ECLI:NL:RBNNE:2024:2753

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
08-161091-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in geweldszaak te Zwolle na onbetrouwbare fotoconfrontatie

Op 18 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling en openlijk geweld in Zwolle op 19 juni 2021. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat de bewijsvoering, met name de herkenning van de verdachte door middel van een enkelvoudige fotoconfrontatie, als onbetrouwbaar werd beschouwd. De rechtbank benadrukte dat bij het gebruik van enkelvoudige fotoconfrontaties grote behoedzaamheid geboden is, omdat deze minder bewijswaarde hebben dan meervoudige confrontaties. In deze zaak waren er geen andere bewijsmiddelen die de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld konden aantonen. De rechtbank concludeerde dat de resultaten van de fotoconfrontatie niet meer betrouwbaar waren, vooral gezien het feit dat de foto's aan een grote groep mensen in elkaars aanwezigheid waren getoond. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de herkenning van de verdachte door de getuigen en slachtoffers op eigen waarneming was gebaseerd of dat deze was beïnvloed door de omstandigheden van de confrontatie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk, omdat de feiten niet bewezen waren. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 08/161091-21
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 13/684150-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juli 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juni 2024 (inhoudelijke behandeling). Ter terechtzitting van 18 juli 2024 is het onderzoek gesloten.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.C. Meijer, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de ribben getrapt en/of geschopt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de ribben getrapt en/of geschopt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Zwolle openlijk, te weten in het Park [naam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
door die [slachtoffer 1] :
  • meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of te slaan,
  • meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de ribben en/of het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of stampen (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), en/of
door die [slachtoffer 2] :
- vast te grijpen bij de schouder en/of het lichaam en/of (vervolgens) met een fles, althans enig (hard) voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans tegen het lichaam, te slaan, en/of
door die [slachtoffer 3] :
  • vast te grijpen bij de arm en/of het lichaam en/of (vervolgens) om laag te trekken, en/of (vervolgens)
  • meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te trappen en/of te schoppen (terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag), en/of
  • met een fles, alhans enig (hard) voorwerp, op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam, te slaan, terwijl dit door hem en/of mededaders gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een afgebroken tand voor die [slachtoffer 1] en/of een opgezwollen en/of blauw oog en/of jukbeen voor die [slachtoffer 2] en/of een hoofdwond en/of een gebroken kootje van de middelvinger voor die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 ten laste gelegde, met dien verstande dat verdachte ten aanzien van feit 2 partieel dient te worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid, te weten dat het aan verdachte verweten geweld het in de tenlastelegging opgenomen lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 78 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een werkstraf voor de duur van 100 uren op te leggen.
De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd kort en zakelijk weergegeven dat met een enkelvoudige fotoconfrontatie weliswaar behoedzaam dient te worden omgegaan, maar dat de resultaten daarvan wel voor het bewijs kunnen worden gebezigd. In dit geval is sprake van een betrouwbare herkenning van verdachte door aangever [slachtoffer 2] , aangever [slachtoffer 3] en getuige [naam] . Deze herkenning vindt daarnaast voldoende steun in de verklaringen die zij hebben afgelegd. Zo verklaart aangever [slachtoffer 2] dat hij verdachte (die een blauw Champion shirt aanhad) herkent als degene die bij [slachtoffer 1] stond en hem naar beneden trok. Ook herinnert aangever [slachtoffer 2] zich dat verdachte aangever [slachtoffer 1] schopte op zijn hoofd en in zijn ribben. Aangever [slachtoffer 3] verklaart dat de jongen in het kobalt blauwe shirt [slachtoffer 1] uit het niets naar beneden trok. Deze jongen trok later ook hem naar de grond, waarna de groep tegen zijn gezicht begon te trappen. Getuige [naam] verklaart dat hij heeft gezien dat verdachte een paar vuistslagen heeft uitgedeeld aan verschillende mensen.
Ondersteunend is voorts het proces-verbaal van aanhouding van verdachte waaruit blijkt dat verdachte kort na het geweldsincident is aangehouden en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant Wolters waaruit blijkt dat verdachte nog dezelfde nacht door een aangever en een getuige voor 100 procent is herkend als de jongen die gevochten heeft.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft daartoe aangevoerd kort en zakelijk weergegeven dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het tegen de aangevers gepleegde (groeps)geweld. Verdachte heeft stellig en consequent ontkend geweld te hebben gepleegd of daarbij aanwezig te zijn geweest, terwijl de verklaringen van de aangevers over het signalement van de daders wisselend en tegenstrijdig zijn. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de wijze waarop de enkelvoudige fotoconfrontatie is uitgevoerd, strijdig is met het recht van verdachte op een eerlijk proces en heeft daaraan de conclusie verbonden dat de vermeende herkenning van verdachte als onbetrouwbaar moet worden beschouwd en niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Voor de te betrachten zorgvuldigheidseisen heeft de raadsman gerefereerd aan het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek en aan de richtlijnen die worden geschetst in de Handleiding Confrontaties van
[naam] . Voor het overige bevat het strafdossier onvoldoende bewijs om tot een veroordeling te kunnen komen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 18 op 19 juni 2021 vindt er in park [naam] te Zwolle een zogenoemde blockparty plaats. Het is die nacht druk in het park en er zijn meerdere groepen jongeren aanwezig. Omstreeks 02:00 uur heeft er in het park een vechtpartij plaatsgevonden, waarbij een grote groep personen betrokken is geweest. Bij de vechtpartij hebben alle aangevers als gevolg van het tegen hen gepleegde geweld letsel opgelopen. Kort na de geweldplegingen worden 8 personen aangehouden, onder wie verdachte. Voor zijn
aanhouding was verdachte al staande gehouden en gecontroleerd en zijn van hem twee zogenoemde full body-fotos gemaakt. Deze fotos zijn diezelfde nacht op het [naam] getoond aan aangevers en getuigen.
Verdachte wordt na het tonen van de fotos herkend als een van de geweldplegers. Verdachte heeft erkend dat hij in het park is geweest, maar heeft ontkend dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan geweld jegens de slachtoffers. De rechtbank zal dienen te beoordelen of de herkenning van verdachte als een van de geweldplegers kan worden gebezigd voor het bewijs. De verdediging heeft gesteld dat sprake is van strijd met een eerlijk proces en heeft bepleit dat de zorgvuldigheidseisen die dienen te worden gesteld aan de wijze waarop een fotoconfrontatie wordt uitgevoerd onder meer kunnen worden ontleend aan het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek. De Hoge Raad heeft in 2010 uitgemaakt dat dit besluit alleen toepassing heeft ingeval van een confrontatie in persoon.
Van een schending van het recht van een verdachte op een eerlijk proces bij een fotoconfrontatie kan sprake zijn wanneer de gevolgde werkwijze bij de fotoconfrontatie strekt tot beïnvloeding van de personen aan wie de foto wordt getoond met het oog op de door hen af te leggen verklaring. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is geweest. De fotos zijn getoond in de beginfase van het politieonderzoek waarin de focus gericht was op het aanhouden van personen waartegen een redelijke verdenking zou kunnen bestaan. Bezien in dat licht kan niet worden geconcludeerd dat het tonen van de foto van verdachte op dat moment onverenigbaar is met het recht van verdachte op een eerlijk proces. De vraag is echter wel of de gevolgde werkwijze bij de fotoconfrontatie leidt tot betrouwbare en daarmee voor het bewijs bruikbare resultaten.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat, bij het gebruik van de resultaten van een enkelvoudige fotoconfrontatie als bewijsmiddel, grote behoedzaamheid is geboden. Volgens vaste jurisprudentie heeft een enkelvoudige fotoconfrontatie een zwakkere bewijskracht dan een meervoudige fotoconfrontatie omdat een keuzemogelijkheid ontbreekt. Door het tonen van fotos van één verdachte kan aldus de overtuiging ontstaan dat de getoonde persoon wel de dader
moetzijn, zeker als het uiterlijk van de persoon op de foto enigszins overeenkomt met het uiterlijk van de dader zoals dat door een aangever of getuige in het geheugen is opgeslagen. Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van een herkenning die gebaseerd is op een enkelvoudige fotoconfrontatie is onder meer de wijze waarop de enkelvoudige fotoconfrontatie en de herkenning hebben plaatsgevonden van groot belang.
Uit het procesdossier kan worden afgeleid dat, kort na de geweldplegingen, aan de aanwezigen ter plaatse door een verbalisant full body fotos van verdachte zijn getoond, die kort daarvoor nabij het park zijn gemaakt. De rechtbank constateert dat op dat moment nog door geen van de aanwezigen een beschrijving van het signalement van de dader(s) was gegeven. De rechtbank constateert in het proces-verbaal van bevindingen dat hierover is opgemaakt voorts dat niet is vastgelegd aan wie de betreffende verbalisant de fotos heeft getoond, aan hoeveel personen dit is geweest en wie daar verder bij aanwezig zijn geweest, zodat de rechtbank niet kan vaststellen wie op dat moment al de fotos van verdachte hebben gezien. Ook is door verbalisant niet vastgelegd wie verdachte voor 100% heeft herkend als de jongen die gevochten heeft en wie bij het tonen van de fotos aanwezig zijn geweest, zodat de rechtbank voorts niet kan vaststellen wie op dat moment deze herkenning van verdachte hebben gehoord. Daarnaast is niet vastgelegd aan de hand van welke specifieke uiterlijke kenmerken verdachte is herkend. Tot slot constateert de rechtbank dat sprake is geweest van een (veel) grotere groep dan de 8 aangehouden verdachten. Niet kan worden vastgesteld of de uiterlijke kenmerken en kleding van anderen die ter plaatse aanwezig waren overeenkomen met de aangehouden verdachten.
Op grond van voornoemde omstandigheden kan de rechtbank niet uitsluiten dat de in het park aanwezige aangevers en getuigen de getoonde fotos van verdachte, waarop te zien is dat hij donker getint is en een (aan de bovenkant) blauw t-shirt draagt, en de herkenning van verdachte als de dader, in hun geheugen hebben opgeslagen en dat dit hun eigen herinnering aan het geweld en de daders daarvan, (met het verloop van de tijd) onbewust heeft beïnvloed. Nu voorts niet duidelijk is wie van de aangevers en
getuigen bij deze eerste fotoconfrontatie aanwezig zijn geweest, kan de rechtbank niet vaststellen of de verklaringen die door de aangevers en getuigen later bij de politie zijn afgelegd, gebaseerd zijn op hun eigen waarneming van het geweld of op een ingekleurde herinnering daaraan.
Nadat de fotos van verdachte reeds ter plaatse aan verschillende personen in elkaars aanwezigheid zijn getoond, zijn aangevers en getuigen enkele dagen hierna aanvullend gehoord waarbij fotobladen zijn getoond van de 8 aangehouden verdachten. Daarbij is, alvorens de fotos werden getoond, aan de aangevers en getuigen gemeld dat het ging om de (aangehouden) verdachten en de personen die wij op dit moment vast hebben zitten.
Deze suggestieve wijze van presenteren kan naar het oordeel van de rechtbank de overtuiging van de aangevers en getuigen dat de persoon op de foto (verdachte) ook de dader is, verder hebben beïnvloed.
Kijkend naar de grote mate van behoedzaamheid die moet worden betracht bij de te volgen werkwijze bij enkelvoudige fotoconfrontaties ter verkrijging van een betrouwbaar onderzoeksresultaat, bezien in het licht van de manier waarop in deze zaak met name de full body fotos van verdachte in het park zijn getoond aan een grote groep personen in elkaars aanwezigheid, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de resultaten van de confrontatie niet meer betrouwbaar kunnen worden geacht en daarmee niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs.
De rechtbank constateert dat er geen verklaringen zijn van getuigen van wie kan worden vastgesteld dat zij niet bij de eerste fotoconfrontatie in het park aanwezig zijn geweest én die voldoende consistent, gedetailleerd en specifiek hebben verklaard over de betrokkenheid van verdachte bij het geweldsincident, terwijl ook geen andere bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld camerabeelden, voorhanden zijn waaruit blijkt van de betrokkenheid van verdachte bij het geweld.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat het verdachte is geweest die in de nacht van 18 op 19 juni 2021 geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] of dat hij daaraan een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde feit. De rechtbank beseft dat het onbevredigend is, in het bijzonder voor de slachtoffers, dat er na zoveel tijd geen antwoord wordt gegeven op de vraag wie alle personen zijn die verantwoordelijk zijn voor het gepleegde geweld.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 5] , tot een bedrag van 400,- ter zake van materiële schade en 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 4] , tot een bedrag van 500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 1] tot een bedrag van 89,79 ter zake van materiële schade en 2.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] tot een bedrag van 264,- ter zake van materiële schade en 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
5. [ [slachtoffer 3] (door tussenkomst van mr. M.L. de Jong, advocaat te Meppel) tot een bedrag van 2.420,30 ter zake van materiële schade en 2.250,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Voorts is verzocht om vergoeding van proceskosten ten bedrage van 2.292,95.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partijen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4]
De rechtbank constateert dat het tegen de benadeelde partijen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] gepleegde geweld niet op de tenlastelegging van verdachte staat opgenomen, zodat de hieruit voortvloeiende schade reeds om deze reden niet aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.
Benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten waaruit de schade van de benadeelde partijen zou zijn ontstaan niet bewezen en spreekt verdachte daarvan geheel vrij. De rechtbank zal de benadeelde partijen om die reden niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling 13/684150-18

Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, kan niet worden geoordeeld dat de verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank zal daarom het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 5]
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer 4]
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer 1]
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer 2]
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer 3]
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 13/684150- 18
Verklaart de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de Rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2018 niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. R. Depping en mr. H.R. Eising, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes-Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2024.