ECLI:NL:RBNNE:2024:257

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
18-279312-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van een valse sleutel met internetbankieren en creditcardgebruik

Op 2 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel. De verdachte heeft in de periode van 1 maart 2018 tot en met 1 december 2020, door gebruik te maken van internetbankieren en een creditcard, geld weggenomen van de bankrekening van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en zonder toestemming van het slachtoffer geld heeft overgeboekt naar zijn eigen rekening en online bestellingen heeft geplaatst. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

Tijdens de zitting op 19 januari 2024 heeft de verdachte erkend een bedrag van 8.107,10 euro te hebben gestolen, maar ontkende dat hij ook andere bedragen had gestolen. De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde diefstal, maar ook een partiële vrijspraak voor enkele bedragen geëist, omdat niet duidelijk was welke bedragen met toestemming van het slachtoffer waren verkregen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de verzamelbedragen in de tenlastelegging.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij beoordeeld, waarbij de benadeelde partij een schadevergoeding van 29.812,17 euro en immateriële schade van 2.500 euro had gevorderd. De rechtbank heeft de vordering tot materiële schade gedeeltelijk toegewezen, maar de vordering tot immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de benadeelde partij. De uitspraak benadrukt de ernst van de diefstal en de gevolgen voor het slachtoffer, die door het handelen van de verdachte in financiële problemen is gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.279312.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 januari 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.C. van Galen, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 maart 2018 tot en met 1 december 2020 te [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedragen, namelijk:
- 7.899,50 euro (bijlage B, p. 65 e.v.)
- 13.540,48 euro (bijlage C, p. 83 e.v.)
- 1.966,35 euro (bijlage D, p. 86 e.v.)
674,84 euro (bijlage E, p. 89 e.v.)
- 3.241,73 euro (bijlage G, p. 93 e.v.)
239,70 euro (bijlage H, p. 102 e.v.)
- 5.374,05 euro (bijlage I, p. 103 e.v.)
- 3.500,90 euro (bijlage J, p. 107 e.v.)
1.349,53 euro (creditcard)
in elk geval één of meerdere geldbedrag(en), althans enig(e) goed/goederen, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met een bankpas en/of internetbankieren (met bijbehorende inlogcodes) en/of een creditcard (telkens) op naam van die [slachtoffer] geld over te boeken naar zijn, verdachtes, bankrekening (bijlage B) en/of online bestellingen te plaatsen bij/via [bedrijf] (bijlage C) en/of [bedrijf] (bijlage D) en/of [bedrijf] (bijlage E) en/of [bedrijf] (bijlage G) en/of
[bedrijf] (bijlage H) en/of [bedrijf] (Bijlage I) en/of [bedrijf] (bijlage J);

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde diefstal van enig geldbedrag door middel van een valse sleutel in de periode van april 2018 tot en met oktober 2018. De officier van justitie heeft een partiële vrijspraak gevorderd van de 9 (verzamel)bedragen die op de tenlastelegging staan, nu uit het dossier onvoldoende duidelijk wordt welk bedrag als onderdeel van de ten laste gelegde periode met toestemming van aangever [slachtoffer] is verkregen en welk onderdeel of bedrag
wederrechtelijk is weggenomen. Daarnaast heeft hij vrijspraak gevorderd van de volgende posten op de tenlastelegging: overboekingen (bijlage B), [bedrijf] (bijlage C), [bedrijf] (bijlage H), [bedrijf] (J) en het creditcardgebruik, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Tot slot heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde medeplegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de diefstal van enig geldbedrag wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft erkend een bedrag van 8.107,10 te hebben gestolen van aangever [slachtoffer] door goederen te betalen via de bankrekening van aangever en geld van die bankrekening over te maken naar zijn eigen bankrekening zonder dat hij hiervoor toestemming had. Ten aanzien van het meerdere ontkent verdachte dat dit bedrag door hem is gestolen. Een substantieel gedeelte van dit meerdere bedrag is ten goede gekomen aan aangever [slachtoffer] zelf en een ander gedeelte betreft giften en geschonken goederen aan verdachte. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte dit meerdere bedrag heeft gestolen. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn, nu deze niet consistent zijn en hij valse beschuldigingen heeft geuit jegens verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde diefstal van enig geldbedrag door middel van een valse sleutel wettig en overtuigend kan worden bewezen. De 9 verzamelbedragen die op de tenlastelegging staan kunnen niet worden bewezen. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte meer en vaker geld heeft gebruikt van de rekeningen van aangever en het daarmee om een groter geldbedrag lijkt te gaan dan door verdachte is toegegeven, gaat de rechtbank uit van de bekennende verklaring van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om exact te kunnen vaststellen welke bedragen verdachte heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, gezien het feit dat verdachte ook het een en ander van aangever heeft gekregen. De rechtbank zal om die reden verdachte van deze verzamelbedragen in de tenlastelegging partieel vrijspreken. Daarnaast zal verdachte van het medeplegen worden vrijgesproken, nu het dossier daarvoor onvoldoende bewijs bevat.
De rechtbank acht gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting wel bewezen dat verdachte geld heeft overgeboekt naar zijn bankrekening, gebruik heeft gemaakt van de creditcard van aangever [slachtoffer] en online bestellingen heeft geplaatst bij [bedrijf] (bijlage C) en [bedrijf] (bijlage H).
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 januari 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 maart 2021, opgenomen op pagina 38 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021107871 d.d. 28 november 2022, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 oktober 2018 te [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] , een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedragen, die aan [slachtoffer] , toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met internetbankieren (met bijbehorende inlogcodes) en/of een creditcard (telkens) op
naam van die [slachtoffer] geld over te boeken naar zijn, verdachtes, bankrekening (bijlage B) en/of online bestellingen te plaatsen bij/via [bedrijf] (bijlage C) en/of [bedrijf] (bijlage D) en/of [bedrijf] (bijlage E) en/of [bedrijf] (bijlage G) en/of [bedrijf] (bijlage H).
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv)

