ECLI:NL:RBNNE:2024:2563

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
18-090188-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing in vereniging met gebruik van geweld en bedreiging, en overtreding van de Wet wapens en munitie

Op 9 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing in vereniging en overtreding van de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. De zaak betreft een periode van afpersing waarbij de verdachte samen met een medeverdachte de aangever heeft gedwongen tot het afgeven van geldbedragen door middel van dreigementen en geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en medeverdachte in de periode van 24 februari 2024 tot en met 13 maart 2024 de aangever onder druk hebben gezet door hem te bedreigen met geweld en door het tonen van een vuurwapen en taser. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat voor een deel van de tenlastelegging niet kon worden vastgesteld dat er daadwerkelijk geweld of dreiging met geweld heeft plaatsgevonden, wat heeft geleid tot een gedeeltelijke vrijspraak. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade claimde, toegewezen tot een bedrag van 27.800 euro, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 2 maanden, omdat de verdachte opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.090188.24
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 05.344659.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 juli 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 juni 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.I.P. Hofstee, advocaat te Almere. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
Hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 januari 2024 tot en met 13 maart 2024 te [plaatsnaam] , gemeente De Wolden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (in totaal) 38.300 euro, althans één of meerdere geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde (n) door
- diverse WhatsApp berichten te hebben gestuurd naar die [slachtoffer] met daarin onder andere de volgende (dreigende) woorden: "Als vanavond de
2500 er niet op staat die ik van je tegoed heb komen ze snel terug en sta ik niet meer voor de consequenties in" en/of "Weet alles van je en das genoeg om heel veel kwaad het dorp je werk en je familie in te zaaien."
  • meermalen naar het huis van die [slachtoffer] te zijn gegaan en/of het (keuken)raam vernield te hebben en/of
  • voorzien van een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of taser op die [slachtoffer] te zijn afgestapt en die [slachtoffer] op te hebben gedragen zijn, [slachtoffer] , woning in te gaan om nog meer geld over te maken en/of
  • meermalen een vuurwapen en/of taser op die [slachtoffer] heeft gericht en de trekker van het vuurwapen over te hebben gehaald en/of
  • tegen die [slachtoffer] te hebben gezegd dat zij hem wat aan zouden doen en/of hem zouden doodschieten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 januari 2024 tot en met 13 maart 2024 te [plaatsnaam] , gemeente De Wolden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (in totaal) 38.300 euro, althans één of meerdere geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) door
  • diverse WhatsApp berichten te hebben gestuurd naar die [slachtoffer] met daarin onder andere de volgende (dreigende) woorden: "Als vanavond de 2500 er niet op staat die ik van je tegoed heb komen ze snel terug en sta ik niet meer voor de consequenties in" en/of "Weet alles van je en das genoeg om heel veel kwaad het dorp je werk en je familie in te zaaien."
  • meermalen naar het huis van die [slachtoffer] te zijn gegaan en/of het (keuken)raam vernield te hebben en/of
  • voorzien van een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of taser op die [slachtoffer] te zijn afgestapt en die [slachtoffer] op te hebben gedragen zijn, [slachtoffer] , woning in te gaan om nog meer geld over te maken en/of
  • meermalen een vuurwapen en/of taser op die [slachtoffer] heeft gericht en de trekker van het vuurwapen over te hebben gehaald en/of
  • tegen die [slachtoffer] te hebben gezegd dat zij hem wat aan zouden doen en/of hem zouden doodschieten;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 januari 2024 tot en met 13 maart 2024 te [plaatsnaam] , gemeente De Wolden, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
  • naar het huis van die [slachtoffer] te gaan en aan te bellen en/of
  • foto's te maken van het huis en auto van die [slachtoffer] en/of
  • op de uitkijk te staan bij het huis van die [slachtoffer] en/of
  • via WhatsApp contact te hebben met die [slachtoffer] ;
2
hij op of omstreeks 14 maart 2024 te [plaatsnaam], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
  • een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een Umarex Glock 17 Gen 5, 9 mm PAK (knal), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
  • munitie in de zin van artikel 1 onder 4e gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en Munitie, te weten een of meerdere patronen van het merk Pobjeda 9 mm PAK en/of een of meerdere patronen van het merk Wadie 9 mm PAPV (pepper) voorhanden heeft gehad;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 primair ten laste gelegde afpersing in vereniging en de onder 2 ten laste gelegde overtreding van de Wet wapens en munitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat in de periode van 28 januari 2024 tot en met 23 februari 2024 geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld, zodat verdachte van dit deel van de tenlastegelegde periode moet worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte geen doodsbedreigingen heeft geuit, de trekker van het pistool niet heeft overgehaald en dat hij het wapen ook niet op aangever heeft gericht, zodat verdachte van deze delen van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt voorop dat aan verdachte primair ten laste is gelegd dat hij, kort gezegd, in de periode van 28 januari 2024 tot en met 13 maart 2024 samen met medeverdachte [medeverdachte] door geweld of bedreiging met geweld aangever [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van in totaal 38.300,00. Subsidiair is dit ten laste gelegd als medeplichtigheid hieraan.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aanloop naar tenlastegelegde periode
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij via de website [naam] contact heeft gelegd met een vrouw voor een seksdate bij hem thuis. Vanaf 13 januari 2024 hebben aangever en verdachte het contact via WhatsApp voortgezet. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] verantwoordelijk is voor de berichten in het dossier die aan aangever zijn verstuurd. In deze berichten valt te lezen dat vanaf 13 januari 2024 door zowel aangever als verdachte(n) geprobeerd wordt een seksafspraak te maken tegen betaling. Overeengekomen wordt dat aangever voorafgaand aan de afspraak 250,00 betaalt. Deze 250,00 heeft aangever vervolgens ook overgemaakt naar het bankrekeningnummer dat op naam staat van medeverdachte [medeverdachte] . Er is afgesproken dat medeverdachte [medeverdachte] op 19 januari 2024 bij aangever zou langskomen. Op het moment dat [medeverdachte] bij aangever voor de deur stond, heeft aangever geweigerd de deur open te doen, mede vanwege het feit dat ook verdachte hierbij aanwezig was. Door [medeverdachte] en/of verdachte zijn op dat moment aan aangever onder andere berichten gestuurd als: Oke dan blijf ik hier voor de deur staan en ga schreeuwen dat je je escort niet betaald hebt en Mooie autos heb je. Deze berichten worden gevolgd door een betaalverzoek aan aangever van 750,00. Hieraan wordt niet voldaan. Vervolgens wordt door verdachten gedreigd met het bellen van de politie en het doen van aangifte, waarbij ook de hele chat tussen aangever en verdachten mee zou worden genomen in de aangifte. Daarna wordt er nog een betaalverzoek van 100,00 euro gestuurd voor een reiskostenvergoeding. Als die reiskosten worden betaald, zou het klaar zijn. Wanneer aangever zegt ze heeft al 250, wordt er gestuurd De gevolgen zijn voor jou. Aangever stuurt daarop 6.72 doet zeer. Uit de verklaring van aangever blijkt dat hij hiermee doelde op een kaliber munitie. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] vertrokken, zonder dat aangever een nadere betaling heeft verricht.
Betaling 28 januari en 30 januari 2024
Op 26 januari 2024 is er opnieuw appcontact tussen verdachten en aangever en wordt er opnieuw een seksafspraak gemaakt. Uiteindelijk wordt afgesproken om op 27 januari 2024 thuis langs te komen bij aangever. Medeverdachte [medeverdachte] zou dan de hele nacht blijven voor 1.200,00. Wanneer [medeverdachte] voor de deur staat, wil aangever opnieuw niet opendoen. Hij geeft daarbij aan dat [medeverdachte] er anders uitziet dan op de fotos die zij heeft gestuurd. Hij wil de seksafspraak wel nog steeds door laten gaan en er volgen opnieuw onderhandelingen over de prijs en de seksuele handelingen die moeten plaatsvinden. Uiteindelijk spreken [medeverdachte] en aangever een bedrag af van 1.000,00 voor de hele nacht. Aangever doet echter opnieuw de deur niet open, waarna verdachte en medeverdachte [medeverdachte] weer vertrekken.
Aangever heeft verklaard dat na voornoemde afspraken de bedreigingen begonnen. Hij geeft hierbij aan dat ze hem kapot wilden maken. Zo benoemt hij dat verdachten dingen wilden zeggen tegen zijn familie, vrienden en collegas om hem in een kwaad daglicht te stellen.
Uit de bankgegevens van verdachte blijkt dat aangever op 28 januari 2024 een bedrag van
500,00 en op 30 januari 2024 een bedrag van 750,00 heeft overgemaakt naar het bankrekeningnummer op naam van medeverdachte [medeverdachte] .
Tussenconclusie rechtbank
Het dossier bevat geen informatie of berichtenverkeer waaruit blijkt dat aangever door geweld of bedreiging met geweld is gedwongen tot afgifte van deze geldbedragen. Ook uit hetgeen aangever heeft verklaard leidt de rechtbank af dat verdachten in deze periode veeleer hebben gedreigd met het openbaar maken van gegevens of geheimen van aangever, om hem daarmee in een kwaad daglicht te stellen. Dit
valt echter niet onder de reikwijdte van de tenlastelegging. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken voor zover de tenlastelegging ziet op de hiervoor genoemde gedragingen van verdachten in de periode tot en met (de betaling door aangever van) 30 januari 2024.
Betaling 12 februari 2024
De eerstvolgende berichten tussen verdachten en aangever dateren van 12 februari 2024. Dit zijn WhatsApp-berichten die door aangever zijn aangeleverd aan de politie. Hieruit blijkt dat aangever op 12 februari 2024 het contact [medeverdachte] heeft gedeblokkeerd en vervolgens vrijwel direct aangeeft Stuur je die tikkie maar. Vervolgens ontvangt hij een betaalverzoek van
1.000,00 die aangever ook gelijk heeft betaald. Door verdachten wordt daarop geantwoord: Super dankjewel voor de moeite. En werk ze vandaag.
Tussenconclusie rechtbank
De rechtbank constateert dat op basis van de inhoud van het dossier onduidelijk blijft wat hieraan vooraf is gegaan. Mogelijk dat voorafgaand aan deze betaling op een andere manier contact is geweest tussen verdachten en aangever, maar niet kan worden vastgesteld wat de aard van dit contact is geweest en of aangever daarbij door geweld of bedreiging met geweld is gedwongen tot afgifte van dit geldbedrag. De rechtbank zal daarom verdachte ook in zoverre vrijspreken van het tenlastegelegde.
Betalingen in de periode 15 februari tot en met 22 februari 2024
Verdachten hebben op 14 februari 2024 opnieuw contact opgenomen met aangever en hebben daarbij om een valentijnskadootje gevraagd. Aangever heeft hierop gereageerd dat hij dacht dat hij ervan af was en hij vraagt waarom verdachte toch doorgaat. Op dit moment beginnen verdachten over het werk van aangever en dat hij daar medeverdachte [medeverdachte] wel zal zien. Hierop zegt aangever: Hou alsjeblieft op wordt er gek van. Wil nog 1 keer 500 betalen en dan einde oke. Vervolgens wordt door verdachten beloofd dat het daarna klaar is en dat er geen contact meer zal zijn. Deze 500 euro heeft aangever op 15 februari 2024 ook daadwerkelijk overgemaakt.
Op 16 februari 2024 beginnen verdachten te dreigen met pamfletten die zij zouden hebben gemaakt met daarop de foto van aangever en alle obscene voorstellen en beloftes die hij heeft gedaan. Er wordt gedreigd deze pamfletten te verspreiden op het werk van aangever en aan al zijn familieleden als aangever niet voor 13:00 uur die dag de achterstallige huur betaalt van verdachte(n). Hierbij wordt aangegeven dat zij 5.000,00 aan schulden hebben en wordt ook de optie geven om de BMW van aangever over te schrijven op hun naam. Wanneer aangever aan verdachten het bericht stuurt dat hij geen 5.000,00 euro heeft, dreigen verdachten, naast het verspreiden van de pamfletten, ook met het doen van aangifte van verkrachting, door aangever, van medeverdachte [medeverdachte] . Dit terwijl medeverdachte [medeverdachte] ter terechtzitting heeft aangegeven dat van verkrachting geen sprake is geweest.
Aangever maakt op 16 februari 2024 uiteindelijk twee keer 1.000,00 over en geeft aan dat hij op 19 februari 2024 opnieuw 1.500,00 zal overmaken. Verdachten hebben vervolgens opnieuw gedreigd langs te komen op het werk van aangever, waarna aangever op 19 februari 2024 twee keer 1.500,00 heeft overgemaakt. Daarbij laat hij aan verdachten weten dat zij hem op deze manier kapot maken. Op 20 februari 2024 blijven verdachten dreigen met het verspreiden van pamfletten en sturen zij nogmaals een betaalverzoek voor een bedrag van
5.000,00. Onder dezelfde dreigementen betaalt aangever die dag weer 1.000,00 en hij geeft aan dat hij de volgende week weer 1.000,00 zal betalen. Op 22 februari 2024 doet aangever nog een betaling van
1.500,00, waarna verdachten beloven dat het daarna klaar is. Aangever blokkeert vervolgens het contact.
Tussenoordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aangever de hiervoor genoemde betalingen kennelijk heeft verricht als gevolg van de dreigementen dat verdachten pamfletten zouden verspreiden met informatie over aangever waarvan hij niet wil dat die informatie openbaar wordt gemaakt. Het door middel van bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim iemand dwingen tot het doen van betalingen is op grond van artikel 318 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) strafbaar gesteld, maar dit is niet aan verdachte ten laste gelegd. Aan verdachte is namelijk ten laste gelegd dat de aangever door geweld en/of bedreiging met geweld is gedwongen tot de afgifte van deze geldbedragen, zoals in artikel 317 Sr strafbaar is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier echter niet worden vastgesteld dat ten aanzien van voornoemde betalingen sprake is geweest van geweld of dreiging met geweld, zodat verdachte ook voor dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Betalingen vanaf 24 februari 2024 tot en met 13 maart 20241
Naast de hiervoor genoemde chatberichten, bevat het dossier ook chatberichten tussen [naam] en [naam] vanaf 24 februari 2024. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] deze berichten heeft gestuurd aan aangever. Op 24 februari 2024 hebben verdachten een foto gestuurd met daarbij de tekst: Ik was hier gisterochtend bij jou met mijn oom. Ze weten nu waar je woont. Het beste voor jou is om vandaag nog 2500 over te maken. Alle familie uit kamp ons weet nu waar je woont. Als vanavond de 2500 er niet op staat die ik van je tegoed heb komen ze snel terug en sta ik niet meer voor de consequenties in. Ook in de overige berichten die vanaf dat moment door verdachten worden verstuurd, wordt gedreigd met kampers en dat je die niet tegen je wilt hebben. Daarnaast wordt opnieuw gedreigd met flyeren in het dorp. Als gevolg van deze dreigementen betaalt aangever op 24 februari 2024 de gevraagde 2.500,00.2
Op 5 maart 2024 zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] naar de woning van aangever gereden, waar zij aangever buiten hebben opgewacht voordat hij, in de vroege ochtend, naar zijn werk ging. Verdachte had op dat moment een alarmpistool en een taser bij zich en hij heeft verdachte aangesproken. Vervolgens zijn zij, met aangever, de woning van aangever binnengegaan en heeft verdachte het alarmpistool duidelijk zichtbaar op een tafel gelegd. Ook heeft hij de taser aan aangever getoond en deze een knetterend geluid laten maken.3 Medeverdachte [medeverdachte] was op dat moment ook in de woning aanwezig en zij heeft verklaard dat aangever erg overstuur was en dat verdachte op een rustige toon met aangever sprak. Aangever was volgens [medeverdachte] op dat moment aan het huilen en ontroostbaar.4 Naar aanleiding van deze confrontatie heeft aangever op 5 maart 2024 aan verdachten een bericht gestuurd dat hij 5.000,00 kan overmaken en vraagt hij of het dan echt voorbij is, omdat hij zich niet meer veilig voelt. Door verdachten wordt daarop aangegeven dat 40 (de rechtbank begrijpt 40.000,00) is afgesproken. Aangever smeekt vanaf dit moment ook om hem te laten leven en vraagt of ze genoegen kunnen nemen met 10 (de rechtbank begrijpt 10.000,00). In totaal betaalt aangever die dag ook 10.000,00 aan verdachten. Verdachten nemen hier echter geen genoegen mee en geven aan dat de rest van het bedrag ook nog betaald moet worden. Aangever maakt vervolgens op 6 maart 2024 nogmaals 5.000,00 over en op 8 maart 2024 in totaal 10.000,00.5
Op 13 maart 2024 is er opnieuw contact tussen verdachten en aangever via het contact [medeverdachte] . Uit deze contacten blijkt dat verdachten die dag opnieuw langs zijn geweest bij de woning van aangever, maar dat aangever op dat moment niet thuis was. Verdachten zetten hierbij de eerder geuite dreigementen voort. Verdachten geven daarbij aan dat aangever nog 15.000,00 moet betalen. Aangever stuurt echter een bericht dat hij nog maar 300,00 heeft.6 Deze 300,00 maakt aangever op 13 maart 2024
over aan verdachte7, waarna hij diezelfde dag aangifte doet bij de politie van afpersing.8
Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 juni 2024 bekend dat hij vanaf 24 februari 2024 onder bedreiging van geweld, aangever heeft gedwongen tot afgifte van geld.
Medeplegen
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte] bij het tenlastegelegde het volgende af.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] contact gelegd met aangever. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] verantwoordelijk is voor de inhoud van de berichten die aan aangever zijn verstuurd, waaronder ook de berichten waarin gedreigd wordt met geweld of op zijn minst een dreigende sfeer wordt neergezet. Op 5 maart 2024 is verdachte ook samen met medeverdachte [medeverdachte] naar de woning gegaan van aangever terwijl hij een alarmpistool en een taser bij zich droeg. Op het moment dat verdachte samen met aangever de woning van aangever binnen is gegaan, stond medeverdachte [medeverdachte] in (de deuropening van) de woning. Zij heeft gezien dat aangever erg overstuur was en dat verdachte op een rustige toon praatte. Vervolgens is zij samen met verdachte vertrokken en is het sturen van (dreigende) berichten door zowel verdachte als [medeverdachte] voortgezet. Op 13 maart 2024 is verdachte bovendien nogmaals met [medeverdachte] afgereisd naar de woning van aangever, met als kennelijk doel om aangever meer geld te laten overmaken. De door aangever betaalde bedragen zijn telkens betaald op de bankrekening van [medeverdachte] .
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het primair tenlastegelegde medeplegen bewezen, zoals hierna opgenomen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van afpersing wettig en overtuigend bewezen over de periode van 24 februari 2024 tot en met 13 maart 2024.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte en/of medeverdachte op enig moment een vuurwapen heeft/hebben gericht op aangever en (daarbij) de trekker van het vuurwapen heeft/hebben overgehaald. Ook blijkt niet dat verdachten hebben gedreigd met het doodschieten van aangever, zodat verdachte van deze gedeelten van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 juni 2024;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 maart 2024, opgenomen op pagina 98 van het dossier van Politie Noord-Nederland met het kenmerk NN3R024021 en als proces-verbaalnummer 2024066785/ 2024114851 d.d. 1 mei 2024, inhoudend de relatering van verbalisanten [naam] en [naam] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (onderzoek wapen) d.d. 1 mei 2024, inhoudend de relatering van verbalisant [naam] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 24 februari 2024 tot en met 13 maart 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal 27.800 euro, dat aan die [slachtoffer] toebehoorde door
  • diverse WhatsApp berichten te hebben gestuurd naar die [slachtoffer] met daarin onder andere de volgende dreigende woorden: "Als vanavond de 2500 er niet op staat die ik van je tegoed heb komen ze snel terug en sta ik niet meer voor de consequenties in" en
  • meermalen naar het huis van die [slachtoffer] te zijn gegaan en
  • voorzien van een vuurwapen en taser op die [slachtoffer] te zijn afgestapt en die [slachtoffer] op te hebben gedragen zijn, [slachtoffer] , woning in te gaan om nog meer geld over te maken.
2
hij op 14 maart 2024 in Nederland,
  • een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een Umarex Glock 17 Gen 5, 9 mm PAK (knal), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
  • munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en Munitie, te weten patronen van het merk Pobjeda 9 mm PAK en patronen van het merk Wadie 9 mm PAPV (pepper) voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de open en bekennende houding van verdachte. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat verdachte gemotiveerd is voor hulp en begeleiding door de reclassering en heeft zij verzocht een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering van de GGZ en de VNN d.d. 8 mei 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 mei 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] aangever meermalen geld afhandig gemaakt, tot een bedrag van 27.800,00, door onder andere via WhatsApp dreigende teksten naar hem te sturen en hem te chanteren met openbaar maken van privéberichten die hij aan de verdachte had gestuurd. Ook is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] meermaals naar de woning van aangever gegaan, waarbij verdachte een niet van echt te onderscheiden (alarm)pistool getoond heeft aan verdachte en een taser heeft laten knetteren. Daarnaast is door verdachten gedreigd met het doen van een valse aangifte van verkrachting tegen aangever. Dit alles heeft bij aangever zoveel angst teweeggebracht dat hij is overgegaan tot het doen van een groot aantal betalingen van (aanzienlijke) geldbedragen aan verdachten. Verdachte heeft daarmee geen enkel respect getoond voor de geestelijke en lichamelijke integriteit van verdachte en zij hebben zich daarbij enkel laten leiden door financieel gewin.
