ECLI:NL:RBNNE:2024:2639

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
18-272790-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting door verdachte in eigen appartement met gevaar voor omwonenden

Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in zijn eigen appartement. De brandstichting vond plaats op 17 oktober 2023, waarbij de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door benzine te gebruiken als brandversneller. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de brandstichting verminderd toerekenbaar is, op basis van de adviezen uit de Pro Justitia rapportages en het reclasseringsadvies. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor materiële en immateriële schade heeft vastgesteld op in totaal 11.126,12 euro, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/272790-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 juli 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 juli 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C.E.A. Kloosterman, advocaat te Laren. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 oktober 2023 te [adres] , in een pand gelegen aan de [adres] , althans in een pand, opzettelijk brand heeft gesticht door, op een of meer plekken in het pand en/of de woning, open vuur in aanraking te brengen met een brandversneller (benzine), althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan dat pand en/of die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor
  • omliggende panden en/of woningen, en/of
  • in het pand en/of de omliggende panden aanwezige goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar, althans zwaar lichamelijk letsel, voor
  • [slachtoffer 1]
  • [slachtoffer 2]
  • [slachtoffer 3] , en/of
  • andere personen in (de nabijheid van) de naastgelegen panden en/of woningen, in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het bewijs geen verweren gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 juli 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 oktober 2023, opgenomen op pagina 75 e.v. het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023278523 van 15 november 2023, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres] )
d.d. 18 oktober 2023, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van
verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 oktober 2023 te [adres] , in een pand gelegen aan de [adres] , opzettelijk brand heeft gesticht door, op meer plekken in de woning, open vuur in aanraking te brengen met een brandversneller (benzine), ten gevolge waarvan dat pand en die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor
  • omliggende panden en woningen, en
  • in het pand en de omliggende panden aanwezige goederen, en levensgevaar, althans zwaar lichamelijk letsel, voor
  • [slachtoffer 1]
  • [slachtoffer 2]
  • [slachtoffer 3] , en
  • andere personen in de nabijheid van de naastgelegen panden en woningen, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan de bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals die door de reclassering zijn geformuleerd. Als bijkomende bijzondere voorwaarde moet daaraan toegevoegd worden dat verdachte moet verblijven bij zijn moeder tot het moment dat er plek is in een kliniek.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden en de voorwaarde dat verdachte bij zijn moeder moet verblijven tot er plek is in een kliniek. De raadsvrouw heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. De oplegging van een GVM-maatregel is volgens de raadsvrouw te verstrekkend en dient derhalve achterwege te blijven.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het Pro Justitia rapport d.d. 22 juni 2024, het reclasseringsadvies d.d. 24 juni 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in het appartement waar hij woonde. Hij heeft benzine afgetapt van zijn scooter, deze benzine verspreid in zijn appartement en dit vervolgens met een aansteker aangestoken, waardoor er brand is ontstaan. Daarbij heeft zijn appartement ernstige schade opgelopen en de brand is tevens overgeslagen naar de naastgelegen woning. Enkel door tussenkomst van de brandweer kon verdere brandontwikkeling in de naastgelegen woning worden voorkomen. Brandstichting is een zeer ernstig feit dat niet alleen omvangrijke materiële schade kan veroorzaken maar ook het leven en de veiligheid van anderen in gevaar kan brengen. Verdachte heeft een gevaarlijke situatie veroorzaakt en gevoelens van angst en onveiligheid bij de omwonenden doen ontstaan. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen voornoemd Pro Justitia rapport. In het psychiatrische rapport d.d. 22 juni 2024 is geconcludeerd dat verdachte zwakbegaafd is met een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er sprake van stoornissen in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne. Deze stoornissen bestonden ook ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psychiater ziet geen indicaties voor de toepassing van het adolescentenstrafrecht, nu verdachte geen beperkte handelingsvaardigheden heeft en er geen indicatie is voor een pedagogische aanpak. Daarnaast wordt een klinische behandeling geadviseerd, omdat zo de kans op herhaling wordt verlaagd en zonder behandeling de risicofactoren aanwezig zullen blijven. Ook adviseert de psychiater een een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht) op te leggen, zodat verdachte in een forensisch kader langdurig kan worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering. De psycholoog sluit zich bij het advies van de psychiater aan.
De reclassering adviseert in haar rapport van 24 juni 2024 tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, de opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of verblijven in instelling voor maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole. Tevens adviseert de reclassering om geen toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht, nu zij de ontvankelijkheid voor begeleiding met een pedagogische insteek bij verdachte inschatten als laag. Er is geen noodzaak voor continuering van schoolgang. Ook adviseert de reclassering de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht), zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf de adviezen uit de Pro Justitia rapportages en het reclasseringsadvies over en zal verdachte de brandstichting verminderd toerekenen en dit in strafmatigende zin bij de strafbepaling betrekken. Daarnaast ziet de rechtbank geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen, gelet op deze adviezen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet met een andere straf worden volstaan dan met een vrijheidsbenemende straf. Daarbij kan niet worden volstaan met een straf als door de officier van justitie gevorderd, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde en de grote gevolgen voor de slachtoffers onvoldoende tot uitdrukking komen.
Bovendien acht de rechtbank het niet wenselijk dat verdachte bij zijn moeder verblijft.
Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst een dergelijk feit te plegen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
De rechtbank zal geen maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen, omdat de rechtbank hiervoor geen aanleiding ziet gelet op de bijzondere voorwaarden die al aan verdachte worden opgelegd gedurende een proeftijd van 3 jaren.

Benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 8.126,12 ter vergoeding van materiële schade en primair 5.000,- en subsidiair 3.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor matiging van de schadevergoeding. Ten aanzien van de materiële schade heeft zij het volgende aangevoerd. De post aangaande de reiniging, schilder- en sauswerk ter hoogte van 3.000,- dient voor rekening van verhuurder te komen, zodat deze post afgewezen dient te worden. Ook verzoekt de raadsvrouw de posten van de audiovisuele apparatuur en inboedel te matigen, nu het onbekend is op basis van welke informatie de schade-expert de schadevaststelling heeft gedaan. Ten slotte verzoekt zij de post over de scooter af te wijzen, nu nergens uit blijkt dat de brand buiten de woning schade heeft veroorzaakt. De raadsvrouw heeft eveneens verzocht de immateriële schade te matigen tot een bedrag van 1.500,-, nu uit de medische stukken valt af te leiden dat de benadeelde al eerder aan astma leed en dat het causale verband tussen het ten laste gelegde en het hebben van de astma niet kan worden vastgesteld.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de materiële schade is het naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank acht de schade voldoende onderbouwd door het rapport van de schade-expert en zal ook van dit rapport uit gaan. Het gevorderde bedrag van 8.126,12 wordt dan ook in zijn geheel toegewezen.
Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding is het naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij tevens immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, schat de rechtbank de hoogte van de schade op 3.000,-.
Hiermee is rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank zal de vorderingen tot voornoemde bedragen toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2023, en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 157 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf (
een gedeelte, groot 12 maanden), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen veertien dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op 050-3144211. De veroordeelde zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt.
dat de veroordeelde zich zal laten opnemen in een nog nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De startdatum is onbekend. De opname zal een jaar duren, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal de veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing.
3. dat de veroordeelde zich na beëindiging van behandeling in een kliniek zal laten behandelen door een ambulante setting voor forensische geestelijke gezondheidszorg, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
4. dat de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of
zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
5. dat de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van 18/272790-23:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van 11.126,12 (zegge: elf duizendhonderdzesentwintig euro en twaalf eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van 11.126,12 (zegge: elf duizendhonderdzesentwintig euro en twaalf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 8.126,12 aan materiële schade en 3.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 90 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet
op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2024.
Mr. J.H.S. Kroeze is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.