Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaak tussen
Prolander, uit Assen, eiser
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Feiten
Eiser heeft belang bij wijziging van het voorschrift omdat hij op korte termijn moet starten met de uitvoeringswerkzaamheden, want het project moet in verband met subsidieverlening afgerond zijn voor een bepaalde einddatum. Zonder subsidie is het plan niet financieel uitvoerbaar. Juist door het niet uitvoeren van het inrichtingsplan worden de natuurlijke en landschappelijke waarden die van belang zijn voor het college, niet onomkeerbaar geschaad volgens eiser. Zodra de werkzaamheden zijn uitgevoerd is de grondwaterstand te reguleren.
Volgens het college is dit voorschrift nodig in het belang van goede ruimtelijke ordening. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend omdat hij verwacht dat de waterhuishouding niet onevenredig wordt geschaad omdat het waterschap tot deze conclusie is gekomen en de watervergunning is verleend. Als de watervergunning geen stand houdt, dan betekent dit dat de waterhuishouding wel onevenredig wordt geschaad en dat in strijd met het bestemmingsplan wordt gehandeld. Het college vindt het uiterst belangrijk dat de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied hoog blijven en niet onevenredig en onomkeerbaar worden geschaad.
De omgevingsvergunning van 3 februari 2022 is verleend voor de activiteiten bouwen, uitvoeren van een werk of werkzaamheden, gebruik van gronden in strijd met de ruimtelijke regels en het vellen van houtopstand, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b, en c en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g van de Wabo.
Het voorschrift met daarin het bepaalde dat pas gebruik kan worden gemaakt van de omgevingsvergunning als de watervergunning onherroepelijk is gemaakt, is volgens het college aan de vergunning verbonden vanuit ruimtelijke overwegingen. Dat betekent dat het betrokken voorschrift verband dient te houden met de belangen die het aan de orde zijnde toetsingskader, te weten artikel 2.12, gelezen in verbinding met de toepasselijke regels van de geldende bestemming, beoogt te beschermen. Op de zitting heeft het college toegelicht dat dit voorschrift vooral is opgenomen om zekerheid te krijgen dat er geen negatieve hydrologische gevolgen zullen zijn voor omliggende (agrarische) percelen.
niet onevenredig wordt geschaad. Zo overweegt het college op pagina 4 van de omgevingsvergunning dat “geen omgevingsvergunning wordt verleend voor inrichtingsmaatregelen die de landschappelijke kenmerken wezenlijk doen veranderen of die gevolgen hebben voor de waterhuishouding buiten het natuurgebied”. Het college verwijst ter onderbouwing van dat standpunt naar de uitgevoerde onderzoeken waaruit volgens het waterschap Hunze en Aa’s blijkt dat niet te verwachten is dat er significant nadelige waterhuishoudkundige effecten zullen optreden als gevolg van de uitvoering van het plan.
Naar het oordeel van de rechtbank houden de belangen die het college wenst te beschermen met het betrokken voorschrift, geen verband met de belangen die de aan de orde zijnde vergunningplicht op grond van de (dubbel)bestemmingen ‘Verkeer’, Waarde-Landschap’ en ‘Leiding-Water’ beoogt te beschermen. Deze afwijkingen van het bestemmingsplan zien naar het oordeel van de rechtbank niet op het belang van de eigenaren van om het inrichtingsplan heen liggende percelen, dat het college wenst te beschermen met het bestreden voorschrift.