Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (gijzeling 0 dagen). De proceskosten moeten in beginsel worden begroot overeenkomstig het gebruikelijke liquidatietarief. Het Openbaar Ministerie ziet onvoldoende onderbouwing om van dit uitgangspunt af te wijken.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van
[slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (gijzeling 0 dagen).
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van
[slachtoffer 5] op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (gijzeling 0 dagen).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade (medicijnkosten) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De gevorderde medicijnkosten kunnen worden vergoed door de zorgverzekering. Niet is gebleken dat de benadeelde partij het eigen risico heeft moeten aanspreken. Een nadere specificatie opvragen is een onevenredige belasting van het strafproces. De gevorderde immateriële schade dient bij gebrek aan onderbouwing te worden afgewezen dan wel te worden gematigd.
De gevorderde proceskosten dienen, gelet op het buitensporige bedrag, te worden afgewezen. Subsidiair verzoekt de raadsman de benadeelde in de vordering van de proceskosten niet-ontvankelijk te verklaren omdat de benadeelde partij schadebeperkend dient op te treden. Indien de rechtbank toch van mening is dat de proceskosten vergoed dienen te worden, verzoekt de raadsman aansluiting te zoeken bij het liquidatietarief kanton, waarbij dient uit te worden gegaan van maximaal 2 punten (2 x 199,- = 398,-).
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien hij ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard bij gebrek van een grondslag. Meer subsidiair is matiging van de vordering op zijn plaats.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het schadebedrag te onbepaald is. De gevorderde immateriële schade dient bij gebrek aan een onderbouwing en van een grondslag eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade (zijnde 19,24 medicijnkosten) heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Dat de benadeelde partij ervoor heeft gekozen om zelf de medicijnkosten te vergoeden, maakt, anders dan de raadsman heeft bepleit, niet dat hij in de vordering van deze kosten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van een overval bij de McDonalds waarbij de benadeelde partij op dat moment als leidinggevende aanwezig was. Verdachte en zijn mededader hebben bij die overval met een vuurwapen in de lucht geschoten en vervolgens met datzelfde vuurwapen de benadeelde partij bedreigd. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden door het handelen van verdachte en zijn mededader.
Voorts blijkt uit de brief van de leidinggevende van de benadeelde partij dat de benadeelde zich maanden onveilig op de werkvloer heeft gevoeld.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Daaraan doet niet af dat de benadeelde partij geen psychische hulp heeft ingeschakeld. Dat een feit als het onderhavige een aantasting in de persoon oplevert, ligt gelet op de aard en ernst van de normschending voor de hand. Dit maakt dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank een bedrag van 1.500,- aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de leeftijd van verdachte, zal de rechtbank bepalen dat er geen gijzeling mag worden toegepast, mocht hij de schadevergoeding niet op tijd betalen.
De benadeelde partij heeft daarnaast 13.678,20 dan wel 6.604,- aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat bij het vaststellen van de hoogte van de proceskosten zal worden aangesloten bij het liquidatietarief kanton, te weten per punt
199,-. De rechtbank ziet namelijk - bij gebrek aan voldoende onderbouwing van de vordering - geen redenen om af te wijken van het standaard liquidatietarief.
Voorts acht de rechtbank het redelijk en billijk om een (1) punt toe te kennen voor het opstellen van de eenvoudige vordering.
De rechtbank zal geen punten toekennen voor het bijwonen van de pro-formazittingen omdat de benadeelde partij bij die zittingen geen rol had en daar niet verschenen is.
De rechtbank zal aldus verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met het indienen van de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op 199,- en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] tot vergoeding van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Duidelijk is dat het incident indruk op de benadeelde heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is echter - mede gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de gevolgen van het incident dermate ingrijpend zijn (geweest) dat de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen in de zin van geestelijk letsel. Te meer nu ook uit de aangifte blijkt dat de benadeelde niet heel erg onder de indruk was van het incident. Uit de vordering blijkt bovendien dat zij een aantal keer over het incident heeft gesproken waarna het stukken beter met haar ging. De aanwezigheid van geestelijk letsel, als hiervoor bedoeld, is daarom door de benadeelde partij niet aangevoerd. Het alsnog in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar vordering afdoende te onderbouwen zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal daarom de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade (zijnde 10.965,- aan weggenomen geld) heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 6 bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de hoogte van het weggenomen geld voldoende heeft onderbouwd met pintransacties. Voorts blijkt uit de verklaringen in het dossier, te weten de verklaring van [naam 5] en [naam 6] , eveneens dat de benadeelde partij ongeveer 10.000,- op zijn kamer had liggen. Het verweer van de raadsman, dat er mogelijk al geld is teruggeven en dat daarom het bedrag te onbepaald is, volgt de rechtbank niet. Immers, de benadeelde partij heeft op zitting kenbaar gemaakt dat hij nog niets heeft teruggekregen.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat onder medeverdachte [naam 5]
770,- in beslag is genomen. Dit bedrag zal op de gevorderde schadevergoeding in mindering worden gebracht omdat de rechtbank ervan uitgaat dat dit bedrag terug zal worden gegeven aan de benadeelde partij. De rechtbank zal de vordering voor dit deel afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte ten aanzien van de materiële schade vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de leeftijd van verdachte, zal de rechtbank bepalen dat er geen gijzeling mag worden toegepast, mocht hij de schadevergoeding niet op tijd betalen.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Duidelijk is dat het incident negatieve gevolgen heeft (gehad) voor de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft er immers voor gekozen om niet meer terug te keren naar [instelling] omdat hij zich daar niet meer veilig voelde. Naar het oordeel van de rechtbank is echter - mede gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt - onvoldoende gesteld en onderbouwd dat die gevolgen dermate ingrijpend zijn
(geweest) dat de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in
de persoon op andere wijze in de vorm van het ontstaan van geestelijk letsel kan worden aangenomen.
Gevoelens van angst, onzekerheid en wantrouwen vallen niet onder het bereik van artikel 6:106 van het
Burgerlijk Wetboek. Geestelijk letsel, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. Het alsnog in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn vordering afdoende te onderbouwen zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal hem daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de beslaglijst genoemde vuurwapen en de munitie dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen goederen kunnen worden onttrokken aan het verkeer.
Het oordeel van de rechtbank
Het inbeslaggenomen vuurwapen en de munitie zullen worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie in strijd is met de wet en het algemeen belang. Het wapen is bovendien gebruikt bij de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 285, 300, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis (en in Duitsland op grond van een Nederlands uitleveringsbevel in detentie) doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt op de maatregel van:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan te betalen: