ECLI:NL:RBNNE:2024:2572

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
LEE 24/2151 en LEE 24/2437
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het vergroten van een supermarkt in strijd met de beheersverordening

Op 10 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaken LEE 24/2151 en LEE 24/2437, waarin eisers bezwaar maakten tegen de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een supermarkt in Noordwolde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders terecht de reguliere voorbereidingsprocedure heeft toegepast, ondanks dat het bouwplan in strijd is met de beheersverordening. De voorzieningenrechter stelde vast dat de uitbreiding deels buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd en dat een deel van de uitbreiding hoger is dan de toegestane hoogte in de molenbiotoop. Het college heeft echter gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheden in de Wabo en heeft de belangen van de betrokken partijen afgewogen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verkeerskundige aspecten van het bouwplan geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg hebben. Ook de geluidsaspecten zijn beoordeeld aan de hand van een rapport van Ardea, waaruit blijkt dat de geluidseisen worden nageleefd. De vrees van eisers voor verkeersonveilige situaties en geluidsoverlast werd niet onderbouwd met deskundige rapporten. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/2151 en LEE 24/2437
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eisers 1], uit [plaats] ,
[eisers 2], uit [plaats] ,
[eisers 3], uit [plaats]
gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. S. Maakal),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf, het college
(gemachtigde: I. Westemeijer en M. Witteveen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
Lidl Nederland GmbHuit Huizen (de vergunninghouder).
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers met zaaknummer LEE 24/2437 tegen de omgevingsvergunning voor het vergroten van de supermarkt op [adres 1] in [plaats] .
1.1. Het college heeft die vergunning met het besluit van 6 maart 2023 verleend. Met het bestreden besluit van 2 april 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij die vergunningverlening gebleven. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dat beroep is bekend onder zaaknummer LEE 24/2151.
1.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiseres 1] , [eisers 2] , [eiseres 3] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college, de gemachtigde van de vergunninghouder en [persoon] namens de vergunninghouder.
1.3. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter beoordeelt de omgevingsvergunning voor het vergroten van de supermarkt op [adres 1] in [plaats] . Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.1. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 24 februari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
4.2. De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Vaststaande feiten en omstandigheden
5. De vergunninghouder is eigenaar van de bestaande supermarkt op het perceel
[adres 1] . Op het (aangelegen) perceel [adres 2] is een bouwmarkt, de Kluswijs, gevestigd. Eisers [eisers 3] wonen op [adres 3] , aan de achterkant van de supermarkt. Eisers [eisers 1] wonen op [adres 4] , nabij de supermarkt. Eisers [eisers 2] zijn eigenaar van [adressen 5 en 6] , eveneens nabij de supermarkt. Aan de Industriestraat in [plaats] staat de molen ‘Windlust’ (de molen).
5.1. In de beheersverordening “Noordwolde” (de beheersverordening) is het perceel [adres 1] (het perceel) bestemd voor ‘Detailhandel’ met voor een deel van het perceel de dubbelbestemming ‘Molenbiotoop’. Het perceel is tevens aangeduid voor ‘bouwmarkt’ en ‘supermarkt’.
5.2. In de beheersverordening zijn de percelen van eisers bestemd voor ‘Bedrijventerrein’. De percelen [adressen 4, 5 en 6] hebben ook de dubbelbestemming ‘Molenbiotoop’. In die verordening is een klein deel van het perceel [adres 3] ook bestemd voor ‘Detailhandel’, met daarop een bouwvlak voor die bestemming.
5.3. Het college heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met de beheersverordening omdat:
  • de uitbreiding van de supermarkt deels buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd, te weten het deel van de uitbreiding aan de zijde van de [straat]
  • een deel van de uitbreiding van de supermarkt binnen de molenbiotoop wordt gerealiseerd en hoger is dan de stelling van de molen.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van:
  • artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 24.3.1 van de regels van de beheersverordening (de regels) voor het bouwen hoger dan de stelling van de molen; en
  • artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor voor het uitbreiden van de supermarkt buiten het bouwvlak.
Voorbereidingsprocedure
6. Eisers betogen dat het college bij de behandeling van de aanvraag ten onrechte niet heeft onderkend dat de beheersverordening uitsluitend consoliderend van aard is. De beheersverordening staat dus geen nieuwe ontwikkelingen toe. Dit volgt ook uit de toelichting van die verordening (de toelichting). Bij afwijken van de beheersverordening is er geen sprake meer van een goede ruimtelijke ordening. Volgens eisers kan de geconstateerde strijd met die verordening alleen worden opgelost met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (de uov) en een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad.
6.1. Het college voert aan dat de omgevingsvergunning terecht is voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure. Die vergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º en 2º, van de Wabo. De bestaande supermarkt is bij recht toegestaan en is aan te merken als hoofdgebouw. Een uitbreiding van een hoofdgebouw, zoals hier vergund, is aan te merken als een bijbehorend bouwwerk waarvoor toepassing kan worden gegeven aan de kruimelgevallenregeling. Voor het toepassen van die regeling is niet relevant of de afwijking ziet op een bestemmingsplan, beheersverordening of een ander planologisch kader. De beheersverordening kent wel afwijkingsmogelijkheden, zoals artikel 24.3 voor wat betreft de bouwhoogte. Van die afwijkingsmogelijkheid heeft het college in dit geval gebruik gemaakt. Dit alles kon volgens het college met toepassing van de reguliere procedure.
6.2. Op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, is op een aanvraag om een omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing, tenzij de uitgebreide procedure (met uov) geldt. Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat de beantwoording van de vraag of op een aanvraag om een omgevingsvergunning de reguliere dan wel de uov van toepassing is, gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, afhankelijk is van de activiteit die is aangevraagd. De Wabo bepaalt daarmee exclusief welke procedure op een aanvraag om een omgevingsvergunning van toepassing is. Het college heeft hierin derhalve geen vrije keuze, maar dient die voorbereidingsprocedure toe te passen die uit de Wabo voortvloeit.
6.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in dit geval terecht de reguliere voorbereidingsprocedure heeft toegepast. Partijen zijn het er over eens dat het bouwplan ziet op het bouwen en in strijd met de bouwregels van de beheersverordening realiseren van de uitbreiding van de supermarkt op het perceel. Het bouwplan is op twee punten in strijd met de beheersverordening, nu de uitbreiding van de supermarkt deels buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd en een deel van die uitbreiding hoger is dan op grond van de regels ten aanzien van de molenbiotoop is toegelaten. De voorzieningenrechter overweegt dat het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º en onder 2º, van de Wabo is afgeweken van de beheersverordening. Dat moet met de reguliere procedure. Dat is anders bij toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Dat volgt uit artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo. Toepassing van laatstgenoemd onderdeel van artikel 2.12 is echter in dit geval niet aan de orde.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo biedt de mogelijkheid om binnenplans een omgevingsvergunning te verlenen voor het handelen in strijd met een beheersverordening. De beheersverordening kent in artikel 24.3.1 een afwijkingsmogelijkheid voor het bouwen hoger dan de stelling van de molen. Het college heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo biedt verder de mogelijkheid om in het Bor genoemde gevallen een omgevingsvergunning te verlenen voor het handelen in strijd met een beheersverordening. Artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor kent een vergunningsmogelijkheid voor de uitbreiding van een hoofdgebouw, in dit geval de uitbreiding van de bestaande supermarkt. Het college heeft ook deze bevoegdheid in dit geval toegepast.
De voorzieningenrechter overweegt tot slot nog dat uit artikel 2.12 van de Wabo in samenhang gelezen met de artikelen 3.7 en 3.10 van de Wabo volgt dat het college ook bij het toepassen van de reguliere voorbereidingsprocedure moet beoordelen of de gevraagde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor is toepassing van de uitgebreide procedure niet vereist. In dit geval heeft het college die beoordeling ook gemaakt.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Goede ruimtelijke ordening: toetsingskader
8. Als een bouwplan in strijd is met een beheersverordening kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend als het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Vergunningverlening is een bevoegdheid van het college. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van een beheersverordening een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2]
Parkeren
9. Eisers betogen dat het parkeeronderzoek van Roelofs van 9 juni 2022 te beperkt is geweest. Er is volgens hen maar op drie dagen in april 2022 onderzoek gedaan naar de parkeerdruk. Daar komt bij dat het onderzoek gedateerd is, omdat de supermarkt nu ook op zondag open is en er een nieuwe wijk in [plaats] wordt gebouwd. Ook betwijfelen eisers dat vrachtwagens zullen parkeren op het eigen terrein van de vergunninghouder. Volgens eisers zullen vrachtwagenchauffeurs ervoor kiezen om op de [straat] te parkeren om daar te gaan laden en lossen.
9.1. Het college voert aan dat eisers de stellingen over het parkeeronderzoek van Roelofs pas op de zitting naar voren hebben gebracht. Daarnaast voert het college aan dat het parkeeronderzoek heeft plaatsgevonden op de drukste momenten van de week. Uit dat onderzoek blijkt dat er ruim voldoende parkeerplekken zijn voor dit bouwplan. Daar komt bij dat het bouwplan voorziet in parkeren van vrachtwagens op het perceel van de vergunninghouder en dat er een parkeerverbod geldt aan de [straat] .
9.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat eisers voor het eerst op de zitting gronden hebben aangevoerd waarbij het parkeeronderzoek van Roelofs aan de orde is gesteld. Eisers hebben hun stellingen niet met een deskundig tegenrapport onderbouwd. Eisers stellen weliswaar dat de verkeerstellingen niet representatief zouden zijn, maar motiveren dat niet inhoudelijk. De stelling dat de supermarkt ook op zondag open is en in de toekomst een nieuwe wijk wordt gerealiseerd, is daarvoor zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ook niet voldoende. Voor zover eisers stellen dat Roelofs niet zou zijn uitgegaan van de juiste omvang van de uitbreiding van de supermarkt, volgt dat niet uit het rapport. De voorzieningenrechter ziet in wat eisers op zitting naar voren hebben gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het college de conclusies van Roelofs niet heeft mogen volgen dat er ook met de realisatie van het project voldoende parkeergelegenheid is.
9.3. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat het bouwplan voorziet in een parkeerplaats voor een vrachtwagen op het terrein van de vergunninghouder. Op zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat de vrachtwagens ook op eigen terrein zullen parkeren, ook gelet op de locatie van het te realiseren laad- en losdock. Eisers hebben er weliswaar op gewezen dat het krap zal zijn om dat te doen op de in de vergunde aanvraag ingetekende locatie, maar daarmee is niet voldoende aannemelijk gemaakt dat het onmogelijk is. Ook overigens hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat een onaanvaardbare situatie zal ontstaan als gevolg van het parkeren van vrachtwagens ten tijde van het laden en lossen.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Inrit/uitrit
11. Eisers betogen dat het ten onrechte nog een nader afwegingsmoment moet plaatsvinden over de melding voor het aanpassen van de inrit/uitrit. Volgens eisers moest die afweging bij de vergunningverlening plaatsvinden, niet achteraf.
11.1. Het college voert aan dat de uitrit weliswaar was opgenomen in de aanvraag, maar dat daarvoor geen vergunning is vereist. Dit heeft hij opgenomen in het primaire besluit van 6 maart 2023. Van een nader afwegingsmoment is derhalve geen sprake.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat een meldingsstelsel geldt op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Weststellingwerf 2021.