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat tijdens de doorzoeking conservatoir beslag is gelegd op diverse zaken die niets opleveren op een executieveiling, maar waarvan het wel belastend is als die worden meegenomen. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het disproportioneel is om op dergelijke zaken beslag te leggen, te meer nu er met het beslag op de woning, vakantiewoning, autos en fietsen meer dan voldoende verhaalsmogelijkheden waren. Voorts heeft het Openbaar Ministerie in strijd
gehandeld met de beschikkingen van de beklagrechter door niet onmiddellijk over te gaan tot teruggave van de goederen zoals beslist. Voor zover het om goederen van verdachte gaat merkt de raadsman op dat hij een beschadigde, onbruikbare koptelefoon heeft teruggekregen.
Een tweede vormverzuim is gelegen in het feit dat de politie met de berichten op social media in strijd heeft gehandeld met haar eigen Instructie beeld op social media, nu de berichten op social media zodanig specifieke informatie bevatten dat de berichten herleidbaar zijn tot verdachte en zijn familie. De raadsman heeft betoogd dat deze vormverzuimen dienen te leiden tot strafvermindering, mocht de rechtbank komen tot een strafoplegging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslaglegging rechtmatig en proportioneel was. Dat het enige tijd heeft geduurd voordat de goederen zijn teruggegeven is logisch gezien het proces dat moet worden opgestart, de verdenking die er lag en dat het om meerdere verdachten ging. Daarnaast is het niet verdachte die nadeel heeft ondervonden maar zijn ouders. Volgens de officier van justitie is geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Oordeel van de rechtbank
Voor zover de raadsman een beroep heeft willen doen op artikel 359a Sv en heeft betoogd dat de beslaglegging disproportioneel was, volgt de rechtbank dat betoog niet. Voor zover er sprake zou zijn van een vormverzuim met betrekking tot de wijze waarop het conservatoir beslag zou zijn gelegd en afgewikkeld, kan, voor zover dat betrekking heeft op goederen van verdachte, worden volstaan met een enkele constatering daarvan. Ten aanzien van het betoog dat sprake is van een schending van de instructie door het plaatsen van herleidbare berichtgeving op social media, constateert de rechtbank dat uit de overgelegde berichten een dergelijk vormverzuim niet valt vast te stellen.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het bewezenverklaarde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman gepleit voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 1 december 2023 (hierna: de Raad), het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 december 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel, door met internetbankieren en bijbehorende inlogcodes en het zonder toestemming gebruik maken van een creditcard, geld weg te nemen van de bankrekening van het slachtoffer. Verdachte heeft gedurende een langere periode misbruik gemaakt van een kwetsbare oudere man, die eenzaam en vermogend was. Het slachtoffer heeft in goed vertrouwen de hulp ingeroepen van verdachte, waar verdachte ernstig misbruik van heeft gemaakt. Mede door het handelen van verdachte heeft het slachtoffer inmiddels schulden en leeft hij een armoedig bestaan. Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen van zijn gedrag voor het slachtoffer.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte was nog minderjarig ten tijde van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank heeft kennis genomen van voornoemd advies van de Raad. Hieruit volgt onder meer dat verdachte zijn leven weer goed op de rit heeft na een mindere periode. Hij is gestopt met blowen, heeft nu een dagbesteding en volgt een HBO-opleiding. De Raad ziet geen meerwaarde in enige interventie en ook geen risicofactoren voor een kans op herhaling. Het advies luidt een schuldig verklaring zonder oplegging van een straf of maatregel, gelet op het tijdsverloop, het huidig functioneren van verdachte en de impact die het strafproces al op verdachte heeft gehad. Mocht de rechtbank besluiten tot strafoplegging, dan wordt geadviseerd om een geheel onvoorwaardelijke straf op te leggen in de vorm van een werkstraf.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder is veroordeeld.
Op te leggen straf
Gelet op de ernst van het feit en de hoogte van het schadebedrag komt toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet in aanmerking. Hoewel de ernst van het feit in beginsel een hogere straf rechtvaardigt dan geëist door de officier van justitie, heeft de rechtbank ook oog voor de leeftijd van verdachte ten tijde van het delict en zijn persoonlijke omstandigheden zoals hiervoor besproken.
In het voordeel van verdachte laat de rechtbank meewegen dat het incident ruim 5 jaar geleden heeft plaatsgevonden en nu pas ter beoordeling aan de meervoudige strafkamer voorligt.
