Uitspraak
Rechtbank NOORD-NEDERLAND
[verzoekster 1],
[verzoekster 2],
[verzoekster 3],
[verzoekster 4],
[verzoekster 5],
[verzoekster 6],
[verzoekster 7] .,
[verzoekster 8],
[verzoekster 9],
[verzoekster 10] ,
. [verzoekster 11],
[verzoekster 12],
Rechtbank Noord-Nederland
In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, uitgesproken op 12 juli 2024, is het verzoek van een groep besloten vennootschappen en een vennootschap onder firma om een afkoelingsperiode op basis van de Wet Homologatie van een Onderhands Akkoord (WHOA) afgewezen. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaten, hadden op 5 januari 2024 verklaringen ter griffie gedeponeerd en vroegen om een afkoelingsperiode van vier maanden, alsook om de opheffing van beslagen op hun activa. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij in de WHOA-toestand verkeerden, wat inhoudt dat zij niet in staat zouden zijn om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen zonder maatregelen. De rechtbank constateerde dat de liquiditeitsprognose die door de verzoekers was overgelegd, onvolledig en onvoldoende was om de stelling te onderbouwen dat zij aan hun verplichtingen konden voldoen. Bovendien waren er twijfels over de reële kans op het tot stand komen van een akkoord binnen een redelijke termijn, mede door onduidelijkheden over financiële transacties naar het buitenland en de administratieve achterstand van de verzoekers. De rechtbank concludeerde dat er geen ruimte was voor het toewijzen van het verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode, en daarmee ook geen grond voor het verzoek tot opheffing van de beslagen. Het verzoek om machtiging ex artikel 42a Fw werd eveneens afgewezen, omdat de rechtshandeling niet noodzakelijk was voor de voorbereiding van een akkoord. De rechtbank wees alle verzoeken af.