ECLI:NL:RBNNE:2024:2632

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
LEE 24/2023
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening wegens niet-betaling griffierecht

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 28 juni 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, ingediend op 25 april 2024, behandeld. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat verzoeker het griffierecht van € 187,- niet heeft betaald. De griffier had verzoeker per aangetekende brief op 3 mei 2024 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te voldoen. Deze brief werd op 7 mei 2024 bezorgd op een PostNL-punt, maar is op 23 mei 2024 retour gekomen bij de rechtbank omdat verzoeker het poststuk niet heeft afgehaald. Het niet afhalen van de brief komt voor rekening en risico van verzoeker.

De voorzieningenrechter legt uit dat indien het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moet worden, tenzij er een verontschuldiging voor het verzuim is. Verzoeker heeft echter geen enkele reden gegeven voor het niet betalen van het griffierecht, waardoor er geen verontschuldiging kan worden aangenomen. De voorzieningenrechter besluit daarom het verzoek om voorlopige voorziening niet inhoudelijk te beoordelen en verklaart het verzoek niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2023

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker van 25 april 2024. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen. [1] In een zaak als deze is het griffierecht € 187,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 3 mei 2024 verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Verzoeker is in deze brief gewezen op het risico van niet-ontvankelijk verklaring indien hij het griffierecht niet op tijd betaald. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de aangetekend verzonden brief op 7 mei 2024 is bezorgd op een PostNL-punt. Deze brief is vervolgens op 23 mei 2024 retour binnen gekomen bij de rechtbank, met als reden dat het poststuk niet bij een PostNl-punt is afgehaald. Het niet afhalen van een poststuk komt voor rekening en risico van de verzoeker. Hij heeft het griffierecht niet betaald.
4. Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

5. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.