Alles afwegende acht de rechtbank zoals geëist door de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 50 uren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte, gelet op zijn huidige leeftijd, bij omzetting van de werkstraf in aanmerking komt voor vervangende hechtenis overeenkomstig artikel 6:3:10, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 29.812,17 ter vergoeding van materiële schade en 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Daarnaast wordt veroordeling van verdachte in de proceskosten ter hoogte van 1.532,- gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door benadeelde partij gevorderde boekhoudkosten á 3.300,27, de beveiligingskosten á 235,- en de gevorderde immateriële schade voldoende zijn onderbouwd en dat toewijzing van enig bedrag billijk is. De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de hoogte van het bedrag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering,
nu onvoldoende is onderbouwd welke bedragen met toestemming van aangever [slachtoffer] zijn verkregen en welke bedragen wederrechtelijk zijn weggenomen. De proceskosten dienen wel te worden toegewezen. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, nu verdachte de materiële schade al heeft vergoed en er geen grond is om de immateriële schadevergoeding toe te wijzen. De verdediging verzet zich tegen een aanhouding van de behandeling van de zaak om de benadeelde partij de schade nader te laten onderbouwen. Ten aanzien van de gevorderde boekhoudkosten en beveiligingskosten merkt de raadsman op dat geen sprake is van rechtstreekse schade. De kosten houden onvoldoende verband met de gedraging van verdachte. Voorts dient de proceskostenvergoeding te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft de materiële schade onderbouwd met een aantal bankafschriften waarop de overboekingen staan. Nu de rechtbank op grond van het dossier niet kan vaststellen welke geldbedragen in de bewezenverklaarde periode met toestemming van het slachtoffer zijn verkregen en welk deel van de gevorderde bedragen wederrechtelijk is weggenomen en de rechtbank aldus tot een partiële vrijspraak komt van de 9 verzamelbedragen op de tenlastelegging, zal de rechtbank dit deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren. Een schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade nader te laten onderbouwen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde boekhoudkosten worden toegewezen, nu deze kosten voldoende zijn onderbouwd en de rechtbank van oordeel is dat sprake is van rechtstreekse schade. De kosten zijn immers gemaakt om de schade, die mede is veroorzaakt door de diefstal van geldbedragen die verdachte wel heeft bekend, te inventariseren.
Ten aanzien van de gevorderde beveiligingskosten zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de onder artikel 6:106 aanhef en onder sub b BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat degene die zich hierop beroept, voldoende concrete gegevens moet aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan.
Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij de vordering onvoldoende onderbouwd met concrete gegevens waaruit volgt dat van de in art. 6:106 aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. De vordering tot vergoeding van de immateriële schade wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert veroordeling van verdachte in de proceskosten ter hoogte van
1.532,-. Nu de gevorderde kosten niet onredelijk zijn en een deel van de vordering wordt toegewezen zal de rechtbank het gevorderde bedrag aan proceskosten toewijzen.
Totaal
Concluderend wijst de rechtbank een bedrag van 3.300,27 toe ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 oktober 2018. Voor het overige zal de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij wordt in de gevorderde immateriële schade niet ontvankelijk verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op 1.532,- en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 50 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]gedeeltelijk toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 oktober 2018 tot de dag van algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling van een bedrag van 1.532 aan proceskosten.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van 3.300,27 (zegge: [drieduizend driehonderd euro en zevenentwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2018. Dit bedrag bestaat uit 3.300,27 aan materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 43 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.C. Fuhler en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. R.L.M. Meulman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 februari 2024.
Mr. M.C. Fuhler is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.