ECLI:NL:RBNNE:2024:2760

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
08-161029-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van openlijk geweld in Zwolle

Op 18 juli 2024 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijk geweld gepleegd in een park te Zwolle op 19 juni 2021. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld. De zaak kwam ter terechtzitting na een inhoudelijke behandeling op 12 juni 2024 en de sluiting van het onderzoek op 18 juli 2024. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.A. Versteegh, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.

De tenlastelegging omvatte geweldpleging tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij de verdachte zou hebben geslagen en geschopt. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 97 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet betrokken was bij het geweld en dat de getuigenverklaringen onvoldoende betrouwbaar waren.

De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen en aangevers niet eenduidig waren en dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen van de verdachte door enkele getuigen niet betrouwbaar waren, mede door de omstandigheden waaronder de geweldsincidenten plaatsvonden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en verklaarde de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk, aangezien het feit waaruit de schade voortvloeide niet bewezen was. Tevens werd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 08/161029-21
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 10/227944-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juli 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 juni 2024 (inhoudelijke behandeling) en 18 juli 2024 (sluiting onderzoek).
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.A. Versteegh, advocaat te s-Gravenhage. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Zwolle openlijk, te weten in het Park [naam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
door die [slachtoffer 1] :
  • meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of te slaan (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), en/of
  • meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of het lichaam te trappen/schoppen (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), en/of
  • meermalen, althans eenmaal met een fles, althans enig (hard) voorwerp, op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, en/of
  • door die [slachtoffer 2] :
  • vast te grijpen bij de keel en/of het lichaam en/of (vervolgens) te duwen, en/of
  • meermalen, althans eenmaal op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of te slaan,
terwijl dit door hem en/of medeverdachte(n) gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond en/of een opgezwollen en/of blauwe hand, voor die [slachtoffer 1] , en/of opgezwollen jukbeenderen en/of een opgezwollen oogkas en/of bloeduitstortingen op het hoofd en/of krassen in de hals voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid, te weten dat het aan verdachte verweten geweld het in de tenlastelegging opgenomen lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 97 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, in combinatie met een taakstraf voor de duur van 160 uren. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd kort en zakelijk weergegeven dat sprake is van een betrouwbare fotoherkenning van verdachte na enkelvoudige fotoconfrontatie door aangever [slachtoffer 3] , getuige [naam] , getuige [naam] en getuige [naam] .
Deze fotoherkenning vindt daarnaast voldoende steun in de verklaring die getuige [naam] op de bewuste avond én voorafgaand aan de fotoconfrontatie heeft afgelegd over het signalement van verdachte en over de door verdachte gepleegde geweldshandelingen en voorts in het proces-verbaal van aanhouding van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd kort en zakelijk weergegeven dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het tegen de aangevers gepleegde (groeps)geweld. Verdachte heeft dit stellig en consequent ontkend, terwijl de beide aangevers verdachte ook niet aanwijzen als dader. De andersluidende verklaringen van getuige [naam] en getuige [naam] zijn onvoldoende betrouwbaar en kunnen om deze reden niet voor het bewijs worden gebruikt, nu beide getuigen tegenstrijdig hebben verklaard over de geweldshandelingen en de persoon die deze zou hebben
gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Niet ter discussie staat dat in de nacht van 19 juni 2021, omstreeks 02:00 uur, in park [naam] te Zwolle vechtpartijen zijn ontstaan waaraan een groot aantal personen heeft deelgenomen en waarbij door een aantal personen van die groep fors en heftig geweld is gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Uit het strafdossier blijkt dat verdachte die bewuste nacht (en voorafgaande avond van 18 juni 2021) in het park aanwezig is geweest.
Het strafdossier bevat meerdere verklaringen van aangevers en getuigen over het geweldsincident en de personen die dit geweld zouden hebben gepleegd. De rechtbank stelt vast dat geen van de aangevers en getuigen een signalement heeft gegeven dat onmiskenbaar op verdachte past. Bij de (enkelvoudige) fotoconfrontatie die, met toestemming van de officier van justitie, aansluitend op de verhoren van aangevers en getuigen heeft plaatsgevonden, is verdachte door een aantal getuigen wel herkend. [slachtoffer 3] verklaart dat hij weet dat verdachte erbij was toen hij werd geslagen. [slachtoffer 3] weet echter niet of verdachte zelf ook geslagen heeft. [naam] verklaart dat verdachte een van de jongens is die in een groepje om [slachtoffer 1] heeft gestaan en dat verdachte [slachtoffer 1] toen ook heeft geslagen. [naam] herkent verdachte aan zijn volle baard. Ook [naam] verklaart dat hij verdachte herkent. Volgens de getuige heeft verdachte bij de groep gestaan die om [slachtoffer 1] heen stond en heeft verdachte [slachtoffer 1] toen ook geschopt. [naam] verklaart dat verdachte in het begin flink ruzie zocht. Zij kan zich echter niet herinneren of hij de mishandeling heeft gepleegd. Tegenover deze fotoherkenningen van verdachte staan de verklaringen van aangevers en getuigen die verdachte bij de fotoconfrontatie niet hebben herkend. Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] herkennen verdachte allebei niet en ook [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] herkennen verdachte niet.
De rechtbank stelt vast dat uit de afgelegde verklaringen geen eenduidig beeld naar voren komt over betrokkenheid van verdachte bij het openlijk geweld. Twee getuigen, [naam] en [naam] , verklaren dat verdachte geweld tegen [slachtoffer 1] heeft gepleegd. Alle andere aangevers en getuigen kunnen zich verdachte en/of door hem gepleegde geweldshandelingen niet herinneren. Geen van de aangevers of getuigen verklaart daarnaast dat verdachte (ook) betrokken is geweest bij het tegen [slachtoffer 2] gepleegde geweld. [slachtoffer 3] wijst verdachte nog wel aan als mogelijke dader, maar hij plaatst verdachte bij het tegen hem ( [slachtoffer 3] ) gepleegde geweld en niet bij het, daaraan voorafgaande, geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .
De rechtbank stelt voorop dat zeer behoedzaam dient te worden omgegaan met de herkenningen na de enkelvoudige fotoconfrontatie door getuige [naam] en getuige [naam] en de bewijskracht daarvan. Dit geldt temeer wanneer deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem tenlastegelegde kunnen aantonen, zoals hier het geval is. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank de door getuige [naam] gegeven beschrijving van een van de daders als een jongen met een volle baard onvoldoende ondersteunend aan diens herkenning van verdachte ten tijde van de fotoconfrontatie. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat getuige [naam] bij de fotoconfrontatie slechts één foto van een persoon met een baard is getoond, zodat een keuzemogelijkheid ontbrak. De rechtbank acht het daarom niet uitgesloten dat getuige [naam] verdachte heeft aangewezen omdat zijn uiterlijk (in ieder geval wat betreft de volle baard) overeenkomt met het uiterlijk van de dader
zoals dat in zijn geheugen is opgeslagen. Dit geldt temeer nu niet alle verdachten van het openlijk geweld door de politie zijn aangehouden, terwijl andere door getuige [naam] genoemde details van het uiterlijk niet op verdachte passen, zoals het zwarte gemillimeterde haar en het bruin/groenige vest. Ten aanzien van de fotoherkenning door getuige [naam] overweegt de rechtbank dat door hem geen specifieke, onderscheidende uiterlijke kenmerken zijn genoemd waaraan hij verdachte heeft herkend, terwijl hij in zijn verhoor bij de politie ook geen signalement heeft kunnen geven dat onmiskenbaar op verdachte past. De rechtbank kan als gevolg daarvan niet vaststellen waar getuige [naam] zijn herkenning van verdachte op heeft gebaseerd, hetgeen de bewijswaarde van zijn herkenning doet afnemen.
Tot slot overweegt de rechtbank ten aanzien van de wijze waarop de fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden nog het volgende. Door verbalisanten zijn fotobladen getoond van de (aangehouden) verdachten en de personen die wij op dit moment vast hebben zitten, waarna aan de aangevers en de getuigen is gevraagd of zij (een van) de personen op de foto herkennen. Deze suggestieve wijze van presenteren kan naar het oordeel van de rechtbank de overtuiging van de getuigen, dat de persoon op de foto (verdachte) ook de dader is, hebben beïnvloed.
Op grond van voorgaande overwegingen, acht de rechtbank -anders dan de officier van justitie- de herkenning van verdachte door getuigen [naam] en [naam] onvoldoende betrouwbaar om daaraan in bewijsrechtelijke zin doorslaggevende betekenis toe te kennen. De rechtbank heeft hierbij ook de omstandigheden in aanmerking genomen waaronder de getuigen de daders van het geweld moeten hebben gezien. Het was donker in het park en er waren in korte tijd twee (elkaar direct opvolgende) heftige geweldsincidenten waarbij meerdere personen betrokken waren.
Verdachte heeft bij de politie stellig ontkend geweld tegen (een van de) aangevers te hebben gepleegd. Op de bewuste avond was hij in het park. Hij heeft met meerdere mensen gesproken en heeft bij meerdere groepen gestaan. Op enig moment voelde hij zich erg misselijk worden. Hij is toen weggelopen van de groep waarbij hij toen stond om op een rustige plek te kunnen overgeven. Toen hij zag dat er chaos in het park ontstond en dat er mensen wegrenden, is verdachte ook weggerend. Van een vechtpartij heeft hij niets gezien. Deze verklaring kan op basis van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet zonder meer als ongeloofwaardig of onaannemelijk terzijde worden gesteld.
Nu het strafdossier geen (objectieve) bewijsmiddelen bevat aan de hand waarvan de betrokkenheid van verdachte bij het openlijk geweld kan worden vastgesteld, is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit geweld heeft gepleegd of dat hij daaraan een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde feit.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van 400,- ter zake van materiële schade en 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van 500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [slachtoffer 4] tot een bedrag van 89,79 ter zake van materiële schade en 2.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [slachtoffer 5] tot een bedrag van 264,- ter zake van materiële schade en 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [slachtoffer 3] (door tussenkomst van mr. M.L. de Jong, advocaat te Meppel) tot een bedrag van 2420,30 ter zake van materiële schade en 2.250,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Voorts is verzocht om vergoeding van proceskosten ten bedrage van 2.292,95.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit waaruit de schade van de benadeelde partijen zou zijn ontstaan niet bewezen en spreekt verdachte daarvan geheel vrij. De rechtbank zal de benadeelde partijen om die reden niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.
Benadeelde partijen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3]
De rechtbank constateert dat het tegen de benadeelde partijen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] gepleegde geweld niet aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de hieruit voortvloeiende schade reeds om deze reden niet aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering

Vordering na voorwaardelijke veroordeling 10/227944-20

Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, kan niet worden geoordeeld dat de verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank zal daarom het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 1]
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer 2]
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer 4]
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer 5]
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer 3]
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 10/227944- 20:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Rotterdam van
22 december 2020.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. R. Baluah en mr. H.R. Eising, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes-Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2024.