ECLI:NL:RBNNE:2024:2649
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag tot intrekking van de toestemming voor het bejagen van verwilderde katten
In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van de Stichting Dierenrecht tegen de afwijzing van hun aanvraag om de toestemming voor het bejagen van verwilderde katten in te trekken, beoordeeld. De Stichting Dierenrecht heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân verzocht om de toestemming uit 2005, die het bejagen van verwilderde katten toestaat, in te trekken. Dit verzoek is door het college afgewezen, waarna de Stichting in beroep is gegaan. De rechtbank heeft op 17 juli 2024 geoordeeld dat het beroep ongegrond is.
De rechtbank overweegt dat de Stichting onvoldoende heeft aangetoond dat er sinds het besluit uit 2005 relevante gewijzigde omstandigheden zijn die een heroverweging van de toestemming rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat de Flora en faunawet in 2017 is vervangen door de Wet natuurbescherming, maar dat de toestemming uit 2005 nog steeds van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de maatschappelijke opvattingen over het afschieten van verwilderde katten niet zodanig zijn veranderd dat dit een heroverweging van de toestemming rechtvaardigt. De rechtbank wijst erop dat het college voldoende heeft onderbouwd dat het beleid ten aanzien van het bejagen van verwilderde katten niet is gewijzigd en dat de Nota Faunabeleid geen relevante nieuwe feiten of omstandigheden oplevert.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de Stichting Dierenrecht geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.