ECLI:NL:RBNNE:2024:2626

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
18-129545-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en personen

Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 mei 2023 opzettelijk brand heeft gesticht in de portiek/hal van een flatgebouw in Coevorden. De verdachte, geboren in 1963 en thans gedetineerd, heeft een deurmat besprenkeld met verfverdunner en deze in brand gestoken, wat leidde tot gemeen gevaar voor de aangrenzende woningen en de bewoners. De rechtbank heeft vastgesteld dat er levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners te duchten was, gezien de enige vluchtroute door de brand werd bedreigd. De verdachte is bijgestaan door zijn advocaat, mr. Th. Martens, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is de verdachte ter beschikking gesteld en zal hij van overheidswege worden verpleegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte in overweging genomen, waarbij deskundigen hebben geadviseerd tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging over te gaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel vereisen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.129545.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 juli 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 juli 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Th. Martens, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2023 te Coevorden, opzettelijk brand heeft gesticht in de portiek/hal van een flatgebouw en/of bij de voordeur van een woning (van voornoemd flatgebouw), gelegen aan de [adres] aldaar, door:
  • een hoeveelheid verfverdunner en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende kerosine en/of alcohol, althans een brandbare stof, te sprenkelen op de deurmat van voornoemde woning en vervolgens die deurmat aan te steken, althans door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof en/of
  • een (aantal) brandende voorwerp(en) (onder meer een fles wodka) in de portiek/hal van voornoemd flatgebouw te gooien,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor aangrenzende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die
aangrenzende woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zijn deurmat in brand heeft gestoken waardoor - wanneer de brand niet was geblust en zich verder had kunnen ontwikkelen - de enige vluchtroute voor de medebewoners van de flat zou zijn afgesneden. Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd voor zowel gemeen gevaar voor goederen als ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft verzocht verdachte partieel vrij te spreken van brandstichting, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het proces-verbaal van tactisch brandonderzoek, waar uit geconcludeerd zou kunnen worden dat er sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, ontbreekt. Daarnaast verwijst de raadsman naar de website brandveilig.com en naar jurisprudentie, waaruit blijkt dat betonnen constructies brandwerend zijn en gevaarzetting niet aanwezig wordt geacht. De raadsman merkt voorts op dat sprake was van een relatief zeer kleine brand die met een paar pannetjes water door de buurman is geblust. De raadsman heeft voorts verzocht verdachte partieel vrij te spreken van hetgeen onder het tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd, te weten het gooien van een brandend voorwerp in de portiek/hal van het flatgebouw. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat enkel getuige [getuige 1] hierover verklaart en verdachte dit ten stelligste ontkent.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 2 juli 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb mijn deurmat met verfverdunner besprenkeld en deze in brand gestoken. Ook heb ik een fles met vloeistof vanuit mijn woning naar buiten gegooid.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (namens slachtoffer [slachtoffer] te Emmen) d.d. 24 mei 2023, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023131490 d.d. 20 juli 2023, inhoudend als verklaring van [naam] :
Eén van onze huurders betreft meneer [verdachte] , wonende aan de [adres] te Coevorden. Dit betreft een flatwoning in een flat van 12 woningen, verdeeld over drie woonlagen op de eerste, tweede en derde etage. [adres] bevindt zich op de eerste etage aan de uiterst rechterzijde, gezien vanaf de openbare weg.
(..)
Ik ben direct in contact gekomen met wijkagent [naam] welke bevestigde dat het ging om meneer [verdachte] welke gepoogd had zelf zijn woning in brand te steken. In de flat is geen lift en de bewoners naast en boven [adres] moeten middels een zelfde trap de flat verlaten. Daar de woning van meneer [verdachte] op de eerste etage is en hij brand heeft gesticht in de hal, waar zich de trap bevindt, belemmert dit de vluchtroute voor de rest van de bewoners. Ook sluiten alle woningen op elkaar aan waardoor het overslaan van vuur een reëel gevaar is geweest.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 mei 2023, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Op 23 mei 2023 kwam ik bij de woning van mijn vriend aan. Mijn vriend woont op adres: [adres] te Coevorden.
(..)
Toen ik naar boven keek richting de voordeur van [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte)zag ik dat door het gat in zijn voordeur een brandend voorwerp gegooid werd. Dit voorwerp belandde in de gang van de flat. Ik rook een chemische lucht en er ontstond een grijzige rook.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2023 met proces-verbaalnummer PL0100-2023131490-31, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Uit het onderzoek blijkt dat er meerdere mensen woonachtig zijn in de flat, aan de zijde van de woning van verdachte. Volgens getuige [getuige 2] wonen er zestien
personen in die zijde van de flat, waaronder gezinnen met kinderen. De bewoners hebben elkaar gewaarschuwd toen men erachter kwam dat er brand zou zijn. Hierdoor konden zij vroegtijdig hun woningen en de flat verlaten. De bewoner van [adres] is door de politie gewaarschuwd. Tevens is door het optreden van buurman [naam] de brand in de hal beperkt gebleven. Het incident speelde zich af in de avond. De melding kwam om 22.03 uur bij het
Operationeel Centrum binnen. Als het incident later die avond c.q. nacht had plaatsgevonden, was de kans veel groter dat de brand niet werd ontdekt en dat men elkaar niet op tijd had kunnen waarschuwen en/of de flat had kunnen verlaten.
(..)
Tevens gaf de wijkagent aan dat de woning van [verdachte] erg vuil is, dat er veel afval en etensresten liggen. Ook lagen er houten knutselwerken. Hierdoor was brandgevaar een ernstige dreiging. Tevens zou er geen vluchtroute in de woning aanwezig zijn
geweest door de vele spullen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvulling d.d. 2 augustus 2023 met proces-verbaalnummer PL0100-2023131490, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Met behulp van de PID meter werd er een onderzoek ingesteld naar de aanwezigheid van vluchtige organische componenten. Op drie plaatsen werden hiervoor indicaties gekregen:
vloermat
onderzijde raamkozijn buitendeur tussen glasrestanten
vloer gang/hal ter hoogte van de dorpel
Er werden twee monsters genomen AAOF0410NL (A) en AAOF0411NL (C), welke voor chemische analyse naar het NFI werden verzonden
() CONCLUSIES
Ontstaansplaats
Er was op twee plaatsen zelfstandig brand ontstaan: ter hoogte van de buitenzijde buitendeur (portiek) en in de gang/hal tussen buitendeur en toegang tot keuken (woning).
Brandbevorderende middelen
Er werden indicaties aangetoond voor de aanwezigheid van brandbevorderende middelen.
Oorzaak
Een technisch verklaarbare oorzaak kon volledig worden uitgesloten. In deze casus moet de brand zijn ontstaan als het gevolg van menselijk handelen waarbij sprake kan zijn van artikel 157 c.q. 158 van het Wetboek van Strafrecht.
GEVAARZETTING
Er was brandschade aan een vloermat en een buitendeur ontstaan. Daarnaast was er sprake van rook- en roetschade in het portiek en in mindere mate aan de onderhavige woning.
6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2023.06.01.074 (aanvraagnummer 001), d.d. 21 juni 2023 opgemaakt door ing. L.J.C. Peschier, op de door zijn/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als verklaring:
Tabel 1 Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN
Verzegeling
Omschrijving door aanvrager
(Spooromschrijving; Plaats veiligstellen)
AAOF0410NL
Antifraudezegel met codering:
AA 93969
Brandrest, vloerdelen; Vloerdelen onder de
voordeur
AAOF0411NL
Antifraudezegel met codering:
AA 93970
Brandrest, deurmat; Vloerkleed voor de
voordeur
Conclusie:
Tabel 2 Conclusie onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen
SIN
Conclusie
AAOF0410NL
In het monster zijn verschillende vluchtige stoffen aangetoond:
- Een deel van de vluchtige stoffen is afkomstig van een
aardoliedestillaat; de
aangetoonde combinatie van deze stoffen wijst op een product van subklasse
kerosine.
- Een deel van de vluchtige stoffen is afkomstig van een alcoholhoudend product.
Binnen de NFI referentieverzameling van alcoholhoudende producten komt de
aangetoonde combinatie van vluchtige stoffen het meest overeen met die van
sommige typen brandspiritus en bio-ethanol.
AAOF0411NL
In het monster zijn verschillende vluchtige stoffen aangetoond:
- Een deel van de vluchtige stoffen is afkomstig van een aardoliedestillaat; de
aangetoonde combinatie van deze stoffen wijst op een product van subklasse
kerosine.
- Een deel van de vluchtige stoffen is afkomstig van een alcoholhoudend product.
Binnen de NFI referentieverzameling van alcoholhoudende producten komt de
aangetoonde combinatie van vluchtige stoffen het meest overeen met die van
sommige typen brandspiritus en bio-ethanol.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die met behulp van een brandversneller zijn deurmat in brand heeft gestoken. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat door het in brand steken van de deurmat in de eerste plaats gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest. Dit gevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt, nu is gebleken dat zowel de deurmat als ook de voordeur van verdachte hierdoor hebben vlam gevat. De buurman heeft het vuur gedoofd. Ten aanzien van het te duchten gevaar voor personen stelt de rechtbank voorop dat adequaat handelen van anderen op zichzelf genomen niet relevant is voor de vraag of voorzienbaar was dat er een reëel gevaar voor anderen te duchten was.
Bezien moet worden of het (levens)gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er ook levensgevaar voor personen te duchten is geweest. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Er wonen in aangrenzende woningen van verdachte zestien personen, waaronder gezinnen met kinderen. De enige vluchtroute van de bewoners van het flatgebouw is langs de voordeur van verdachte en als de brand niet tijdig was ontdekt hadden de gevolgen zeer ernstig kunnen zijn. Dat de constructie van het flatgebouw uit beton bestaat maakt naar het oordeel van de rechtbank immers niet dat andere delen van het gebouw of de inhoud van de appartementen geen vlam kunnen vatten. Daarenboven kan er als gevolg van een dergelijke brand aanzienlijke rookontwikkeling ontstaan. Hierdoor kan de enige vluchtroute geblokkeerd worden en/of kan er paniek ontstaan onder de vluchtende bewoners. De rechtbank merkt voorts op dat verdachte ook zichzelf in gevaar heeft gebracht door zijn vluchtroute af te snijden. Verdachte moest zelf immers ook langs zijn voordeur om zijn woning te kunnen verlaten. Dit - in samenhang met de vervuilde woning van verdachte, met daarin houten knutselwerken, veel afval en etensresten - maakt dat verdachte ook zichzelf in (levens)gevaar heeft gebracht.
De rechtbank komt, alles afwegende, tot het oordeel dat ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels sprake was van een voorzienbaar gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor
personen, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2023 te Coevorden, opzettelijk brand heeft gesticht in de portiek/hal van een flatgebouw en bij de voordeur van een woning (van voornoemd flatgebouw), gelegen aan de [adres] aldaar door:
  • een hoeveelheid verfverdunner en een hoeveelheid van een materiaal bevattende kerosine en/of alcohol te sprenkelen op de deurmat van voornoemde woning en vervolgens die deurmat aan te steken en
  • een brandend voorwerp in de portiek/hal van voornoemd flatgebouw te gooien,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor aangrenzende woningen en voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die aangrenzende woningen bevindende personen te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van
justitie gevorderd aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen (hierna: TBS met dwangverpleging).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een klinische opname en aansluitend begeleid wonen. Subsidiair heeft de raadsman gepleit aan verdachte een minder vergaande maatregel op te leggen en verzocht aan verdachte op te leggen de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van 17 juni 2024, het Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum van 6 juni 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 mei 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op 23 mei 2023 opzettelijk brand gesticht door zijn deurmat te besprenkelen met verfverdunner en vervolgens de deurmat in brand te steken. Ook heeft verdachte een brandende fles met vloeistof naar buiten gegooid. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte, zowel voor de aangrenzende woningen als voor de medebewoners van het wooncomplex, een zeer gevaarzettend karakter heeft gehad en dat zijn handelen een forse inbreuk heeft gemaakt op het gevoel van veiligheid van de medebewoners van het flatgebouw. Dat de gevolgen van de brandstichting niet groter zijn geweest is puur te danken aan de oplettendheid van een buurman en diens adequate optreden door de ontstane brand te blussen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen volledig voorbij is gegaan aan de belangen van de medebewoners van het flatgebouw en dat hij de gevolgen van de brand op de koop toe heeft genomen.
Persoon van verdachte
Teneinde vast te stellen of bij verdachte tijdens het begaan van het strafbare feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, is opdracht gegeven tot Pro Justitia onderzoek. Verdachte is door R.W. Blaauw, GZ-psycholoog/supervisor en C. Westerhuis, GZ- psycholoog/supervisant, onderzocht en vastgesteld is dat bij verdachte sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en het gebruik van tabak. Doordat verdachte beperkte medewerking heeft verleend aan voornoemd onderzoek en niet een gedegen anamnese kon worden verricht, hebben de deskundigen ook geen betrouwbare conclusies kunnen trekken over de psychopathologie van verdachte en over eventuele relaties hiervan met het ten laste gelegde en het recidiverisico. Omdat de deskundigen er wel van overtuigd zijn dat bij verdachte sprake is van (ernstige) pathologie die een rol heeft gespeeld in het ten laste gelegde, is geadviseerd verdachte ter observatie op te laten nemen in het Pieter Baan Centrum.
Verdachte is vervolgens gedurende zes weken geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. Naar aanleiding van deze observatieperiode is op 6 juni 2024 rapport uitgebracht. Blijkens het Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt en ondertekend door P.E. Geurkink, GZ-psycholoog, en T. den Boer, psychiater, is verdachte gediagnosticeerd met chronische psychopathologie, die zonder behandeling een
progressief karakter kent. Verdachte mist probleembesef en ziekte-inzicht en toont zich afwerend ten aanzien van hulpverlening. Deze problematiek heeft een substantiële rol gespeeld in het ten laste gelegde. Er is vanwege de geconstateerde psychopathologie sprake van onvoorspelbaarheid in zijn denken en zijn hiermee samenhangende gedrag, hetgeen bijdraagt aan het risico op gevaarzettend gedrag, zoals het ten laste gelegde. Verdachte kwam niet eerder in aanraking met justitie vanwege brandstichting. Dit maakt echter niet dat door de onderzoekers het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Verdachte staat achter zijn keuze (de brandstichting) en koestert een hevige woede jegens diverse personen in Coevorden. Ook tijdens het onderzoek in het PBC gebruikte verdachte meermaals bedreigende en (verbaal) agressieve uitingen. De gekoesterde woede in combinatie met de geconstateerde psychopathologie enerzijds en de beschikbaarheid van wapens anderzijds (zoals aangetroffen bij de aanhouding), is zeer zorgelijk te noemen. Gezien de hiervoor genoemde punten is een aanzienlijk recidiverisico te veronderstellen als verdachte zonder behandeling opnieuw op zichzelf zal zijn aangewezen.
Gelet de zorgmijdende houding van verdachte, het gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht en het staken van de inzet van hulpverlening in het verleden, is een vrijwillig of voorwaardelijk kader naar het oordeel van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum niet mogelijk. Binnen een niet forensische behandelsetting zijn er onvoldoende mogelijkheden om het (verbaal) dreigende karakter en het geschetste risico dat van verdachte uitgaat het hoofd te bieden. Omdat de problematiek van verdachte chronisch van aard is en de behandeling daarvan een langdurig karakter zal kennen, adviseren de deskundigen van het Pieter Baan Centrum aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De reclassering conformeert zich aan bovenstaande bevindingen en conclusies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum en adviseert, conform het advies van het Pieter Baan Centrum, aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank verenigt zich met voornoemde bevindingen, conclusies van de deskundigen ten aanzien van de diagnostiek, mate van toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico en neemt deze over.
Maatregel van terbeschikkingstelling
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele vereisten van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht om tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging te komen. Zoals blijkt uit de hiervoor besproken rapportages, bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Voorts is het door verdachte begane feit te weten de brandstichting een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling vereist. Zonder behandeling van de psychische problematiek van verdachte vormt verdachte een blijvend gevaar voor de samenleving. Gezien het feit dat de inzet van hulpverlening in het verleden is gestaakt vanwege de bedreigende houding die verdachte jegens de hulpverlener aannam, het ontbreken van ziektebesef en -inzicht en de chronische aard van de problematiek van verdachte, is de rechtbank met de deskundigen van het Pieter Baan Centrum van oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De rechtbank zal verdachte daarom ter beschikking stellen en bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De algemene veiligheid van personen en goederen vereist die verpleging.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zal de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling ongemaximeerd aan verdachte opleggen.
Strafoplegging
De rechtbank acht, naast oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur gerechtvaardigd. Rekening houdend met de conclusie van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum om het bewezen verklaarde in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. J. Faber en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. M.A. van Pelt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli
2024.
Mr. J. Faber en mr. H. Supèr zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.