Het afpersen is pas gestopt nadat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] door de politie zijn aangehouden. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Naast de hiervoor besproken afpersing, heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in de categorie III van de Wet wapens en munitie. De rechtbank
heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte een zeer uitgebreid strafblad heeft, en eerder onherroepelijk voor zware vermogensdelicten veroordeeld is tot gevangenisstraffen van aanzienlijke duur. Bovendien liep verdachte nog in een proeftijd. Deze straffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De reclassering heeft in haar rapport van 8 mei 2024 geconcludeerd dat bij verdachte sinds jaren sprake is van een forse verslavingsproblematiek (alcohol en cocaïne) hetgeen verband houdt met het delictgedrag van verdachte. Uit dossierinformatie blijkt dat er bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met vermijdende trekken en een (beneden)gemiddelde intelligentie. Vanaf jonge leeftijd heeft verdachte weinig stabiliteit gekend. Dit zou hebben geleid tot een niet volledig ontwikkelde emotionele belevingswereld en onrijpe identiteitsontwikkeling. Verdachte heeft in de loop van de jaren vele hulpverleningstrajecten doorlopen. Vele trajecten mislukten op basis van de houding en motivatie van verdachte. Hoewel verdachte zich op dit moment gemotiveerd toont voor hulpverleningstrajecten, ziet de reclassering geen mogelijkheden voor reclasseringsinterventies, aangezien zij er geen vertrouwen in heeft dat verdachte deze trajecten positief kan afronden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Gelet op het feit dat de rechtbank verdachte deels vrijspreekt van de onder 1 tenlastegelegde periode en gedragingen, komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen reden om een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen. Net als de reclassering ziet de rechtbank geen mogelijkheden om met reclasseringsinterventies het gedrag van verdachte te veranderen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 38.050,00 ter vergoeding van materiële schade en 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij van [slachtoffer] (inzake parketnummer 18.090197.24), voor zover deze ziet op de materiële schade, voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. De immateriële schade is onvoldoende onderbouwd, zodat deze niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij van
[slachtoffer] , voor zover deze ziet op de materiële schade tot een bedrag van 27.800,00 toewijsbaar is, gelet op de deels bepleite vrijspraak. De gevorderde affectieschade dient te worden afgewezen, aangezien van affectieschade geen sprake is. Wanneer deze gevorderde schade als (vordering tot vergoeding van) immateriële schade wordt opgevat, dient deze niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze vordering niet is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. Aangezien de rechtbank niet bewezen acht dat de betalingen die door aangever zijn gedaan in de periode van 28 januari 2024 tot en met 23 februari 2024 het gevolg zijn van de tenlastegelegde afpersing, zal de rechtbank de hoogte van de schade bepalen op 27.800,00. Dit betreft het totaalbedrag aan betalingen dat aangever in de bewezenverklaarde periode aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte] heeft overgemaakt. In zoverre zal de vordering daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 maart 2024. Voor het overige deel zal de vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst, onzekerheid, schrik of machteloosheid vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij onvoldoende aangevoerd en onderbouwd, terwijl hij daartoe voldoende in de gelegenheid is gesteld. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt daarom afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 29 maart 2022 van de politierechter in de rechtbank Gelderland te Zutphen, is verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 13 april 2022. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 24 mei 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. De raadsvrouw heeft verzocht de vordering ten uitvoerlegging af te wijzen, nu deze straf niet in verhouding staat tot de gevorderde straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten 1 primair en 2 heeft begaan vóór het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om de voorwaardelijk opgelegde straf thans niet ten uitvoer te leggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 27.800,00 (zegge: zevenentwintigduizend en achthonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] , voor zover deze ziet op vergoeding van materiële schade, voor het overige deel niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer] voor zover deze ziet op vergoeding van immateriële schade af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 27.800,00 (zegge zevenentwintigduizend en achthonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 174 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

5.344659.21:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 29 maart 2022, te weten: 2 maanden
gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. R. Baluah en mr. K. Offerein-Hulshoff, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2024.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummer aangeduide processen-verbaal en andere
stukken betreft dit op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van Districtsrecherche Drenthe, onderzoek [naam] met het kenmerk NN3R024021 en als proces- verbaalnummer 2024066785/ 2024114851, met als sluitingsdatum 1 mei 2024.
2 Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [naam] , d.d. 16 maart 2024, p. 45 e.v.
3 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , d.d. 13 maart 2024, p. 34 e.v.
4 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , d.d. 18 april 2024, p. 196 e.v.
5 Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [naam] (bijlage), d.d. 16 maart 2024, p. 63 e.v.
6 Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [naam] (bijlage), d.d. 16 maart 2024, p. 55 e.v.
7 Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [naam] (bijlage), d.d. 16 maart 2024, p. 73.
8 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , d.d. 13 maart 2024, p. 34 e.v.