een ontwikkeltraject inclusief ontwikkelassessment of een VSO. Hiermee is [eiser] feitelijk geen andere keus gelaten dan mee te werken aan het assessment. Haar instemming met het assessment betekent daarom nog niet dat [eiser] het eens was met het afnemen daarvan, laat staan met de opdracht, die zij enkel ‘ter kennisname’ heeft ontvangen. Dat [eiser] vervolgens in het licht van deze omstandigheden en gang van zaken gecombineerd met de opmerking van [programmadirecteur] dat zij via een assessment een antwoord wil hebben op de vraag of [eiser] de juiste persoon is voor de functie van programmamanager, heeft geweigerd het assessment rapport vrij te geven is begrijpelijk. Het is de kantonrechter ook niet duidelijk geworden waarom het ‘onontbeerlijk’ is dat de resultaten van dat assessment moeten worden vrijgegeven om een verbeterplan te kunnen opstellen. Het kan zo zijn dat een assessment een nuttig hulpmiddel is bij het opstellen van een verbeterplan, maar niet valt in te zien waarom een assessment in dit geval daarvoor noodzakelijk is. Ook zonder assessment kunnen immers concrete verbeterpunten genoemd worden. Daarbij heeft [eiser] steeds te kennen gegeven te willen meewerken aan verbetering zolang maar duidelijk is wat er concreet aan schort. Ook heeft [eiser] steeds te kennen gegeven dat zij graag een mediationtraject zou starten nu in haar opinie sprake is van een communicatieprobleem tussen haar en [programmadirecteur] . Dat door het niet vrijgeven van de resultaten van het assessment een onwerkbare situatie is ontstaan, is naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter dan ook niet gebleken.
4.10.
Daarnaast heeft de Gemeente Midden-Groningen in haar brief van 27 mei 2024 vermeld dat er “voortdurend signalen zijn van diverse medewerkers over het gedrag en de uitlatingen van [eiser] ”. Zo zou zij tegen afspraken handelen en collega’s onder druk zetten. Zonder concrete invulling daarvan, die niet is gegeven, kan echter (vooralsnog) niet worden geconcludeerd dat dit een redelijke grond is om [eiser] niet meer toe te laten tot de werkvloer. Ook is niet gebleken dat de door de Gemeente Midden-Groningen genoemde signalen zijn onderzocht. Daarbij constateert de kantonrechter dat door beide partijen vele “ondersteunende” verklaringen zijn overgelegd. Binnen het bestek van dit kort geding is het niet mogelijk vast te stellen wat er precies aan de hand is. Duidelijk is wel dat binnen het team Gevolgen Gas- en Zoutwinning een en ander niet goed loopt. Zo is ter zitting ook aan de orde gekomen dat het contract van [interim teamleider] – op verzoek van het team – niet is verlengd. Dat [eiser] hier een doorslaggevende rol in speelt is evenwel niet komen vast te staan. Voor zover door de Gemeente Midden-Groningen wordt gedoeld op het benaderen van teamleden door [eiser] , kan dat worden verklaard vanuit haar nieuwe positie en rol als (alleen nog) programmamanager en niet langer als teamleider. In hoeverre haar dit te verwijten valt, ook gelet op het werk dat gedaan moest worden en waar zij op werd afgerekend, is vooralsnog niet komen vast te staan.
4.11.
Verder is in de brief opgenomen dat [eiser] informatie heeft gedeeld met externe samenwerkingspartners van de gemeente, hetgeen schadelijk zou zijn voor de Gemeente Midden-Groningen. [eiser] heeft dat betwist, al bij e-mail van 2 mei 2024. In de brief van 27 mei 2024 is vermeld dat het aantoonbaar is dat [eiser] informatie heeft gedeeld, maar de Gemeente Midden-Groningen heeft op geen enkele manier aangetoond dat (voor de gemeente schadelijke) informatie bij derden terecht is gekomen door toedoen van [eiser] . Dat [eiser] de goede gang van zaken bij de Gemeente Midden-Groningen schade heeft toegebracht of zal toebrengen, is daarom vooralsnog niet komen vast te staan.
