21.5.De voorzieningenrechter ziet verder ook geen grond voor het oordeel dat aan de voorwaarde over het overleg met de eigenaar van de molen niet is voldaan. Het college heeft toegelicht dat de stichting en de molenaars akkoord zijn gegaan met het bouwplan. De voorzieningenrechter overweegt dat wat verder ook zij van mogelijke verplaatsing van de blauwe cirkel in het e-mailbericht van 23 januari 2023, uit de tekst van dat bericht volgt dat de aard en omvang van het bouwplan aan de stichting voldoende is uitgelegd. Zo wordt in het e-mailbericht vermeld dat het bouwplan ziet op uitbreiding van de supermarkt op het perceel [adres 1] met onder meer een verhoging van de bouwhoogte tot acht meter. Ook is in het bericht gewezen op de in artikel 24.2 van de planregels opgenomen bouwvoorschriften en is het voornemen om van die voorschriften af te wijken uitdrukkelijk genoemd. In reactie op het e-mailbericht heeft de secretaris van de stichting op 30 januari 2023 bovengenoemd akkoord aan het college doorgegeven, waarbij is vermeld dat er overleg is geweest met de andere bestuursleden en de molenaars. De voorzieningenrechter acht in dit kader van belang dat eisers ter zitting hebben meegedeeld dat ook zij het bouwplan van de vergunninghouder met de molenaars hebben besproken. Gelet hierop bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de stichting en de molenaars van een onjuiste weergave van het bouwplan zijn uitgegaan voorafgaand aan het geven van hun akkoord. Daar komt bij dat de stichting en/of de molenaars geen rechtsmiddelen tegen de omgevingsvergunning hebben aangewend.
22. Deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het beroep van het college op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb onbesproken te laten.
23. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met de beheersverordening:
1º met toepassing van de in de beheersverordening opgenomen regels inzake
afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
In artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat deze paragraaf van toepassing is op de voorbereiding van besluiten, tenzij paragraaf 3.3 daarop van toepassing is.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat in afwijking van het eerste lid deze paragraaf tevens van toepassing is op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 3.10, derde lid.
In artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op bepaalde in dat artikellid genoemde activiteiten en gevallen.
Besluit omgevingsrecht (Bor)In artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor is bepaald dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo van de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komen een bijbehorende bouwwerk of uitbreiding daarvan.
Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)
In artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten.
Beheersverordening “Noordwolde” (beheersverordening)Artikel 11 Detailhandel