11.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college geen omgevingsvergunning heeft verleend voor het verplaatsen van de inrit/uitrit. Voor zover eisers stellen dat een omgevingsvergunning voor die activiteit nodig is, volgt de voorzieningenrechter die stelling niet. Op grond van artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening Weststellingwerf 2021 geldt een meldingenstelsel. Dat de vereiste melding nog niet is gedaan, betekent verder niet dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend. Dat er in het kader van een melding nog een toets moet plaatsvinden, doet daar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan af.
Verkeersveiligheid
12. Eisers voeren aan dat zij zich zorgen maken over de verkeersveiligheidssituatie die ontstaat bij het laden en lossen van de verschillende vrachtwagens die de supermarkt in de loop van de dag komen bevoorraden. Met dit bouwplan resteert er maar beperkte ruimte tussen de losplek en de [straat] . Niet aannemelijk is dat vrachtwagenchauffeurs hun vrachtwagens zullen parkeren op enkele centimeters van het bedrijfsgebouw. Aannemelijk is dat zij zullen laden en lossen op de openbare weg. Dat terwijl laden en lossen op eigen terrein dient plaats te vinden, niet op de openbare weg. Met dit bouwplan dreigt er een verkeersonveilige situatie te ontstaan bij het laden en lossen op de openbare weg. Als er twee vrachtwagens aan weerszijde van de [straat] parkeren, is dat gevaarlijk voor andere weggebruikers. De vergunninghouder kiest er in dit bouwplan bewust voor om de bestaande, veilige laad- en losvoorziening op eigen terrein in te ruilen voor een onoverzichtelijke en gevaarlijke laad- en losplaats op de openbare weg, dan wel dicht daartegen aan. Eisers vrezen voor problemen, vooral ook voor hun kinderen. Daar komt bij dat ook nu al soms vrachtwagens parkeren op de openbare weg.
12.1. Het college voert aan dat laden en lossen is toegestaan op de ter plaatse geldende detailhandelsbestemming. Uit de situatietekening bij de aanvraag blijkt dat het laden en lossen ook in de toekomst geschiedt op het eigen perceel van de vergunninghouder. Het college heeft geen aanleiding te veronderstellen dat de nieuwe wijze van laden en lossen tot verkeersonveilige situaties leidt. Verder acht het college van belang dat de [straat] een straat is op een bedrijventerrein, dat op een bedrijventerrein gemanoeuvreerd wordt met vragenwagens en dat de straat daarop is ingericht. Zo heeft de straat een breedte van 10 meter. Ook acht het college van belang dat de bevoorrading drie keer per dag plaatsvindt. Het college heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie, temeer gelet op wat de eigen verkeerskundige over het project heeft geconcludeerd.
12.2. Ter zitting is namens de vergunninghouder aangevoerd dat na realisatie van het bouwplan maximaal drie vrachtwagens per dag de supermarkt komen bevoorraden. Eén levering komt van bakker Borgesius en twee leveringen komen van het eigen distributiecentrum van de vergunninghouder in Heerenveen. Laden en lossen zal plaatsvinden op eigen terrein, niet op de openbare weg.
12.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de verkeerskundige aspecten van het bouwplan geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg hebben. Daarbij is allereerst van belang wat hiervoor is overwogen over de parkeeraspecten van het bouwplan. Ten tweede is van belang dat de [straat] is gelegen op een in de beheersverordening daartoe bestemd bedrijventerrein, dat die straat 10 meter breed is en dat de straat is ingericht op manoeuvreren van onder meer vrachtwagens. Ten derde is van belang dat in het bouwplan is voorzien in een laad- en losplaats voor vrachtwagens op het perceel van de vergunninghouder. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze feiten en omstandigheden door de gemeentelijk verkeerskundige zijn meegenomen in zijn beoordeling van het bouwplan. Die verkeerskundige heeft geconstateerd dat op de [straat] meer gemanoeuvreerd wordt door vrachtwagens, dat de weg daar ook op is ingericht en dat er voor fietsers voldoende uitwijkruimte is. De verkeerskundige heeft geconcludeerd dat de nieuwe situatie voor het laden en lossen niet wezenlijk verschilt van de bestaande situatie en dat de situatie daarom niet verslechtert. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat ter zitting namens de vergunninghouder onbetwist is aangevoerd dat na realisatie van het bouwplan maximaal drie vrachtwagens per dag de supermarkt komen bevoorraden. Het college heeft al deze feiten en omstandigheden betrokken bij zijn afweging over de verkeerskundige aspecten van het bouwplan. Eiser hebben tegenover al deze feiten en omstandigheden hun vrees gesteld dat verkeersonveilige situaties ontstaan na realisatie van het bouwplan. De voorzieningenrechter overweegt dat eisers die vrees echter niet inhoudelijk hebben onderbouwd, met inachtneming van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden. Zo hebben eisers geen deskundig tegenadvies over de nieuwe verkeerssituatie ingediend. Hun vrees dat vrachtwagenchauffeurs de laad- en losvoorziening in het bouwplan niet zullen gebruiken en hun vrachtwagens zullen parkeren op de openbare weg, is niet met objectieve gegevens onderbouwd. De stelling van eisers dat vrachtwagens in de huidige situatie ook al op de [straat] parkeren, doet evenmin afbreuk aan de geprojecteerde laad- en losvoorziening. Die stelling heeft betrekking op mogelijke overtreding van wet- en regelgeving inzake het wegverkeer, niet op de ruimtelijke afweging van het college over het bouwplan.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Geluid
14. Eisers betogen dat er in de nachtperiode sprake is van bevoorrading van de winkel met eigen vrachtwagens en dat er ook meerdere leveringen worden uitgevoerd door andere leveranciers. Deze verkeersbewegingen zijn ten onrechte buiten beschouwing gelaten in de akoestische rapporten van Ardea. Volgens eisers heeft het college op dit punt geen gevolg gegeven aan hetgeen door de bezwaarschriftencommissie is geconstateerd. Het gestelde maximum van drie transporten per dag is niet vastgelegd. De akoestische rapporten zijn grotendeels gebaseerd op computermodellen en berekeningen in plaats van echte metingen. Die rapporten gaan niet uit van de representatieve bedrijfssituatie, waardoor die rapporten geen grondslag kunnen vormen voor het bestreden besluit. Het college heeft een onjuiste afweging gemaakt door te concluderen dat transportbewegingen door eisers moeten worden geaccepteerd, ondanks de overschrijding van de normen.
14.1. Het college voert aan dat uit het akoestisch rapport van Ardea volgt dat ook na de uitbreiding van de supermarkt wordt voldaan aan de geluidseisen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Het college ziet geen aanleiding om te twijfelen aan dat rapport. Naar aanleiding van de bezwaren van eisers over het tijdstip van bevoorrading heeft het college een extra voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden, inhoudende dat laden/lossen van vrachtwagens slechts is toegestaan in de dagperiode (van 07:00 uur tot 19:00 uur). Daarnaast staan in het primaire besluit van 6 maart 2023 voorschriften ten aanzien van de akoestiek. Als de vergunninghouder zich daar niet aan houdt, kan daartegen handhavend worden opgetreden. Het college voert aan dat eisers hun bezwaren niet hebben onderbouwd met een deskundig tegenrapport. Daarnaast voert het college aan dat van belang is dat detailhandel (inclusief bevoorrading) reeds bij recht is toegestaan op de locatie van vergunninghouder. De afwijking ziet daar dus niet op. Verder geldt voor supermarkten (milieucategorie 1) in gemengd gebied, zoals in dit geval, een richtafstand van 0 meter tot gevoelige functies heeft. Daaraan wordt hier voldaan, zodat ervan kan worden uitgegaan dat sprake is van een voldoende aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast zijn de panden van eisers gelegen op een gemengd bedrijventerrein waar activiteiten zijn toegestaan tot maximaal milieucategorie 2, aldus het college.
14.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. De voorzieningenrechter licht dat hierna toe.
14.3. De voorzieningenrechter overweegt dat het college zich bij de beoordeling van de geluidsaspecten heeft gebaseerd op het onderzoek dat door Ardea is verricht. De gevolgen van het project zijn door Ardea in beeld gebracht. Ardea heeft voor de beoordeling van de geluidhinder een toets verricht aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Ardea heeft geconcludeerd dat de supermarkt met het vergunde project kan voldoen aan de grenswaarden die zijn opgenomen in afdeling 2.8 van het Activiteitenbesluit voor de gemiddelde geluidsniveaus. Dit is door eisers niet inhoudelijk gemotiveerd betwist. Voor piekniveaus heeft Ardea aangegeven dat dat de piekgeluiden van het transport voor laden en lossen in de dagperiode (op grond van artikel 2.17, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit) buiten beschouwing worden gelaten. Aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan. De gevolgen van deze piekgeluiden zijn wel in beeld gebracht. Ardea heeft berekend dat er op de panden [adressen 5 en 6] piekgeluiden tot 73 dB(A) in de dagperiode kunnen voorkomen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft mogen uitgaan van de bevindingen van Ardea. Eisers hebben wel gesteld dat het onderzoek door Ardea niet juist is uitgevoerd, maar zij hebben dat niet met een tegenrapport onderbouwd. Zij hebben ook niet inhoudelijk gemotiveerd waarom de gebruikte modellen en berekeningen ondeugdelijk zijn. De voorzieningenrechter volgt eisers hierin daarom niet.
Het is op zichzelf wel juist dat Ardea de gevolgen van de bevoorrading in de avond- en nachtperiode niet heeft beoordeeld. Dat betekent echter niet dat er een gebrek kleeft aan het onderzoek. Aan het bestreden besluit is namelijk een voorschrift verbonden dat laden en lossen van vrachtwagens alleen in de dagperiode is toegestaan. Daar moet vergunninghouder zich aan houden. De vrees van eisers voor bevoorrading in de avond- en nachtperiode is daarom ongegrond.
Voor zover eisers aanvoeren dat in de vergunning niet is vastgelegd dat maximaal drie transporten zijn toegestaan, stelt de voorzieningenrechter vast dat het college daarvoor geen aanleiding heeft gezien. De vergunninghouder heeft op zitting toegelicht dat na realisatie van het bouwplan maximaal drie vrachtwagens per dag de supermarkt komen bevoorraden. Die toelichting is op zitting niet weersproken. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat niet aannemelijk is dat er in de representatieve bedrijfssituatie niet meer dan drie transporten in de dagperiode zullen plaatsvinden. Ook ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte geen aanvullend voorschrift aan de omgevingsvergunning heeft verbonden over het maximale aantal toegelaten transporten per dag. De voorzieningenrechter kan het college volgen dat, gelet op de bevindingen van Ardea, ter plaatse van de woningen van eisers geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. Het college heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarbij van belang mogen achten dat zowel de supermarkt als de percelen van eisers (en hun woningen) op een gemengd bedrijventerrein liggen en dat de supermarkt op grond van de beheersverordening op het perceel is toegestaan. Hier geldt de bestemming ‘Detailhandel’. (Verkeersbewegingen in verband met) Laad- en losactiviteiten horen bij die bestemming en zijn niet in strijd met de regels van de beheersverordening. De gevolgen van het bouwplan zijn in beeld gebracht en deze heeft het college aanvaardbaar geacht. Gelet op de ter plaatse geldende regels uit de beheersverordening, de inrichting van het bouwplan, de uitkomsten van de akoestische rapporten en het aanvullende voorschrift over het laden en lossen alleen in de dagperiode heeft het college deze gevolgen niet onaanvaardbaar hoeven achten. In het licht van het voorgaande overweegt de voorzieningenrechter dat het college in akoestische zin een goed woon- en leefklimaat voor eisers voldoende heeft geborgd.
Groen
15. Eisers voeren aan dat de kwaliteit van de openbare ruimte en de belevingswaarde van de woon- en leefomgeving er met dit bouwplan op achteruit gaan. De vergunninghouder heeft al enkele bomen gekapt. Volgens eisers waren die bomen aangeplant om de bestaande laad- en losplaats aan het oog te onttrekken. Ook de groenblijvende heg is verwijderd, terwijl die heg volgens eisers diende als afscheiding van het bedrijfsterrein en de openbare ruimte. Dat groen had ook een ecologische functie. Ook hield dat groen een deel van de harde geluiden op het terrein van de vergunninghouder volgens eisers tegen, zodat zij daar iets minder last van hadden. Eisers voeren aan dat het groen is verwijderd zonder benodigde omgevingsvergunning.
15.1. Het college voert aan dat voor verwijdering van de heg en bomen aan de [straat] ter hoogte van de uitbreiding geen (kap)vergunningplicht geldt. De verwijdering van de heg en bomen is geen onderdeel van de aanvraag en de beoordeling daarvan is dus niet aan de orde in deze procedure.
15.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het verwijderen van bomen en ander groen geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers tot gevolg heeft. Het kappen van bomen is geen onderdeel van het bouwplan. De bestreden omgevingsvergunning ziet daarom niet op die activiteit. Wel voorziet het project in herinrichting van de buitenruimte rond de uitbreiding van de supermarkt. Voor die herinrichting is geen vergunning nodig. Daarnaast stelt de voorzieningenrechter vast dat de planregels voor de bestemming ‘Detailhandel’ geen eisen stellen aan het behouden/verwijderen van groen. In dat licht bezien kan het feit dat eisers het niet met die herinrichting eens zijn, niet tot een ander oordeel leiden.

16.Deze beroepsgrond slaagt niet.Brandveiligheid

17. Eisers voeren aan dat tijdens de bezwaarfase onvoldoende aandacht is geschonken aan het risico dat er brand uitbreekt op het terrein van de Kluswijs of de supermarkt. Bij de Kluswijs is er volgens eisers sprake van een niet overdekte opslag van gevaarlijke stoffen en een vuurwerkbunker. Volgens eisers gaat het e-mailbericht van de Brandweer Fryslân (de brandweer) van 13 september 2023 niet over die opslag en die bunker. Uit dat bericht kan niet worden afgeleid dat sprake is van een brandveilige situatie. De beoordeling is gedaan zonder adequate kennis van de situatie ter plaatse. De brandweer lijkt ook geen rekening te houden met het feit dat na realisatie van het bouwplan er nog een gang overblijft van maar 90 centimeter breed terwijl er op het terrein bedrijvigheid in relatief zware milieucategorieën is toegestaan. Volgens eisers is hun reactie op het advies van de brandweer niet meer betrokken bij de voorbereiding van het bestreden besluit.
Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat andere bedrijven in de omgeving door het college zijn gelast om een afstand van twee of drie meter tot aangrenzende percelen aan te houden uit veiligheidsoverwegingen. Voor eisers is onduidelijk waarom de vergunninghouder in dit geval dat niet hoeft te doen. Eisers woonachtig op [adres 3] vrezen dat de nieuwe gang achter het pand van de vergunninghouder te smal zal zijn als vluchtweg en als toegang voor blusvoertuigen.
17.1.
Het college voert aan dat hij naar aanleiding van de bezwaren van eisers aan de brandweer heeft gevraagd of bij de beoordeling van de brandveiligheid van het bouwplan ook de aanwezigheid van de Kluswijs is betrokken. De medewerker van de brandweer heeft aangegeven dat de uitbreiding van de supermarkt samen met belendende panden/percelen nogmaals is bekeken. Geconcludeerd is dat er geen sprake is van negatieve gevolgen voor de brandveiligheid. Volgens het college blijkt uit het antwoord van de brandweer dat de brandweer de hele situatie inclusief het aangrenzende bedrijf Kluswijs, bij de beoordeling heeft meegenomen. Het college ziet in hetgeen eisers aanvoeren geen reden om te twijfelen aan het advies van de brandweer. Volgens het college blijkt uit het advies van de brandweer dat een vluchtroute 0,9 meter breed genoeg is om het pand van de belendende bouwmarkt te ontvluchten. Voor wat betreft de opslag van gevaarlijke stoffen en de aanwezigheid van een vuurwerkbunker op het terrein van de Kluswijs, moet de Kluswijs voldoen aan de daarvoor geldende regelgeving. Dat geldt ook in de situatie zonder de uitbreiding van de supermarkt. Als de Kluswijs niet aan de geldende regelgeving voldoet, kan daartegen handhavend worden opgetreden.
17.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit hetgeen eisers naar voren hebben gebracht niet is gebleken dat het college het bouwplan vanuit brandveiligheidsbelangen niet heeft mogen vergunnen. De voorzieningenrechter betrekt bij dat oordeel dat de vergunninghouder op 24 maart 2022 een melding brandveilig gebruik heeft gedaan bij de gemeente en dat het college daarna heeft geconcludeerd dat de melding voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het bouwplan niet voldoet aan die eisen. Verder heeft het college tijdens de bezwaarprocedure de concrete bezwaren van eisers over de brandveiligheid van het bouwplan voorgelegd aan de brandweer, met het verzoek om aan te geven of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een brandveilige situatie voor het gehele pand met de supermarkt en de Kluswijs. Op 13 september 2023 heeft een medewerker van de brandweer geconcludeerd dat er door de aanwezigheid van de supermarkt, ook met de uitbreiding, geen negatieve gevolgen zijn voor de brandveiligheid. Die conclusie is getrokken met inachtneming van de brandwerendheid van de scheidingswanden tussen de supermarkt en de Kluswijs, de brandwerendheid van de buitenschil van de supermarkt en de resterende breedte van de steeg achter de supermarkt. Over die steeg heeft de brandweer geconcludeerd dat die geschikt is om langs te ontvluchten, mede door de brandwerende gevel aan die zijde. Met hun stellingen hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat de brandweer van een onjuiste voorstelling van zaken is uitgegaan.
Tot slot heeft het college bij zijn beoordeling mogen betrekken dat de door eisers genoemde opslag en bunker zich bevinden op het perceel van de Kluswijs en niet op het perceel van de vergunninghouder. Die opslag en bunker zijn geen onderdeel van het bouwplan en worden ook niet in stand gehouden door vergunninghouder maar door de Kluswijs. Het college heeft er terecht op gewezen dat het de verantwoordelijkheid van de Kluswijs is om zich daarbij te houden aan de wet- en regelgeving voor de opslag van gevaarlijke stoffen en vuurwerk, waaronder ook de regels over brandveiligheid.

18.Deze beroepsgrond slaagt niet.Gebruiksmogelijkheden aangrenzende percelen

19. Eisers betogen dat zij zich niet kunnen verenigen met het standpunt van het college dat er geen sprake zou zijn van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen. Met de uitbreiding van de supermarkt komen de eigenaren van [adres 3] opgesloten te zitten. De muur van de supermarkt komt dichterbij te staan en wordt volgens eisers zes tot acht meter hoog. Ook blijft er maar een pad van 0,9 meter tot de erfgrens over. Aan de zijkant van de woning [adres 3] zal minder daglicht toetreden en zal geen sprake meer zijn van enig vrij uitzicht. Eisers betogen dat sprake is van een onrechtmatige daad op grond waarvan de vergunninghouder geen gebruik mag maken van de vergunning.
19.1.
Het college erkent dat het bouwplan voorziet in bebouwing die dichter op de erfgrens en de woning van eisers is gelegen dan voorheen het geval was. Dat de gevel dichter op de erfgrens komt te liggen, zal enige gevolgen voor het uitzicht en de daglichttoetreding van de woning van eisers aan de [adres 3] hebben, maar van onevenredige aantasting is volgens het college geen sprake. De bouwhoogte van de naar eisers gekeerde gevel is volgens het college 4,62 meter voor de eerste elf strekkende meters. In de bestaande situatie is die hoogte 4,35 meter. Na de eerste elf meter loopt de hoogte geleidelijk op tot 5,77 meter in zowel de nieuwe als de bestaande situatie. Het college acht de stelling van eisers dat sprake is van een dichte muur van zes tot acht meter hoog feitelijk onjuist. Verder acht het college van belang dat de bouwhoogte van de naar eisers gekeerde gevel onder de maximaal toegestane bouwhoogte van zes meter (binnen de molenbiotoop) en acht meter (buiten de molenbiotoop) van de bouwregels blijft, dat in de bestaande situatie ook al uitzicht bestaat op een gevel, dat sprake is van een (gemengd) bedrijventerrein en dat eisers ook aan de andere zijden van de woning voldoende ruimte behouden. Voor wat betreft de toetreding van daglicht verwijst het college naar de resultaten van een zonnestudie en naar wat hij in het verweerschrift in de bezwaarprocedure daarover naar voren heeft gebracht. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de woningen van eisers. Ook is er geen sprake van misbruik van eigenaarsbevoegdheid, op grond waarvan het college tot verlening van de omgevingsvergunning had moeten afzien.
19.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen. De voorzieningenrechter stelt daarbij ten eerste vast dat het bouwvlak voor de bestemming ‘Detailhandel’ tot op (en deels over) de erfgrens met het perceel [adres 3] loopt. In de huidige situatie mag er op grond van de beheersverordening binnen dit bouwvlak worden gebouwd en ook hoger dan de bouwhoogte in het door eisers bestreden bouwplan. Met het bouwplan wordt tot die erfgrens nog enige afstand in acht genomen. Het bouwplan is aan de zijde van de [straat] voor enkele meters buiten het bouwvlak geprojecteerd. In wat eisers hebben aangevoerd heeft het college, ook gelet op wat al is toegelaten op grond van de beheersverordening, deze omvang naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onaanvaardbaar hoeven te achten. De voorzieningenrechter betrekt daarbij ook dat tussen partijen niet in geschil is dat het hoogste deel van het bouwplan, de verdieping die op de supermarkt wordt gebouwd, is gelegen aan de voorzijde van de supermarkt. Die verdieping loopt niet door tot de achtergevel van de supermarkt waarop de bewoners van [adres 3] uitkijken. Niet in geschil is dat de hoogte van die verdieping terugloopt zoals het college in zijn verweerschrift beschrijft. Gelet op deze feiten en omstandigheden volgt de voorzieningenrechter eisers niet in hun stelling dat het bouwplan voorziet in een muur van zes tot acht meter hoog op de erfgrens met [adres 3] .