4.12.
Ten slotte heeft de Gemeente Midden-Groningen aan de vrijstelling van werkzaamheden ten grondslag gelegd dat het [eiser] ontbreekt aan iedere vorm van zelfreflectie, waardoor samenwerking onmogelijk wordt. Ook dat is naar het oordeel van de kantonrechter niet concreet gemaakt en daarmee niet komen vast te staan. Voor zover gedoeld wordt op het feit dat [eiser] veel opmerkingen plaatste bij de gespreksverslagen, betekent dat nog niet dat zij geen zelfinzicht had, maar dat zij het niet eens was met de inhoud van het verslag. Ook is niet duidelijk geworden waarom dit tot een onwerkbare situatie heeft geleid.
De vordering tot wedertewerkstelling is toewijsbaar
4.13.
De door de Gemeente Midden-Groningen aan de vrijstelling van werkzaamheden ten grondslag gelegde gronden zijn naar het voorlopig oordeel niet komen vast te staan en ook is niet gebleken van een onwerkbare situatie. In dat kader heeft de Gemeente Midden-Groningen ter zitting nog aangegeven dat als [eiser] zou terugkeren in ieder geval één werknemer zich ziek zou melden, namelijk de medewerken die een verklaring heeft afgelegd die is overgelegd als productie 4 door de Gemeente Midden-Groningen. Het betreft hier dezelfde medewerker die medio mei 2024 een melding geeft gedaan, waarna [programmadirecteur] [eiser] heeft verzocht thuis te werken. Over wat er is voorgevallen, op het overleg van 14 mei 2024, lopen de verklaringen uiteen. Duidelijk is wel dat [programmadirecteur] hiernaar geen nader onderzoek heeft gedaan. Of [eiser] een verwijt kan worden gemaakt is dan ook niet duidelijk geworden. Uit dit voorbeeld valt dan ook, zonder nadere invulling, nog niet op te maken dat het gedrag van [eiser] zo ernstig was, dat zij niet meer zou kunnen terugkeren. Ook het feit dat [eiser] een officiële klacht heeft ingediend over [programmadirecteur] maakt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet dat sprake is van een onwerkbare situatie. Daarbij komt dat de Gemeente Midden-Groningen met de vrijstelling van werkzaamheden lijkt voor te sorteren op het ontbindingsverzoek. Het gaat te ver om in dit kort geding in detail in te gaan op het ontbindingsverzoek, maar de kantonrechter overweegt dat, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, de uitkomst van die ontbindingsprocedure niet op voorhand duidelijk is.
4.14.
Het oordeel van de kantonrechter is dat de vordering tot wedertewerkstelling toewijsbaar is gelet op het ontbreken van een redelijke grond en de omstandigheden van het geval. De vordering onder I (‘ [eiser] in staat stellen om haar werk op de gebruikelijke manier te verrichten) en de vordering onder II (‘toegang tot haar e-mailaccount en overige (digitale) bestanden zullen beide worden toegewezen, met inachtneming van het volgende.
4.15.
Het is de kantonrechter ter zitting voldoende gebleken dat de verstandhouding tussen [programmadirecteur] en [eiser] mede als gevolg van de gang van zaken moeizaam is en dat terugkeer op de werkvloer van [eiser] niet zomaar mogelijk is. Aan de andere kant geven beide partijen aan dat als terugkeer aan de orde is, beide partijen al het mogelijke zullen doen om dat in goede banen te leiden. De kantonrechter ziet hierin aanleiding een ruimere termijn voor de wedertewerkstelling te bepalen zodat de verstandhouding tussen partijen eerst enigszins kan worden genormaliseerd en partijen met elkaar (eventueel met behulp van een mediator zoals eerder ook al door [eiser] is voorgesteld) in gesprek kunnen gaan naar aanleiding van dit vonnis. De gevorderde termijn van wedertewerkstelling zal gelet hierop, waarbij de naderende vakantieperiode is meegenomen, worden bepaald op vier weken na de datum van dit vonnis.
Rectificatie (vordering III)
4.16.
De kantonrechter overweegt met betrekking tot de vordering tot rectificatie het volgende. De mededeling per e-mail van 5 juni 2024 aan het team en aan externe partijen is niet onjuist, onvolledig of misleidend geweest en in redelijk neutrale bewoordingen gesteld. Er bestond ook een noodzaak om andere partijen in te lichten over de afwezigheid van [eiser] . Echter, achteraf bezien was er voor de vrijstelling van werkzaamheden geen redelijke grond, zo is hiervoor overwogen, en door het versturen van het e-mailbericht – zonder overleg – aan collega’s en externe partijen over de afwezigheid van [eiser] per direct heeft zij wel (enige) reputatieschade opgelopen. Daarom bestaat er reden om de Gemeente Midden-Groningen te bevelen om de partijen die eerder over de non-actiefstelling zijn ingelicht, nu ook op de hoogte te brengen van de wedertewerkstelling van [eiser] . De vordering is in die zin niet zozeer een rectificatie, maar een gebod tot communicatie aan de interne en externe partijen over de nieuwe situatie. De vordering zal daarom in aangepaste vorm (als het ‘mindere’) worden toegewezen, zoals in de beslissing wordt vermeld, waarbij de termijn zal worden bepaald op vijf dagen. Tegen de inhoud van de rectificatie is door de Gemeente Midden-Groningen geen verweer gevoerd, zodat die tekst zoals gevorderd zal worden toegewezen.
Dwangsommen
4.17.
De kantonrechter zal de gevorderde dwangsommen toewijzen zoals hierna vermeld.
Proceskosten
4.18.
De Gemeente Midden-Groningen is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op de volledige advocaatkosten, hetgeen de Gemeente Midden-Groningen heeft betwist. De kantonrechter is van oordeel dat alleen in hoge uitzonderingsgevallen, een volledige kostenveroordeling aan de orde kan zijn. Daarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatig handelen. Ook de eisen van goed werkgeverschap kunnen onder bijzondere omstandigheden tot de verplichting leiden dat de werkgever de volledige advocaatkosten moet dragen. Omdat in deze zaak niet is gebleken van dergelijke buitengewone omstandigheden, is de kantonrechter van oordeel dat de proceskostenvergoeding op basis van een liquidatietarief begroot moet worden. De proceskosten van [eiser] worden daarom vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.447,42

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt de Gemeente Midden-Groningen om [eiser] in staat te stellen haar werkzaamheden in haar functie van Programmamanager gevolgen Gaswinning te kunnen verrichten op de gebruikelijke wijze en om [eiser] toegang te verschaffen tot haar e-mailaccount en de overige digitale bestanden/systemen van de Gemeente Midden-Groningen waartoe zij toegang had voor 27 mei 2024, zulks met ingang van vier weken na de datum van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag(deel) dat de Gemeente Midden-Groningen daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;
5.2.
veroordeelt de Gemeente Midden-Groningen tot interne- en externe communicatie over te gaan door middel van het verzenden van een e-mail en als dat niet mogelijk is een brief, aan alle personen en/of organisaties aan wie door of namens de Gemeente Midden-Groningen - mondeling, schriftelijk of door welk (digitaal) communicatiemiddel dan ook — is meegedeeld dat [eiser] (voorlopig) is vrijgesteld van werk en/of dat haar verzocht is (voorlopig) haar werkzaamheden neer te leggen of woorden van gelijke strekking, met als onderwerp
‘Hervatting werkzaamheden’in lijn met de in de dagvaarding onder vordering III. geformuleerde tekst, een en ander onder gelijktijdige toezending van afschriften van de verzonden e-mails en/of brieven per e-mail aan mr. Laken-Steehouwer (l.laken@sk-advocaten.nl), zulks met ingang van vijf dagen na de datum van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag(deel) dat de rectificatie uitblijft, tot een maximum van
€ 5.000,- is bereikt;
5.3.
veroordeelt Gemeente Midden-Groningen in de proceskosten van € 1.447,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Gemeente Midden-Groningen niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.F. Clement en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2024.
524

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 mei 1989, ECLI:NL:HR:1989:AC2497