ECLI:NL:RBNNE:2024:2697

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
LEE 23/1600
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging van aanvullende beurs en terugvordering op basis van inkomensgegevens

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de wijziging van de aanvullende beurs en de daaruit voortvloeiende terugvordering. De wijziging is gebaseerd op nieuwe inkomensgegevens voor het peiljaar 2019, geregistreerd in de Basisregistratie Inkomen (BRI) bij de Belastingdienst. DUO heeft de aanvullende beurs van eiseres voor de periode van januari 2021 tot en met juni 2021 herzien, wat heeft geleid tot een terugvordering van een schuld die eiseres moet terugbetalen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelt dat DUO terecht van de inkomensgegevens is uitgegaan en de aanvullende beurs mocht herzien.

De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van DUO aanwezig waren. Eiseres zelf was niet aanwezig. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt. Eiseres had aangevoerd dat haar ouders een procedure tegen de Belastingdienst hadden gestart, waarbij het inkomensgegeven van het peiljaar 2019 werd betwist. De rechtbank oordeelt echter dat dit niet in de weg staat aan het besluit van DUO om de aanvullende beurs te herzien, aangezien de wet bepaalt dat de hoogte van de beurs afhankelijk is van het inkomen van de ouders, zoals geregistreerd in de BRI.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van DUO en de terugvordering in stand blijven. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier K.D. Bosklopper, en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1600

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (DUO)

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de wijziging van de aanvullende beurs en de daaruit volgende terugvordering.
1.1.
Op basis van nieuwe inkomensgegevens voor het peiljaar 2019 in de Basisregistratie Inkomen (BRI) bij de Belastingdienst, heeft DUO de aanvullende beurs van eiseres voor januari 2021 tot en met juni 2021 opnieuw berekend. Hierdoor is er een schuld ontstaan die eiseres moet terugbetalen. Met het bestreden besluit van 23 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is DUO bij dat besluit gebleven.
1.2.
DUO heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van DUO. Eiseres was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit van DUO om de aanvullende beurs van eiseres te herzien. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt en zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Mocht DUO de aanvullende beurs over januari 2021 tot en met juli 2021 herzien?
5. Eiseres voert aan dat haar ouders een procedure zijn gestart tegen de Belastingdienst, waarbij het inkomensgegeven van het peiljaar 2019 in de BRI wordt betwist. Door de Belastingdienst is recent een mediator aangesteld. Eiseres stelt zich op het standpunt dat DUO het nemen van het besluit en de daaruit volgende terugvordering daarom had moeten opschorten, in afwachting van de finale geschilbeslechting in die procedure. Ter onderbouwing voert eiseres aan dat haar ouders met Dienst Toeslagen zijn overeengekomen om uitstel van betaling te verlenen, totdat zij overeenstemming hebben bereikt met de Belastingdienst. Eiseres wijst erop dat net als DUO, Dienst Toeslagen ook afhankelijk is van het inkomensgegeven in de BRI.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat artikel 3.9 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bepaalt, dat de hoogte van de aanvullende beurs afhangt van de hoogte van het inkomen van de ouders van de studerende. De grondslag van de toekenning van de aanvullende beurs is daardoor gelegen in de inkomensgegeven van de ouders (het toetsingsinkomen), zoals deze in de BRI bij de Belastingdienst staan geregistreerd. Ook als hierin wijzigingen worden aangebracht.
6.2.
In deze zaak draait het om het inkomensgegeven in de BRI in het peiljaar 2019. De rechtbank overweegt dat artikel 7.1. eerste lid, onderdeel f, van de Wsf 2000, in verbinding met artikel 7.1. tweede lid, onderdeel c, van de Wsf 2000, in verbinding met artikel 7.1. derde lid, van de Wsf 2000, bepaalt dat DUO een beschikking kan herzien, waarbij de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage wordt vastgesteld of gewijzigd. Doordat uit nieuwe gegevens bleek dat het toetsingsinkomen 2019 van eiseres’ ouders hoger was, heeft DUO met toepassing van deze artikelen de aanvullende beurs voor 2021 naar beneden bijgesteld.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft DUO zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat hij de aanvullende beurs over januari 2021 tot en met juni 2021 mocht herzien. Hieruit volgt dat de daaruit voortvloeiende terugvordering eveneens rechtmatig is. Voorts blijkt uit de stukken dat de schuld is omgezet in een rentedragende lening, waarbij de aflossing eerst is begonnen in december 2023. Ter zitting heeft DUO hierop aangevuld, dat de draagkracht van eiseres daarbij is vastgesteld op € 0,-.
6.4.
Ten behoeve van eiseres voegt de rechtbank hier aan toe, dat de ouders van eiseres bij de Belastingdienst bezwaar hebben gemaakt tegen het inkomensgegeven van het jaar 2019, staat het nemen van het besluit door DUO niet in de weg. In het geval er als gevolg van de procedure tegen de Belastingdienst een wijziging van het toetsingsinkomen plaatsvindt, zal er opnieuw een herziening plaatsvinden.
Evenredigheid
7. In uitzonderlijke gevallen kan de rechter oordelen dat de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig uitwerken. Eiseres draagt hiertoe onvoldoende aan en daarvan is ook de rechtbank niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
8.1.
Dat betekent dat het besluit en de daaruit volgende terugvordering in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet studiefinanciering 2000
Artikel 3.9. Berekeningsgrondslag veronderstelde ouderlijke bijdrage beroepsonderwijs
1. Maatstaf voor de bepaling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage is het toetsingsinkomen van de afzonderlijke ouders van de mbo-student in het peiljaar.
(…)
Artikel 7.1. Herziening door Onze Minister
1. Onze Minister kan een beschikking herzien waarbij:
f. de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage wordt vastgesteld of gewijzigd
(…)
2 Herziening vindt plaats op grond van het feit dat:
c. te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend, de vorm van de studiefinanciering onjuist is vastgelegd anders dan bedoeld in onderdeel b, de termijnbetaling te hoog of te laag is vastgesteld , de draagkracht van de debiteur te hoog of te laag is vastgesteld, de hoogte van het bedrag van de kwijtschelding, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, te hoog of te laag is vastgesteld, de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage te hoog of te laag is vastgesteld, of een onjuist besluit met betrekking tot de reisvoorziening is genomen op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a,
(…)
3 Een herziening als bedoeld in het tweede lid de onderdelen a, b, c, voor zover het betreft de vorm van de studiefinanciering, e of f, kan, behoudens het geval van bedrog, slechts geschieden binnen 5 jaren na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak, het kalenderjaar waarvoor de termijnbetaling is vastgesteld of het kalenderjaar waarvoor de draagkracht van de debiteur is vastgesteld. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het tweede lid onder c, voor zover het betreft de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage, slechts geschieden binnen 3 jaren na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening anders dan bedoeld in de eerste en tweede volzin, slechts geschieden binnen 18 maanden na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak, het kalenderjaar waarvoor de termijnbetaling is vastgesteld of het kalenderjaar waarvoor de draagkracht van de debiteur is vastgesteld.