Voor wat betreft het betoog van eisers over de zoninval in de woning aan de [adres 3] , stelt de voorzieningenrechter vast dat er geen wettelijke normen bestaan voor een minimumaantal zonuren per dag in een woning en dat het college op dit onderwerp beleidsruimte heeft [3] . Aan het bestreden besluit op bezwaar liggen de resultaten van een zonnestudie ten grondslag. De voorzieningenrechter stelt vast dat eisers geen deskundig tegenrapport hebben ingebracht over die studie. Evenmin hebben eisers (de uitkomsten van) die studie in beroep inhoudelijk bestreden. Hoewel uit die studie volgt dat het vergunde bouwplan verminderde daglichttoetreding tot het perceel [adres 3] tot gevolg zal hebben, ziet de voorzieningenrechter in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan tot een onaanvaardbare situatie voor eisers zal leiden. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter hetgeen hiervoor is opgenomen over de bestaande situatie op het perceel [adres 1] , de aldaar geldende planologische mogelijkheden op grond van de regels in de beheersverordening en de omvang van het bouwplan.
Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Niet evident is dat de bouwhoogte en de gevolgen daarvan in strijd zijn met het burenrecht. Eisers hebben dat ook niet aannemelijk gemaakt.

20.Deze beroepsgrond slaagt niet.Molenbiotoop

21. Eisers betogen dat het college in de bezwaarfase een onjuiste afweging heeft gemaakt over het bouwplan in relatie tot de molenbiotoop. Het college heeft volgens eisers een onjuiste feitelijke situatie voorgespiegeld aan de Stichting Oosthoek (de stichting) en de molenaars. Ten onrechte heeft het college geconcludeerd dat de hoogte van het bouwplan geen onevenredige aantasting van de molenbiotoop tot gevolg heeft. Ten onrechte stelt het college dat de bestaande bebouwing van de Kluswijs, gelet op de hoogte daarvan, al een grotere beperkende invloed zou hebben op de wind richting de molen dan dit bouwplan. Het college heeft ten onrechte geen acht geslagen op wat in paragraaf 4.3 van de toelichting bij het bestemmingsplan “Noordwolde” (de plantoelichting) staat over de molenbiotoop. Het bouwplan dreigt nu ten onrechte de nieuwe hoogtenorm te worden voor mogelijk toekomstige bebouwing in de omgeving. Volgens eisers is het bouwplan niet in overeenstemming van de regels, nu het bouwplan afbreuk doet aan de windrechten van de molen. Eisers vrezen dat het voortbestaan van de molen in gevaar komt als de molen niet meer wordt geëxploiteerd.
21.1.
Het college voert primair aan dat artikel 24.1 van de planregels strekt tot bescherming van de functie van de molen als werktuig en landschapsbepalend element. Het college stelt zich op het standpunt dat de gestelde invloed van de voorziene uitbreiding van de supermarkt op de windrechten van de molen niet strekt tot bescherming van de belangen van eisers. Volgens het college moet de inhoudelijke behandeling van de gronden over de molenbiotoop daarom achterwege blijven.
Het college voert verder aan dat de stichting toestemming heeft verleend op basis van juiste informatie. Uit de e-mail van een medewerker van de gemeente aan de stichting van 23 januari 2023 blijkt dat de blauwe cirkel daar juist stond afgebeeld op het kaartje in het plangebied, namelijk op de locatie van de supermarkt aan de [adres 1] . Bij het opslaan van de e-mail ten behoeve van het bezwaardossier is de blauwe cirkel versprongen. Daarnaast staat in de e-mail van de medewerker van de gemeente duidelijk aangegeven dat het gaat om een uitbreiding van de supermarkt aan de [adres 1] en dat een deel van de uitbreiding in de bufferzone van de molen valt. Gelet op het voorgaande is het volgens het college duidelijk dat de toestemming van de stichting is verleend op basis van de juiste informatie.
Het college voert aan dat hij een belangenafweging heeft gemaakt, zoals opgenomen in de verleende vergunning. Een deel van de winkel (ongeveer 130 m² van de totale oppervlakte van ongeveer 1600 m²) heeft een hoogte van meer dan 6 meter. Deze hoogte valt binnen de maximale hoogte van 8 meter die ter plaatse is toegelaten op grond van de detailhandelsbestemming, maar is hoger dan de 6 meter die voorgeschreven wordt binnen de molenbiotoop. De bouwhoogte van het aansluitende gebouw van de Kluswijs is echter al 7,93 meter. De vergunninghouder wil maar een gedeelte van het gebouw verhogen. Gezien de bebouwing die er al staat, wordt de toevoeging in hoogte van de supermarkt volgens het college niet relevant geacht qua invloed ten aanzien van de wind vanuit deze hoek. Ook staat de bebouwing op de rand van de cirkel van de molenbiotoop. Gelet hierop stelt het college zich op het standpunt dat er met dit bouwplan geen sprake is van onevenredige aantasting van de molenbiotoop.
21.2.
Op grond van artikel 24.2 van de beheersverordening mogen binnen de molenbiotoop geen bouwwerken worden opgericht hoger dan de hoogte van de stelling van de molen (6 meter). Op grond van artikel 24.3.1 kan het college hiervan afwijken en toestaan dat een bouwhoogte van de maximale bouwhoogte van de hoofdbestemming wordt gerealiseerd. Dat is in dit geval een bouwhoogte van 8 meter. Dit mag op grond van artikel 24.3.2 alleen indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarde van de molenbiotoop en hierover vooraf overleg heeft plaatsgevonden met de eigenaar van de molen.
21.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in dit geval vergunning heeft mogen verlenen voor het realiseren van het bouwplan hoger dan de stelling van de molen. Hij overweegt daartoe het volgende.
21.4.
De voorzieningenrechter kan het college volgen dat, gelet op de situering en omvang van het bouwdeel dat binnen de molenbiotoop is gelegen en dat hoger is dan zes meter, geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de molenbiotoop. Het college heeft daarbij van belang kunnen achten dat de huidige supermarkt op de noordelijke grens van de molenbiotoop ligt. Het pand van de Kluswijs, dat aan het pand van de vergunninghouder is gelegen, ligt net buiten die biotoop en is hoger dan het supermarktpand. Ook na de realisatie van het bouwplan zal dit laatste het geval zijn. Verder is van belang dat niet alle onderdelen van het bouwplan de in de regels toegestane hoogte – te weten de stelling van de molen van zes meter – zullen overschrijden. Alleen de geprojecteerde verdieping op de supermarkt, aan de voorzijde van dat pand, overschrijdt die hoogte. Die verdieping wordt niet hoger dan acht meter. Gelet op deze afweging en toelichting daarop ziet de voorzieningenrechter in wat eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van de molenbiotoop.
21.5.
De voorzieningenrechter ziet verder ook geen grond voor het oordeel dat aan de voorwaarde over het overleg met de eigenaar van de molen niet is voldaan. Het college heeft toegelicht dat de stichting en de molenaars akkoord zijn gegaan met het bouwplan. De voorzieningenrechter overweegt dat wat verder ook zij van mogelijke verplaatsing van de blauwe cirkel in het e-mailbericht van 23 januari 2023, uit de tekst van dat bericht volgt dat de aard en omvang van het bouwplan aan de stichting voldoende is uitgelegd. Zo wordt in het e-mailbericht vermeld dat het bouwplan ziet op uitbreiding van de supermarkt op het perceel [adres 1] met onder meer een verhoging van de bouwhoogte tot acht meter. Ook is in het bericht gewezen op de in artikel 24.2 van de planregels opgenomen bouwvoorschriften en is het voornemen om van die voorschriften af te wijken uitdrukkelijk genoemd. In reactie op het e-mailbericht heeft de secretaris van de stichting op 30 januari 2023 bovengenoemd akkoord aan het college doorgegeven, waarbij is vermeld dat er overleg is geweest met de andere bestuursleden en de molenaars. De voorzieningenrechter acht in dit kader van belang dat eisers ter zitting hebben meegedeeld dat ook zij het bouwplan van de vergunninghouder met de molenaars hebben besproken. Gelet hierop bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de stichting en de molenaars van een onjuiste weergave van het bouwplan zijn uitgegaan voorafgaand aan het geven van hun akkoord. Daar komt bij dat de stichting en/of de molenaars geen rechtsmiddelen tegen de omgevingsvergunning hebben aangewend.
22. Deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het beroep van het college op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb onbesproken te laten.
Conclusie en gevolgen
23. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met de beheersverordening:
1º met toepassing van de in de beheersverordening opgenomen regels inzake
afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
In artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat deze paragraaf van toepassing is op de voorbereiding van besluiten, tenzij paragraaf 3.3 daarop van toepassing is.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat in afwijking van het eerste lid deze paragraaf tevens van toepassing is op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 3.10, derde lid.
In artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op bepaalde in dat artikellid genoemde activiteiten en gevallen.
Besluit omgevingsrecht (Bor)In artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor is bepaald dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo van de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komen een bijbehorende bouwwerk of uitbreiding daarvan.
Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)
In artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten.
Beheersverordening “Noordwolde” (beheersverordening)Artikel 11 Detailhandel
11.1
Bestemmingsomschrijving
De op de illustratie voor detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:
gebouwen ten behoeve van:
  • detailhandel, met dien verstande dat op de gronden die op de illustratie nader zijn aangeduid met “supermarkt”, respectievelijk “bouwmarkt” uitsluitend een supermarkt, respectievelijk een bouwmarkt zijn toegestaan;
  • bedrijfswoningen;
aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van het wonen;
tuinen, erven en binnenterreinen;
op- en inritten;
groenvoorzieningen;
parkeervoorzieningen;
waterlopen;
openbare nutsvoorzieningen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2
Bouwvoorschriften
11.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 4 meter bedragen, tenzij op de illustratie anders is aangeduid dan wel tenzij de bestaande hoogte hoger is;
c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 9 meter bedragen, tenzij op de illustratie anders is aangeduid, dan wel tenzij de bestaande hoogte hoger is;
d. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan het op het moment van de vaststelling van de verordening bestaande aantal.
Artikel 24 Molenbiotoop24.1 BestemmingsomschrijvingDe in de verordening begrepen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het beschermen van de functie van de in het verordeningsgebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element.
24.2
Bouwvoorschriften
a. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat binnen de op de illustratie als “molenbiotoop” aangeduide cirkel geen bouwwerken mogen worden opgericht hoger dan de hoogte van de stelling van de molen (6 meter). Buiten deze cirkel mag de hoogte van bouwwerken per 100 meter meer afstand tot de molen met 2 meter toenemen.
b. Het bepaalde in lid 24.2. onder a geldt niet voor bestaande bouwwerken, bouwwerken waarvoor een bouwvergunning is afgegeven op het moment dat de verordening wordt vastgesteld en de vervanging van bestaande bouwwerken.
24.3
Vrijstelling van de bouwvoorschriften
24.3.1
Vrijstellingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 24.2. onder a en b en toestaan dat een gebouw wordt gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste de maximale bouwhoogte die de hoofdbestemming op de betreffende gronden toestaat;
24.3.2
Toetsingscriteria
De in lid 24.3.1 genoemde vrijstelling kan slechts worden verleend wanneer:
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarde van de molenbiotoop;
hierover vooraf overleg heeft plaatsgevonden met de eigenaar van de molen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2935).
2.Zie de uitspraken van de ABRvS van 26 oktober 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3089) en van 12 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2416).
3.Zie de uitspraken van de ABRvS van 9 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1515) en van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2907).