Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer 18.090197.24 primair ten laste gelegde afpersing in vereniging en de onder parketnummer 05.101773.24 ten laste gelegde diefstal.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18.090197.24
De raadsvrouw heeft betoogd dat in de periode van 28 januari 2024 tot en met 23 februari 2024 geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld, zodat verdachte van dit deel van de tenlastegelegde periode moet worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen.
Ten aanzien van parketnummer 05.101773.24:
De raadsvrouw heeft betoogd dat gelet op de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte de tenlastegelegde diefstal van de telefoon wettig en overtuigend kan worden bewezen. De raadsvrouw heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte dit feit in vereniging heeft gepleegd, zodat zij van het tenlastegelegde medeplegen dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18.090197.24
De rechtbank stelt voorop dat aan verdachte primair ten laste is gelegd dat zij, kort gezegd, in de periode van 28 januari 2024 tot en met 13 maart 2024 samen met medeverdachte [medeverdachte] door geweld of bedreiging met geweld aangever [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van in totaal 38.050,00. Subsidiair is dit ten laste gelegd als medeplichtigheid hieraan.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aanloop naar tenlastegelegde periode
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij via de website [naam] contact heeft gelegd met een vrouw voor een seksdate bij hem thuis. Vanaf 13 januari 2024 hebben aangever en verdachte het contact via WhatsApp voortgezet. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat zij samen met medeverdachte [medeverdachte] verantwoordelijk is voor de berichten in het dossier die aan aangever zijn verstuurd. In deze berichten valt te lezen dat vanaf 13 januari 2024 door zowel aangever als verdachten geprobeerd wordt een seksafspraak te maken tegen betaling. Overeengekomen wordt dat aangever voorafgaand aan de afspraak 250,00 betaalt. Deze 250,00 heeft aangever vervolgens ook overgemaakt naar het bankrekeningnummer dat op naam staat van verdachte. Er is afgesproken dat verdachte op 19 januari 2024 bij aangever zou langskomen. Op het moment dat verdachte bij aangever voor de deur stond, heeft aangever geweigerd de deur open te doen, mede vanwege het feit dat ook medeverdachte [medeverdachte] hierbij aanwezig was. Door verdachte en/of medeverdachte
[medeverdachte] zijn op dat moment aan aangever onder andere berichten gestuurd als: Oke dan blijf ik hier voor de deur staan en ga schreeuwen dat je je escort niet betaald hebt en Mooie autos heb je. Deze berichten worden gevolgd door een betaalverzoek aan aangever van 750,00. Hieraan wordt niet voldaan. Vervolgens wordt door verdachten gedreigd met het bellen van de politie en het doen van aangifte, waarbij ook de hele chat tussen aangever en verdachten mee zou worden genomen in de aangifte. Daarna wordt er nog een betaalverzoek van 100,00 euro gestuurd voor een reiskostenvergoeding. Als die reiskosten worden betaald, zou het klaar zijn. Wanneer aangever zegt ze heeft al 250, wordt er gestuurd De gevolgen zijn voor jou. Aangever stuurt daarop 6.72 doet zeer. Uit de verklaring van aangever blijkt dat hij hiermee doelde op een kaliber munitie. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] vertrokken, zonder dat aangever een nadere betaling heeft verricht.
Betaling 28 januari en 30 januari 2024
Op 26 januari 2024 is er opnieuw appcontact tussen verdachten en aangever en wordt er opnieuw een seksafspraak gemaakt. Uiteindelijk wordt afgesproken om op 27 januari 2024 thuis langs te komen bij aangever. Verdachte zou dan de hele nacht blijven voor 1.200,00. Wanneer verdachte voor de deur staat, wil aangever opnieuw niet opendoen. Hij geeft daarbij aan dat verdachte er anders uitziet dan op de fotos die zij heeft gestuurd. Hij wil de seksafspraak wel nog steeds door laten gaan en er volgen opnieuw onderhandelingen over de prijs en de seksuele handelingen die moeten plaatsvinden. Uiteindelijk spreken verdachte en aangever een bedrag af van 1.000,00 voor de hele nacht. Aangever doet echter opnieuw de deur niet open, waarna verdachte en medeverdachte [medeverdachte] weer vertrekken.
Aangever heeft verklaard dat na voornoemde afspraken de bedreigingen begonnen. Hij geeft hierbij aan dat ze hem kapot wilden maken. Zo benoemt hij dat verdachten dingen wilden zeggen tegen zijn familie, vrienden en collegas om hem in een kwaad daglicht te stellen.
Uit de bankgegevens van verdachte blijkt dat aangever op 28 januari 2024 een bedrag van
500,00 en op 30 januari 2024 een bedrag van 750,00 heeft overgemaakt naar het bankrekeningnummer op naam van verdachte.
Tussenconclusie rechtbank
Het dossier bevat geen informatie of berichtenverkeer waaruit blijkt dat aangever door geweld of bedreiging met geweld is gedwongen tot afgifte van deze geldbedragen. Ook uit hetgeen aangever heeft verklaard leidt de rechtbank af dat verdachten op dit moment hebben gedreigd met het openbaar maken van gegevens of geheimen van aangever, om hem daarmee in een kwaad daglicht te zetten. Dit valt echter niet onder de reikwijdte van de tenlastelegging. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken voor zover de tenlastelegging ziet op de hiervoor genoemde gedragingen van verdachten in de periode tot en met (de betaling door aangever van) 30 januari 2024.
Betaling 12 februari 2024
De eerstvolgende berichten tussen verdachten en aangever dateren van 12 februari 2024. Dit zijn WhatsApp-berichten die door aangever zijn aangeleverd aan de politie. Hieruit blijkt dat aangever op 12 februari 2024 het contact [naam] heeft gedeblokkeerd en vervolgens vrijwel direct aangeeft Stuur je die tikkie maar. Vervolgens ontvangt hij een betaalverzoek van
1.000,00 die aangever ook gelijk heeft betaald. Door verdachten wordt daarop geantwoord: Super dankjewel voor de moeite. En werk ze vandaag.
Tussenconclusie rechtbank
De rechtbank constateert dat op basis van de inhoud van het dossier onduidelijk blijft wat hieraan vooraf is gegaan. Mogelijk dat voorafgaand aan deze betaling op een andere manier contact is geweest tussen verdachten en aangever, maar niet kan worden vastgesteld wat de aard van dit contact is geweest en of aangever daarbij door geweld of bedreiging met geweld is gedwongen tot afgifte van dit geldbedrag. De rechtbank zal daarom verdachte ook in zoverre vrijspreken van het tenlastegelegde.
Betalingen in de periode 15 februari tot en met 22 februari 2024
Verdachten hebben op 14 februari 2024 opnieuw contact opgenomen met aangever en hebben daarbij om een valentijnskadootje gevraagd. Aangever heeft hierop gereageerd dat hij dacht dat hij ervan af was en hij vraagt waarom verdachte toch doorgaat. Op dit moment beginnen verdachten over het werk van aangever en dat hij haar daar verdachte wel zal zien. Hierop zegt hij: Hou alsjeblieft op wordt er gek van. Wil nog 1 keer 500 betalen en dan einde oke. Vervolgens wordt door verdachten beloofd dat het daarna klaar is en dat er geen contact meer zal zijn. Deze 500 euro heeft aangever op 15 februari 2024 ook daadwerkelijk overgemaakt.
Op 16 februari 2024 beginnen verdachten te dreigen met pamfletten die zij zouden hebben gemaakt met daarop de foto van aangever en alle obscene voorstellen en beloftes die hij heeft gedaan. Er wordt gedreigd deze pamfletten te verspreiden op het werk van aangever en aan al zijn familieleden als aangever niet voor 13:00 uur die dag de achterstallige huur betaalt van verdachte(n). Hierbij wordt aangegeven dat zij 5.000,00 aan schulden hebben en wordt ook de optie geven om de BMW van aangever over te schrijven op hun naam. Wanneer aangever aan verdachten het bericht stuurt dat hij geen 5.000,00 euro heeft, dreigen verdachten, naast het verspreiden van de pamfletten, ook met het doen van aangifte van verkrachting, door aangever, van verdachte. Dit terwijl verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat van verkrachting geen sprake is geweest.
Aangever maakt op 16 februari 2024 uiteindelijk twee keer 1.000,00 over en geeft aan dat hij op 19 februari 2024 opnieuw 1.500,00 zal overmaken. Verdachten hebben vervolgens opnieuw gedreigd langs te komen op het werk van aangever, waarna aangever op 19 februari 2024 twee keer 1.500,00 heeft overgemaakt. Daarbij laat hij aan verdachten weten dat zij hem op deze manier kapot maken. Op 20 februari 2024 blijven verdachten dreigen met het verspreiden van pamfletten en sturen zij nogmaals een betaalverzoek voor een bedrag van
5.000,00. Onder dezelfde dreigementen betaalt aangever die dag weer 1.000,00 en hij geeft aan dat hij de volgende week weer 1.000,00 zal betalen. Op 22 februari 2024 doet aangever nog een betaling van 1.500,00, waarna verdachten beloven dat het daarna klaar is. Aangever blokkeert vervolgens het contact.
Tussenoordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aangever de hiervoor genoemde betalingen kennelijk heeft verricht als gevolg van de dreigementen dat verdachten pamfletten zouden verspreiden met informatie over aangever waarvan hij niet wil dat die informatie openbaar wordt gemaakt. Het door middel van bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim iemand dwingen tot het doen van betalingen is op grond van artikel 318 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) strafbaar gesteld, maar dit is niet aan verdachte ten laste gelegd. Aan verdachte is namelijk ten laste gelegd dat de aangever door geweld en/of bedreiging met geweld is gedwongen tot de afgifte van deze geldbedragen, zoals in artikel 317 Sr strafbaar is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier echter niet worden vastgesteld dat ten aanzien van voornoemde betalingen sprake is geweest van geweld of dreiging met geweld, zodat verdachte ook voor dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Betalingen vanaf 24 februari 2024 tot en met 13 maart 20241
Naast de hiervoor genoemde chatberichten, bevat het dossier ook chatberichten tussen [naam] en [naam] vanaf 24 februari 2024. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat zij samen met medeverdachte [medeverdachte] deze berichten heeft gestuurd aan aangever. Op 24 februari 2024 heeft verdachte een foto gestuurd met daarbij de tekst: Ik was hier gisterochtend bij jou met mijn oom. Ze weten nu waar je woont. Het beste voor jou is om vandaag nog 2500 over te maken. Alle familie uit kamp ons weet nu waar je woont. Als vanavond de 2500 er niet op staat die ik van je tegoed heb komen ze snel terug en sta ik niet meer voor de consequenties in. Ook in de overige berichten die vanaf dat moment door verdachten worden verstuurd, wordt gedreigd met kampers en dat je die niet tegen je wilt hebben. Daarnaast wordt opnieuw gedreigd met flyeren in het dorp. Als gevolg van deze dreigementen betaalt aangever op 24 februari 2024 de gevraagde 2.500,00.2
Op 5 maart 2024 zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] naar de woning van aangever gereden, waar zij aangever buiten hebben opgewacht voordat hij, in de vroege ochtend, naar zijn werk ging. Medeverdachte [medeverdachte] had op dat moment een alarmpistool en een taser bij zich en hij heeft verdachte aangesproken. Vervolgens zijn zij, met aangever, de woning van aangever binnengegaan en heeft [medeverdachte] het alarmpistool duidelijk zichtbaar op een tafel gelegd. Ook heeft hij de taser aan aangever getoond en deze een knetterend geluid laten maken.3 Verdachte was op dat moment ook in de woning aanwezig en zij heeft verklaard dat aangever erg overstuur was en dat [medeverdachte] op een rustige toon met aangever sprak. Aangever was volgens verdachte op dat moment aan het huilen en ontroostbaar.4 Naar aanleiding van deze confrontatie heeft aangever op 5 maart 2024 aan verdachte een bericht gestuurd dat hij 5.000,00 kan overmaken en vraagt hij of het dan echt voorbij is, omdat hij zich niet meer veilig voelt. Door verdachte wordt daarop aangegeven dat 40 (de rechtbank begrijpt 40.000,00) is afgesproken. Aangever smeekt vanaf dit moment ook om hem te laten leven en vraagt of ze genoegen kunnen nemen met 10 (de rechtbank begrijpt 10.000,00). In totaal betaalt aangever die dag ook
10.000,00 aan verdachten. Verdachten nemen hier echter geen genoegen mee en geven aan dat de rest van het bedrag ook nog betaald moet worden. Aangever maakt vervolgens op 6 maart 2024 nogmaals
5.000,00 over en op 8 maart 2024 in totaal 10.000,00.5
Op 13 maart 2024 is er opnieuw contact tussen verdachten en aangever via het contact [naam] . Uit deze contacten blijkt dat verdachten die dag opnieuw langs zijn geweest bij de woning van aangever, maar dat aangever op dat moment niet thuis was. Verdachten zetten hierbij de eerder geuite dreigementen voort, waaronder dreigementen waarbij medeverdachte [medeverdachte] opnieuw langs zal komen. Verdachten geven daarbij aan dat aangever nog 15.000,00 moet betalen. Aangever stuurt echter een bericht dat hij nog maar 300,00 heeft.6 Deze 300,00 maakt aangever op 13 maart 2024 over aan verdachte7, waarna hij diezelfde dag aangifte doet bij de politie van afpersing.8
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie bekend dat hij onder bedreiging van geweld, aangever heeft gedwongen tot afgifte van geld. 9
Medeplegen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , zodat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde medeplegen van afpersing.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] contact gelegd met aangever. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij samen met [medeverdachte] verantwoordelijk is voor de inhoud van de berichten die aan aangever zijn verstuurd, waaronder ook de berichten waarin gedreigd wordt met geweld of op zijn minst een dreigende sfeer wordt neergezet. Op 5 maart 2024 is verdachte ook samen met [medeverdachte] naar de woning gegaan van aangever. Zij was daarbij op de hoogte van het feit dat [medeverdachte] in het bezit was van een alarmpistool en een taser. Op het moment dat [medeverdachte] samen met aangever de woning van aangever binnen is gegaan, stond verdachte in (de deuropening van) de woning . Zij heeft gezien dat aangever erg overstuur was en dat [medeverdachte] op een rustige toon praatte. Vervolgens is zij samen met [medeverdachte] vertrokken en is het sturen van (dreigende) berichten door zowel verdachte als [medeverdachte] voortgezet. Op 13 maart 2024 is verdachte bovendien nogmaals met [medeverdachte] afgereisd naar de woning van aangever, met als kennelijk doel om aangever meer geld te laten overmaken. De door aangever betaalde bedragen zijn telkens betaald op de bankrekening van verdachte.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het primair tenlastegelegde medeplegen bewezen, zoals hierna opgenomen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder parketnummer 18.090197.24 primair tenlastegelegde medeplegen van afpersing wettig en overtuigend bewezen over de periode van 24 februari 2024 tot en met 13 maart 2024.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte en/of de medeverdachte op enig moment een vuurwapen heeft/hebben gericht op aangever en (daarbij) de trekker van het vuurwapen heeft/hebben overgehaald. Ook blijkt niet dat verdachten hebben gedreigd met het doodschieten van aangever, zodat verdachte ook van deze gedeelten van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van parketnummer 05.101773.24:
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: