ECLI:NL:RBNNE:2024:2716

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
18/048885-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens meerdere gewapende overvallen en geweldsmisdrijven

Op 18 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere gewapende overvallen en geweldsmisdrijven. De verdachte, geboren in 2005, heeft samen met een mededader op 9 januari 2023 een gewapende overval gepleegd op een McDonald's in Emmen, waarbij geweld is gebruikt tegen de manager. Daarnaast heeft hij op 16 februari 2023 in Assen een bedreiging met een vuurwapen geuit tegen een vrouw en zijn toenmalige vriendin mishandeld. Op 20 november 2022 heeft hij samen met anderen een straatroof gepleegd waarbij onder andere een telefoon en vapes zijn gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan meerdere persoonlijkheidsstoornissen, wat invloed heeft gehad op zijn gedrag. Ondanks deze stoornissen oordeelt de rechtbank dat de verdachte strafbaar is en legt hij een jeugddetentie van 15 maanden op, met de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers van de overvallen en geweldsmisdrijven, en heeft de onttrekking van het in beslag genomen vuurwapen en munitie aan het verkeer bevolen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/048885-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juli 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.G. Knegt, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen en mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na een vordering aanpassing omschrijving feiten in de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 januari 2023 te Emmen (aan [adres]), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meerdere geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele aan McDonald's [vestigingsplaats] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] (manager i.o. bij McDonald's [vestigingsplaats] ) en/of één of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (dreigend) met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, geschoten/een schot gelost en/of (vervolgens) dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond aan en/of gericht op die [slachtoffer 1] , althans op een of meer medewerker(s) van McDonald's [vestigingsplaats] en/of daarbij ( dreigend) de woorden gesproken/gezegd "volgens mij weten we allebei wie hier iets in handen heeft dus laag blijven", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; 2.
hij op of omstreeks 16 februari 2023 te Assen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen aan die [slachtoffer 2] en/of (vervolgens) een patroonhouder in dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te doen en/of vervolgens dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, (op korte afstand) te richten op die [slachtoffer 2] en/of ( daarbij) tegen die [slachtoffer 2] te zeggen/roepen: " Kankerhoer hou je bek"; 3.
hij op of omstreeks 16 februari 2023 te Assen, een wapen, te weten een gaspistool ( merk Ekol, kaliber
9mm PAK) van categorie III van de Wet wapens en munitie en/of munitie, te weten een knalpatroon
(kaliber 9mm PAK) van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
4. hij op of omstreeks 16 februari 2023 te Assen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door:
  • die [slachtoffer 3] bij de keel te grijpen en/of vast te pakken, en/of
  • meermalen, althans eenmaal, met de vuist in/tegen het gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam, vandie [slachtoffer 3] te slaan en/of stompen; 5.
hij op of omstreeks 20 november 2022 te Veenoord, in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een telefoon en/of Vapes en/of een identiteitskaart en/of een bankpas en/of een E- step en/of vuurwerk, in elk geval enig goed/goederen, dat/die geheel of ten dele aan
[slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
  • pepperspray in de ogen, althans het gezicht, van die [slachtoffer 4] gespoten, en/of
  • meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 4] geslagen/gestompt;
  • die [slachtoffer 4] de opdracht gegeven al zijn spullen te geven en/of zijn (broek)zakken leeg te maken,en/of
  • tegen die [slachtoffer 4] geschreeuwd dat hij niks mocht vertellen aan iemand, want anders zou hij eenkogel krijgen; en/of
hij op of omstreeks 20 november 2022 te Veenoord, in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en/of Vapes en/of een identiteitskaart en/of een bankpas en/of een E- step en/of vuurwerk, in elk geval enig goed/goederen, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 4] en/of een derde toebehoorde(n), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
  • pepperspray in de ogen, althans het gezicht, van die [slachtoffer 4] gespoten, en/of
  • meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 4] geslagen/gestompt, en/of
  • die [slachtoffer 4] de opdracht gegeven al zijn spullen te geven en/of zijn (broek)zakken leeg te maken,en/of
  • tegen die [slachtoffer 4] geschreeuwd dat hij niks mocht vertellen aan iemand, want anders zou hij eenkogel krijgen; 6.
hij in of omstreeks de periode van 22 mei 2023 tot en met 23 mei 2023 te Roden, in de gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (geld)kistje met inhoud (te weten een bedrag van 10.965 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat enkel uit de verklaring van aangever [slachtoffer 4] volgt dat hij is geslagen tegen zijn hoofd of lichaam. Verdachte dient daarom van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder 1, 3 en 6 tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het onder 2 tenlastegelegde feit acht de raadsman niet bewezen omdat enkel uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] volgt dat verdachte het vuurwapen op haar heeft gericht. Voorts staat niet vast welke woorden er op dat moment zijn gebezigd en ook de onderlinge afstand tussen aangeefster en verdachte is onduidelijk. De verweten gedragingen leveren bovendien geen strafbare bedreiging op. Uit het door aangeefster beschreven gedrag is namelijk niet op te maken dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op een bedreiging met de dood of zwaar letsel. Bovendien is aangeefster na het incident ongestoord verder gegaan met haar bezigheden.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat enkel voor het slaan tegen het lichaam van [slachtoffer 3] voldoende bewijs voorhanden is. Verdachte dient voor het overige dat is tenlastegelegd te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het onduidelijk is wie het beschreven geweld heeft toegepast en of verdachte daar in strafrechtelijke zin verantwoordelijk voor is. Het spuiten met pepperspray zou daarnaast hebben plaatsgevonden in het donker in een afgesloten niet geventileerde trailer. Het is daarom opvallend dat op de beelden is te zien dat aangever [slachtoffer 4] rustig zonder in zijn ogen te wrijven de trailer uitloopt. Verdachte dient daarom van de geweldshandelingen partieel (voor de eerste twee gedachtestreepjes) te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank

Feit 1 (onderzoek Spanje)

De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde feit - het medeplegen van een gewapende overval op de McDonalds te Emmen op 9 januari 2023 - wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 januari 2023, opgenomenop pagina 40 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN3R023003 (onderzoek Spanje) d.d. 25 mei 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] .

Feit 2, 3 en 4 (onderzoek Uruguay)

De rechtbank acht de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 4 juli 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik had op 16 februari 2023 ruzie met [slachtoffer 3] . Er kwam op een gegeven moment een mevrouw naar buiten die mij aansprak. Ik werd toen boos en heb een vuurwapen uit mijn broeksband gehaald. De mevrouw stond enkele meters van mij vandaan. Het vuurwapen en de munitie waren van mij.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 17 februari 2023,opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN3R023016 (onderzoek Uruguay) d.d. 21 maart 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] (zakelijk weergegeven):
Ik ben gisteravond 16 februari 2023 getuige geweest van een incident in Assen. Ik hoorde drie knallen. Toen ik via de ingang van [naam café] op de hoek van de [adres] naar buiten ging, zag ik bij het trappetje bij mijn ingang een knul staan met een meisje. Ik heb aan de knul en de meid gevraagd of het buiten wat zachter kon. Ik zag dat de jongen in zijn linkerhand een vuurwapen vasthield. Ik zag dat het een klein vuurwapen betrof. Dit vuurwapen is kleiner dan het vuurwapen van de politie. In zijn rechterhand had hij een zwart ding. Deze was ongeveer zo groot als een markeerstift. Deze klikte hij vervolgens in het vuurwapen. Ik zag vervolgens dat hij met zijn linkerhand het vuurwapen op mij richtte. Ik zei tegen ze: "Loop door loop door." Ik zag dat hij zijn hand met het vuurwapen naar beneden deed en dat ze wegliepen. Toen ze wegliepen ben ik weer mijn café in gegaan. Ik keek richting de [adres] . Ik zag dat er een persoon een ander persoon aan het slaan was op zijn gezicht. Toen ik buiten was zag ik dat het dezelfde jongen en meid waren zoals hierboven beschreven. Met zijn hand sloeg hij haar meerdere malen in het gezicht.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 februari 2023,opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
V: We hebben begrepen dat je donderdag 16 februari 2023 in [naam café] in Assen was. Je vertelde dat de eigenaresse van het café naar buiten was gegaan. Wie is de eigenaresse?
A: [slachtoffer 2] .
V: Wat vertelde ze, toen ze weer binnenkwam?
A: Letterlijk zei ze: "Ik ga de politie bellen, ik ben bedreigd".
V: Wat gebeurde er vervolgens?
A: Ik ben naar buiten gegaan.
V: Wat zag en hoorde jij, toen je buiten kwam?
A: Geschreeuw en getier. Tussen dat stelletje.
V: Wat zag je?
A: Hij werd agressief en sloeg haar tegen het hoofd aan. Het was een zwaaiende beweging op het hoofd van het meisje.
V: Hoe vaak sloeg hij?
A: Een keer of drie of vier.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2023,opgenomen op pagina 233 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Naar aanleiding van de aangeleverde beelden van de beveiligingscamera die is bevestigd aan het [pand], welke is gelegen aan de [adres] te Assen, heb ik de audio van deze beelden verwerkt.
NNV = vrouw
NNM = man
21:24:30 uur: NNV: Doe normaal!
21:24:31 uur: EERSTE HARDE KNAL
21:24:32 uur: NNV: "Auw!" gevolgd door "AAAH!"
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek woning d.d. 24 februari2023, opgenomen op pagina 93 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 19 februari 2023 kwamen wij, naar aanleiding van een bedreiging, voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] , Assen. Tijdens een doorzoeking had [verbalisant 9] een vuurwapen aangetroffen onder een dakpan, bereikbaar vanuit een raam in de woning van verdachte [verdachte] . Ten behoeve van nader onderzoek heb ik, verbalisant [verbalisant 3] , het wapen veiliggesteld (SIN AAID8945NL). Tijdens het veiligstellen zagen wij een knalpatroon in de kamer van het wapen. Ten behoeve van onderzoek heb ik, verbalisant [verbalisant 3] , het knalpatroon veiliggesteld (SIN AAID8946NL).
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d. 19 februari 2023, opgenomen op pagina 149 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
O: aan verdachte wordt de afbeelding van het aangetroffen vuurwapen getoond.
A: Hij is geladen. Dat is wel mijn wapen.
V: Dit is wel jouw wapen?
A: Ja. Ik beken. Dit is mijn wapen.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek wapen d.d. 16 maart2023, opgenomen op pagina 110 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Wapenbeschrijving 1:
Object: Vuurwapen (Gaspistool)
Merk/type: Ekol P29, Rev.II
Kleur: Zwart
Spoor identificatienummer: AAID8945NL
Dit is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Wapenomschrijving 2:
Wapens/munitie/springstof
Munitie (Knalpatroon)
Spoor identificatienummer AAID8946NL
Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Bewijsoverwegingen
Feit 2
De rechtbank acht op basis van voormelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 16 februari 2023 te Assen een vuurwapen aan aangeefster [slachtoffer 2] heeft getoond, dat hij vervolgens een patroonhouder in dat vuurwapen heeft geklikt en tot slot dat vuurwapen op aangeefster heeft gericht. De verklaring van aangeefster wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende ondersteund door de verklaring van verdachte zelf, waaruit volgt dat hij een wapen bij zich had, dat hij boos werd op het moment dat hij werd aangesproken en dat hij vervolgens een vuurwapen uit zijn broeksband heeft gehaald. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt bovendien dat aangeefster en verdachte enkele meters van elkaar vandaan stonden.
De rechtbank is van oordeel dat bovenstaand handelen in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven oplevert. Door het tonen, het laden en vervolgens het richten van het vuurwapen op aangeefster, kon bij aangeefster in redelijkheid de vrees ontstaan dat zij haar leven zou kunnen verliezen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het schieten met een vuurwapen de dood tot gevolg kan hebben. De stelling dat uit de reactie van aangeefster niet is gebleken dat bij haar enige vrees is ontstaan, doet hier niet aan af, nu voor een bewezenverklaring van een bedreiging niet is vereist dat in het concrete geval daadwerkelijk vrees is opgewekt. De gedragingen van verdachte zijn bovendien naar hun uiterlijke verschijningsvorm dermate gericht op het doen ontstaan van bedoelde vrees, dat het opzet van verdachte daarop ook gericht was. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Feit 3
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring afgelegd.
Feit 4
De rechtbank acht, gelet op de verklaringen van getuigen [slachtoffer 2] en [naam 1] , eveneens bewezen dat verdachte op 16 februari 2023 te Assen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar meermalen te slaan tegen haar hoofd. Nu [slachtoffer 3] niet heeft willen verklaren over de mishandeling, heeft de rechtbank bij haar beslissing betrokken dat uit het geluidsfragment voldoende blijkt dat verdachte door zijn handelen [slachtoffer 3] pijn heeft gedaan.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] bij de keel heeft gegrepen omdat dit enkel volgt uit de verklaring van getuige [slachtoffer 2] . De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank acht het onder 5 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 4 juli 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb aan medeverdachte [naam 2] gevraagd of hij samen met mij naar aangever [slachtoffer 4] wilde gaan. Ik heb daarbij gezegd dat als aangever niet zou meewerken dat wij dan alles van hem zouden afpakken. Ik heb uiteindelijk aangevers vuurwerk en vapes afgepakt. Medeverdachte [naam 2] heeft aangevers E-step, pinpas, identiteitskaart en telefoon afgepakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 november 2022,opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN3R023009 (onderzoek TOGO) d.d. 21 maart 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik heb mijn telefoon afgegeven aan de jongens. Achter mijn telefoon zaten mijn ID-kaart en pinpas.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever d.d. 1 december 2022, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Op zondag 20 november 2022 heb ik aangifte gedaan van straatroof. Ik had afgesproken met [naam 2] en [naam 3] bij de trailer in Veenoord. Ik ben vervolgens met [naam 3] en [naam 2] de trailer ingegaan. In de trailer heb ik de vapes gepakt en toen ik deze wilde geven aan hen, hoorde ik geschreeuw en zag ik twee jongens binnenkomen. Ik zag dat ze bivakmutsen droegen. Ik zag dat [naam 2] en [naam 3] vrijwel direct naar buiten gingen. Ik hoorde dat een van de jongens riep: "spullen, alles wat je hebt, telefoon hierheen". Deze spoot vervolgens pepperspray in mijn gezicht. Ik voelde het onmiddellijk branden in mijn gezicht en ogen. Ik moest van hen mijn telefoon en de vapes uit mijn zakken halen. Ik heb dit gedaan. Vervolgens gingen de jongens weg. Ik voelde op dat moment pijn in mijn gezicht en mijn ogen brandden, ik kon wel wat zien, maar dat ging moeizaam, mijn ogen brandden behoorlijk.
Ik ben samen met mijn vader en zijn kameraad naar de woning van [naam 3] gegaan. Ik wilde mijn step terug en mijn telefoon.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 februari 2023,opgenomen op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 3] :
V: Op zondag 20 november 2022 werd er aangifte gedaan van diefstal met geweld in vereniging.
A: Ja ik was daar, ik wou vuurwerk kopen en toen gingen we erheen en toen wilde ik net betalen en toen kwamen er twee jongens met bivakmutsen binnen.
V: Je zei dat je naar buiten rende, waarom deed je dit?
A: Nou ik kreeg wat in mijn ogen en dat brandde heel erg, het was een soort van pepperspray. Ik ging toen weer opstaan en toen wilde ik ook wegrennen en toen brandden mijn ogen heel erg.
V: Kon je zien hoe dat ging met pepperspray?
A: Nee ik zag niets maar ik hoorde wel iets van een spuitbusje.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 mei 2023, opgenomenop pagina 187 (digitaal) van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Op woensdag 15 maart 2023 om 15:10 uur hoorden verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] verdachte [naam 2] in de zaak Togo.
V: Ruzie in Veenoord. [slachtoffer 4] ? [verdachte] heeft daar een verklaring over afgelegd en we hebben daar een aangifte van, dit is al een poosje geleden gebeurd. [verdachte] zegt dat [slachtoffer 4] ( ruzie had met het broertje van [slachtoffer 3] (
). Hij zegt jou te hebben gebeld en dat hij jou vertelde dat hij ruzie had en dat jij met hem meegegaan bent.
A: Ja. Ik en [verdachte] zijn er toen naar toe gegaan. We hadden een bivakmuts. Dat was zeg maar de wraakactie, omdat ze ruzie hadden.
Bewijsoverwegingen
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 20 november 2022 te Veenoord, samen met medeverdachte [naam 2] , aangever [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot afgifte van vuurwerk, vapes en een telefoon (met daarachter een pinpas en een identiteitskaart) en dat zij vervolgens, tijdens de vlucht, de E-step van aangever hebben gestolen.
Verdachte heeft ten aanzien van het wegnemen van deze goederen een bekennende verklaring afgelegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat bij het wegnemen van bovengenoemde goederen geweld is gebruikt, te weten het spuiten van pepperspray in het gezicht van aangever [slachtoffer 4] . De verklaring van aangever wordt immers ten aanzien van het gebruik van pepperspray voldoende ondersteund door de verklaring van [naam 3] . Het verweer van de raadsman - dat op de beelden is te zien dat aangever rustig de trailer uitloopt en niet in zijn ogen wrijft - maakt dit niet anders. Het spuiten met pepperspray kan bovendien naar het oordeel van de rechtbank aan verdachte worden toegerekend. Hoewel niet duidelijk is geworden wie de pepperspray heeft gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, zelfs als hij niet degene was die de pepperspray heeft gebruikt, voldoende nauw en bewust heeft samengewerkt met degene die dat dan wel heeft gedaan om als medepleger van deze handeling te worden aangemerkt. Beiden zijn voorzien van bivakmutsen naar binnen gegaan. Voorts was medeverdachte [naam 2] enkel aanwezig door het toedoen van verdachte en heeft medeverdachte [naam 2] verklaard dat het om een wraakactie ging.
Dat aangever tegen zijn hoofd of lichaam is geslagen of dat de verdachten zouden hebben geschreeuwd dat aangever een kogel zou krijgen als hij iets aan iemand zou vertellen, acht de rechtbank niet bewezen omdat dit enkel volgt uit de verklaring van aangever.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de onder 5 tenlastegelegde feiten, te weten diefstal met geweld en afpersing.
De rechtbank acht het onder 6 tenlastegelegde feit - het medeplegen van diefstal met braak op 22 mei 2023 te Roden waarbij een geldkistje van [slachtoffer 5] is weggenomen - wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 mei 2023, opgenomen oppagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN3R023038 (onderzoek Fivel) d.d. 7 september 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 5] .
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 januari 2023 te Emmen aan [adres], tezamen en in vereniging met een ander, geld dat aan McDonald's [vestigingsplaats] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en onbekend gebleven personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, immers heeft verdachte en zijn mededader dreigend met een vuurwapen geschoten en vervolgens dat vuurwapen getoond aan en gericht op die [slachtoffer 1] en daarbij dreigend de woorden gesproken/gezegd volgens mij weten we allebei wie hier iets in handen heeft dus laag blijven;
2.
hij op 16 februari 2023 te Assen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een vuurwapen te tonen aan die [slachtoffer 2] en vervolgens een patroonhouder in dat vuurwapen te doen en vervolgens dat vuurwapen te richten op die [slachtoffer 2] ;
3.
hij op 16 februari 2023 te Assen, een wapen, te weten een gaspistool (merk Ekol, kaliber 9mm PAK) van categorie III van de Wet wapens en munitie en munitie, te weten een knalpatroon (kaliber 9mm PAK) van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 16 februari 2023 te Assen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door meermalen tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] te slaan;
5.
hij op 20 november 2022 te Veenoord, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander, een Estep, die geheel aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, immers hebben verdachte of zijn mededader pepperspray in het gezicht van die [slachtoffer 4] gespoten;
en hij op 20 november 2022 te Veenoord, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld, [slachtoffer 4] gedwongen tot de afgifte van een telefoon en Vapes en een identiteitskaart en een bankpas en vuurwerk, die [slachtoffer 4] toebehoorden, immers hebben verdachte of zijn mededader
  • pepperspray in het gezicht van die [slachtoffer 4] gespoten, en
  • die [slachtoffer 4] de opdracht gegeven al zijn spullen af te geven en zijn (broek)zakken leeg te maken;
6.
hij op 22 mei 2023 te Roden, gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met een ander, een geldkistje met inhoud te weten een bedrag van 10.965 euro dat [slachtoffer 5] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met hetoogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan metbetrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
mishandeling
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om diediefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen
6. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijnbereik heeft gebracht door middel van braak
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een jeugddetentie met een duur gelijk aan het voorarrest. Daarnaast dient, in afwijking van de adviezen van de gedragsdeskundigen, een voorwaardelijke PIJmaatregel te worden opgelegd. Wanneer verdachte de positieve ingezette lijn niet weet vast te houden, kan alsnog de maatregel worden omgezet. Indien de rechtbank van oordeel is dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel onvermijdelijk is, dan verzoekt de raadsman uitdrukkelijk te overwegen dat de maatregel gemaximeerd is tot de duur van 3 jaren. De feiten waarvoor de PIJ-maatregel kan worden opgelegd, betreffen - als we inzoomen op de rol van verdachte - geen misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, te weten het Pro Justitia-rapport (psychologisch onderzoek) d.d. 25 mei 2023, opgemaakt door drs. D.B. Wisman,
GZ-psycholoog, het Pro Justitia-rapport (triple onderzoek), d.d. 5 december 2023, opgemaakt door dr. R.F. Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater, drs. D.B. Wisman, GZ-psycholoog, en dhr. W. de Kruijf, forensisch milieuonderzoeker, en het Pro Justitia-rapport (aanvullend onderzoek), d.d. 11 juni 2024, opgemaakt door dr. R.F. Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater, en drs. D.B. Wisman, GZ-psycholoog.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 juni 2024 (hierna: de Raad), het advies van de jeugdreclassering van 27 juni 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 juli 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich, samen met medeverdachte [naam 2] , schuldig gemaakt aan twee overvallen, te weten op de McDonalds [vestigingsplaats] op 9 januari 2023 en op [slachtoffer 4] op 22 november 2022. Bij beide overvallen is geweld gebruikt dan wel gedreigd met geweld. De rechtbank acht deze feiten bijzonder ernstig. Feiten als de onderhavige kenmerken zich doordat zij een ernstige inbreuk maken op de lichamelijke integriteit en het eigendomsrecht van de slachtoffers. Wat voor verdachte kennelijk een manier was om geld te verdienen of om wraak te nemen, is voor de slachtoffers een angstaanjagende, dramatische gebeurtenis geweest die hen waarschijnlijk nog een lange tijd zal blijven achtervolgen. Uit de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] blijkt dat, mede door het handelen van verdachte, het leven van [slachtoffer 1] in één klap volledig op zijn kop is gezet.
Op 16 februari 2023 heeft verdachte [slachtoffer 2] bedreigd met een vuurwapen en zijn toenmalige partner, [slachtoffer 3] , mishandeld. Verdachte heeft daarmee nogmaals laten zien geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van anderen. Naast de impact die een dergelijk handelen heeft op de slachtoffers draagt dergelijk gewelddadig optreden in de nacht op straat ook bij aan de gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen maakt bovendien een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en de maatschappij in het algemeen met zich mee.
Tot slot heeft verdachte op 22 mei 2023 te Roden, samen met medeverdachte [naam 5] , een geldkistje met daarin 10.965,- van [slachtoffer 5] gestolen. Verdachte heeft daarbij zich de toegang tot de kamer van [slachtoffer 5] verschaft door middel van braak. Een dergelijke inbraak veroorzaakt niet alleen materiële schade, maar maakt ook een forse inbreuk op de privacy en de veiligheidsgevoelens van de bewoner. Uit de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 5] blijkt ook dat hij na de overval niet meer terug is gekeerd naar zijn kamer bij [instelling] . De rechtbank vindt dit bijzonder kwalijk. Te meer omdat verdachte bij [instelling] verbleef in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis, omdat hij een tweede kans had gekregen die hij naar eigen zeggen graag wilde aanpakken.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de
Pro Justitia-rapporten en de adviezen van de Raad en de jeugdreclassering.
Pro Justitia-rapportage (triple), d.d. 5 december 2023
Na klinisch onderzoek zijn de psychiater en de psycholoog tot de conclusie gekomen dat bij verdachte sprake is van een problematische hechting, een normoverschrijdende gedragsstoornis, een andere gespecificeerde trauma- of stressor gerelateerde stoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. Daarnaast worden (aanpassings-)problemen met onderwijs geclassificeerd.
De gedragsdeskundigen adviseren om de overval op de McDonalds in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De gevolgen van de overval zijn voor verdachte tijdens de overval minder te doorzien, wat samenhangt met zijn beperkte empathische vermogens, die het resultaat zijn van de traumatische levensgeschiedenis en de daarop volgende problematische hechting en emotionele afvlakking.
De gedragsdeskundigen zien bij het bezit van het vuurwapen geen invloed vanuit de problematiek van verdachte. Het advies is daarom om verdachte het bezit van het vuurwapen volledig toe te rekenen. Bij de bedreiging met het vuurwapen was er wel invloed vanuit verdachtes problematiek. De neiging om te reageren vanuit wantrouwen en boosheid werd, eenmaal aangesproken door aangeefster, getriggerd, waarna verdachte aangeefster bedreigde. Daar komt nog bij dat hij zich, gezien zijn gebrekkige empathische vermogens, onvoldoende bewust was van de gevolgen voor aangeefster. De gedragsdeskundigen adviseren daarom de bedreiging met het vuurwapen in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het mishandelen van zijn toenmalige partner ontkent verdachte. Er wordt daarom over de mishandeling geen uitspraak gedaan met betrekking tot de mate van toerekenen.
Ten tijde van de diefstal met geweld en ook achteraf laat verdachte nauwelijks inzicht zien in de ernst ervan. Hij laat onder meer geen tekenen zien van slachtofferempathie. Zijn oordeelsvermogen doet bij dit delict het meest verstoord aan omdat hierbij zijn antisociale cognities het sterkst naar voren komen, alsof verdachte recht op de spullen had omdat het illegale zaken waren die aangever deed. Gezien de invloed van zijn problematiek en op basis van de vastgestelde pathologie, adviseren de gedragsdeskundigen om de diefstal met geweld in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Op grond van de scores concluderen de gedragsdeskundigen dat het recidiverisico op gewelddadig gedrag hoog is. Er is sprake van een persoonlijk patroon, bestaande uit antisociale cognities- en gedrag binnen omgang met criminele jeugdigen en een crimineel netwerk (ook binnen [instelling] ). Gezien de gebrekkige gewetensontwikkeling en tekorten in zijn affectieve beleving is er bij verdachte te weinig rem op crimineel gedrag. Bij de vorige psychologische Pro Justitia-rapportage werd het risico op een soortgelijk delict als een overval als matig ingeschat en het risico op een delict met agressie als hoog. Sindsdien is er de verdenking van diefstal bij [instelling] bijgekomen, en hield verdachte zich niet aan de schorsingsvoorwaarden. Steeds duidelijker wordt dat verdachte weinig gevoelig is voor justitiële maatregelen. Ook is er, ondanks zijn herhaaldelijk geuite goede wil voor een toekomst zonder crimineel gedrag, in een relatief korte periode sprake van meerdere (verdenkingen van) delictgedrag. Daarom schatten de gedragsdeskundigen inmiddels niet alleen het risico op recidive met agressief gedrag hoog in, maar ook de kans op herhaling op eenzelfde soort delict als een overval of diefstal in als hoog.
De psychiater en de psycholoog achten, gezien de complexe problematiek van verdachte in combinatie met een minimale behandelmotivatie en ondersteunend netwerk, een sterker beveiligend kader noodzakelijk, om tot behandeling van verdachte te kunnen komen. Er wordt daarom geadviseerd om vanuit het jeugdstrafrecht een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Er is immers sprake van ernstige ten laste gelegde feiten en langdurige intensieve behandeling is nodig om het recidiverisico te managen en de ontwikkeling van verdachte bij te sturen. Behandeling in een ambulant kader zal weinig opleveren, omdat verdachte de behandelaar dan regelmatig op de hoogte zal moeten stellen van hoe het met hem gaat. Hij is hier, gezien zijn beperkte mentaliserende vermogens, onvoldoende toe in staat, en ook niet voor gemotiveerd. Bij een klinisch traject wordt hij geobserveerd, en kunnen observaties worden meegenomen in de behandeling. Daarnaast heeft verdachte laten zien dat hij zich in een voorwaardelijk kader niet aan de voorwaarden houdt en kan recidiveren. Hier komt bij dat verdachte een intensieve behandeling nodig heeft, dat kan maken dat zijn interne spanning oploopt. Bij oplopende spanning neemt het recidiverisico ook toe.
Pro Justitia-rapportage (aanvullend), d.d. 11 juni 2024
De psychiater en de psycholoog rapporteren dat zij, na aanvullend onderzoek, bij hun eerder ingenomen standpunten blijven. Ten aanzien van de diefstal van het geldkistje bij [instelling] concluderen de gedragsdeskundigen dat er geen aanwijzingen zijn voor op verdachtes pathologie gebaseerd controleverlies. Dit feit dient daarom in zijn geheel aan verdachte te worden toegerekend.
De deskundigen ter terechtzitting van 4 juli 2024
De psychiater en de psycholoog hebben tijdens de terechtzitting hun conclusies bevestigd en nader toegelicht. De door verdachte gegeven antwoorden en toelichting ter terechtzitting geven geen aanleiding tot een gewijzigd advies. De psycholoog had in haar eerste rapport een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd omdat het destijds goed leek te gaan met verdachte bij [instelling] . Zij wilde dit traject, dat inmiddels al was ingezet, niet doorkruizen. Zij heeft toen echter al het voorbehoud gemaakt dat op de langere termijn het recidiverisico sterk samenhangt met de weg die verdachte zal inslaan. Als verdachte weer aansluiting zou zoeken bij criminele jeugdigen en bijbehorend milieu werd ingeschat dat er sprake zou zijn van een hoog risico op criminele activiteiten. Helaas bleek nog voordat het rapport was opgeleverd dat er een nieuwe verdenking was en dat verdachte zich had onttrokken aan het toezicht. De psychiater en de psycholoog hebben ter terechtzitting nogmaals benadrukt dat een behandeling in een voorwaardelijk kader niet toereikend zal zijn.
Advies van de Raad en de jeugdreclassering
De Raad en de jeugdreclassering hebben in hun advies geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Ter terechtzitting hebben zij gepersisteerd bij dit advies.
Op basis van de over verdachte opgemaakte rapportages en de ter terechtzitting gegeven toelichting komt de rechtbank tot het oordeel dat bij verdachte sprake is van meerdere persoonlijkheidsstoornissen. Voor de rechtbank is ook duidelijk dat deze stoornissen zodanig hebben doorgewerkt in het gedrag van verdachte dat de overvallen op de McDonalds en [slachtoffer 4] en het bedreigen van [slachtoffer 2] in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank stelt verder vast dat de ernst van de stoornissen van verdachte maakt dat er sprake is van een hoog recidiverisico, ook ten aanzien van gewelddadige delicten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Hoewel de rechtbank de eis van de officier van justitie, gelet op de ernst van de feiten, alleszins passend vindt, zal de rechtbank de duur van de jeugddetentie beperken tot de duur die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank wil namelijk, gelet op de geconstateerde stoornissen, verdachtes belaste verleden en de mogelijk grotere kans van slagen van de behandeling, verdachte de kans gunnen om zo snel mogelijk te beginnen met de behandeling. De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat verdachte nog een lang traject met intensieve behandelingen tegemoet gaat.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank benadrukt daarbij dat de dagen die verdachte heeft doorgebracht in detentie in Duitsland, gelet op artikel 27 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, eveneens gelden als voorlopige hechtenis die in mindering dient te worden gebracht op de opgelegde onvoorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank acht het, gelet op de bevindingen van de deskundigen, onverantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Om het recidiverisico te verminderen is ook voor de beveiliging van de samenleving langdurige zorg in de vorm van structuur, begeleiding en behandeling nodig. De rechtbank is daarbij, met de gedragsdeskundigen, van oordeel dat de behandeling van verdachte in een stevig juridisch kader, waaraan verdachte zich niet kan onttrekken en die niet afhankelijk is van zijn motivatie, noodzakelijk is, om het recidiverisico te beperken en de ontwikkeling van verdachte in een positieve richting te doen sturen. Het enige passende kader daarvoor is een onvoorwaardelijke PIJmaatregel. Een behandeling in een voorwaardelijk kader acht de rechtbank ontoereikend.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten - behoudens de bewezenverklaarde mishandeling, waarvoor de PIJ-maatregel niet zal worden opgelegd - misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de bedreiging is genoemd in artikel 77s, eerste lid aanhef en onder a, Sr. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel, gelet op de bewezenverklaarde feiten, zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van die feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJmaatregel is daarom mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van 19,24 ter zake van materiële schade, 1.500,- ter vergoeding vanimmateriële schade en 13.678,20 ter zake van proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd metwettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
[slachtoffer 5] , tot een bedrag van 10.965,- ter zake van materiële schade en 500,- ter vergoeding vanimmateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (gijzeling 0 dagen). De proceskosten moeten in beginsel worden begroot overeenkomstig het gebruikelijke liquidatietarief. Het Openbaar Ministerie ziet onvoldoende onderbouwing om van dit uitgangspunt af te wijken.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van
[slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (gijzeling 0 dagen).
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van
[slachtoffer 5] op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (gijzeling 0 dagen).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade (medicijnkosten) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De gevorderde medicijnkosten kunnen worden vergoed door de zorgverzekering. Niet is gebleken dat de benadeelde partij het eigen risico heeft moeten aanspreken. Een nadere specificatie opvragen is een onevenredige belasting van het strafproces. De gevorderde immateriële schade dient bij gebrek aan onderbouwing te worden afgewezen dan wel te worden gematigd.
De gevorderde proceskosten dienen, gelet op het buitensporige bedrag, te worden afgewezen. Subsidiair verzoekt de raadsman de benadeelde in de vordering van de proceskosten niet-ontvankelijk te verklaren omdat de benadeelde partij schadebeperkend dient op te treden. Indien de rechtbank toch van mening is dat de proceskosten vergoed dienen te worden, verzoekt de raadsman aansluiting te zoeken bij het liquidatietarief kanton, waarbij dient uit te worden gegaan van maximaal 2 punten (2 x 199,- = 398,-).
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien hij ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard bij gebrek van een grondslag. Meer subsidiair is matiging van de vordering op zijn plaats.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het schadebedrag te onbepaald is. De gevorderde immateriële schade dient bij gebrek aan een onderbouwing en van een grondslag eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade (zijnde 19,24 medicijnkosten) heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Dat de benadeelde partij ervoor heeft gekozen om zelf de medicijnkosten te vergoeden, maakt, anders dan de raadsman heeft bepleit, niet dat hij in de vordering van deze kosten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van een overval bij de McDonalds waarbij de benadeelde partij op dat moment als leidinggevende aanwezig was. Verdachte en zijn mededader hebben bij die overval met een vuurwapen in de lucht geschoten en vervolgens met datzelfde vuurwapen de benadeelde partij bedreigd. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden door het handelen van verdachte en zijn mededader.
Voorts blijkt uit de brief van de leidinggevende van de benadeelde partij dat de benadeelde zich maanden onveilig op de werkvloer heeft gevoeld.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Daaraan doet niet af dat de benadeelde partij geen psychische hulp heeft ingeschakeld. Dat een feit als het onderhavige een aantasting in de persoon oplevert, ligt gelet op de aard en ernst van de normschending voor de hand. Dit maakt dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank een bedrag van 1.500,- aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de leeftijd van verdachte, zal de rechtbank bepalen dat er geen gijzeling mag worden toegepast, mocht hij de schadevergoeding niet op tijd betalen.
De benadeelde partij heeft daarnaast 13.678,20 dan wel 6.604,- aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat bij het vaststellen van de hoogte van de proceskosten zal worden aangesloten bij het liquidatietarief kanton, te weten per punt
199,-. De rechtbank ziet namelijk - bij gebrek aan voldoende onderbouwing van de vordering - geen redenen om af te wijken van het standaard liquidatietarief.
Voorts acht de rechtbank het redelijk en billijk om een (1) punt toe te kennen voor het opstellen van de eenvoudige vordering.
De rechtbank zal geen punten toekennen voor het bijwonen van de pro-formazittingen omdat de benadeelde partij bij die zittingen geen rol had en daar niet verschenen is.
De rechtbank zal aldus verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met het indienen van de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op 199,- en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] tot vergoeding van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Duidelijk is dat het incident indruk op de benadeelde heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is echter - mede gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de gevolgen van het incident dermate ingrijpend zijn (geweest) dat de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen in de zin van geestelijk letsel. Te meer nu ook uit de aangifte blijkt dat de benadeelde niet heel erg onder de indruk was van het incident. Uit de vordering blijkt bovendien dat zij een aantal keer over het incident heeft gesproken waarna het stukken beter met haar ging. De aanwezigheid van geestelijk letsel, als hiervoor bedoeld, is daarom door de benadeelde partij niet aangevoerd. Het alsnog in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar vordering afdoende te onderbouwen zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal daarom de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade (zijnde 10.965,- aan weggenomen geld) heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 6 bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de hoogte van het weggenomen geld voldoende heeft onderbouwd met pintransacties. Voorts blijkt uit de verklaringen in het dossier, te weten de verklaring van [naam 5] en [naam 6] , eveneens dat de benadeelde partij ongeveer 10.000,- op zijn kamer had liggen. Het verweer van de raadsman, dat er mogelijk al geld is teruggeven en dat daarom het bedrag te onbepaald is, volgt de rechtbank niet. Immers, de benadeelde partij heeft op zitting kenbaar gemaakt dat hij nog niets heeft teruggekregen.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat onder medeverdachte [naam 5]
770,- in beslag is genomen. Dit bedrag zal op de gevorderde schadevergoeding in mindering worden gebracht omdat de rechtbank ervan uitgaat dat dit bedrag terug zal worden gegeven aan de benadeelde partij. De rechtbank zal de vordering voor dit deel afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte ten aanzien van de materiële schade vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de leeftijd van verdachte, zal de rechtbank bepalen dat er geen gijzeling mag worden toegepast, mocht hij de schadevergoeding niet op tijd betalen.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Duidelijk is dat het incident negatieve gevolgen heeft (gehad) voor de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft er immers voor gekozen om niet meer terug te keren naar [instelling] omdat hij zich daar niet meer veilig voelde. Naar het oordeel van de rechtbank is echter - mede gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt - onvoldoende gesteld en onderbouwd dat die gevolgen dermate ingrijpend zijn
(geweest) dat de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in
de persoon op andere wijze in de vorm van het ontstaan van geestelijk letsel kan worden aangenomen.
Gevoelens van angst, onzekerheid en wantrouwen vallen niet onder het bereik van artikel 6:106 van het
Burgerlijk Wetboek. Geestelijk letsel, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. Het alsnog in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn vordering afdoende te onderbouwen zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal hem daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de beslaglijst genoemde vuurwapen en de munitie dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen goederen kunnen worden onttrokken aan het verkeer.
Het oordeel van de rechtbank
Het inbeslaggenomen vuurwapen en de munitie zullen worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie in strijd is met de wet en het algemeen belang. Het wapen is bovendien gebruikt bij de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 285, 300, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis (en in Duitsland op grond van een Nederlands uitleveringsbevel in detentie) doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt op de maatregel van:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan te betalen:
  • het bedrag van 1.519,24 (zegge: duizend vijfhonderdnegentien euro en vierentwintig eurocent). Ditbedrag bestaat uit 19,24 aan materiële schade en 1.500,- aan immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging vandeze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op 199,-, met afwijzing van dit deel van de vordering voor het overige
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.519,24 (zegge: duizend vijfhonderdnegentien euro en vierentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 19,24 aan materiële schade en 1.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Bepaalt dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk is. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan te betalen:
  • het bedrag van 10.195,- (zegge: tienduizend honderdvijfennegentig euro). Dit bedrag bestaat uitmateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 mei 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging vandeze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de materiele schade voor het overige af.
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van het deel van zijn vordering dat betrekking heeft op immateriële schade niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat te betalen een bedrag van 10.195,(zegge: tienduizend honderdvijfennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
de volgende in beslag genomen voorwerpen:
1. STK Patroon (Omschrijving: PL0100-2023042801-1576669)
2 - 1 - 1 STK Patroon (Omschrijving: PL0100-2023042801-1576672)
2 - 1 - 1 ZAK Munitie (Omschrijving: PL0100-2023042801-1576735)
2 - 1 - 1 ZAK Munitie (Omschrijving: PL0100-2023042801-1576736)
2 - 1 - 1 ZAK Munitie (Omschrijving: PL0100-2023042801-1576737)
2 - 1 - 1 ZAK Munitie (Omschrijving: : PL0100-2023042801-1576738)
2 - 1 - 1 ZAK Munitie (Omschrijving: PL0100-2023042801-1576740)
2 - 1 - 1 ZAK Munitie (Omschrijving: PL0100-2023042801-1576741)
2 - 1 - 1 ZAK Munitie (Omschrijving: PL0100-2023042801-1576742)
2 - 1 - 1 STK Pistool (Omschrijving: PL0100-2023043495-1577321)
2 - 1 - 1 STK Patroon (Omschrijving: : PL0100-2023043495-1577322)
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. H.R. Eising en mr. J.A.M. Kwakman, rechters, bijgestaan door mr. J.D. Zwaagstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.