ECLI:NL:RBNNE:2024:2560

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
23/2823
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing verzoek tot inzage in politiegegevens met betrekking tot bescherming van persoonlijke levenssfeer van derden

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 4 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar verzoek tot inzage in persoonsgegevens door de Nationale Politie eenheid Noord-Nederland beoordeeld. Eiseres had op 17 mei 2023 een verzoek tot inzage ingediend, dat door verweerder was afgewezen op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat inzage in de gegevens een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van derden zou kunnen maken. De rechtbank heeft op 27 februari 2024 toestemming gekregen van eiseres om op basis van de registratie uitspraak te doen, waarna de zaak op 24 juni 2024 op zitting is behandeld.

De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden het verzoek tot inzage heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat het recht op kennisneming van politiegegevens geen absoluut recht is en dat er een belangenafweging moet plaatsvinden. Verweerder heeft in zijn verweerschrift de motivering van de afwijzing uiteengezet, waarbij hij heeft aangegeven dat inzage in de registratie de persoonlijke levenssfeer van derden ernstig zou kunnen aantasten. De rechtbank concludeert dat de belangen van de derden in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van eiseres, en dat de afwijzing van het verzoek om inzage terecht is.

De rechtbank constateert wel dat er een motiveringsgebrek is in het bestreden besluit, maar besluit dit gebrek te passeren omdat het niet leidt tot een ander inhoudelijk besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden, evenals een proceskostenvergoeding van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2823

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.H. Bouwman),
en

Nationale Politie eenheid Noord-Nederland, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Middelbrink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van haar verzoek tot inzage in de persoonsgegevens die door verweerder over haar worden verwerkt.
1.1.
Verweerder heeft het inzageverzoek bij besluit van 17 mei 2023 afgewezen.
1.2.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden en ten aanzien van een deel daarvan - het stuk met registratienummer [registratienummer] (de registratie) waarvan inzage aan eiseres is geweigerd - op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis mag nemen.
1.3.
Eiseres heeft de rechtbank op 27 februari 2024 schriftelijk toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om mede op de grondslag van de registratie uitspraak te doen. De rechtbank heeft daarna hiervan kennisgenomen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder het verzoek van eiseres tot inzage in haar persoonsgegevens gedeeltelijk mocht afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft verweerder het inzageverzoek op goede gronden geweigerd?
4. Eiseres stelt dat zij geen enkele informatie heeft over de registratie en dat dit bij haar een onveilig gevoel veroorzaakt. Eiseres heeft ter zitting haar vrees geuit dat de politie toekomstige aangifteverzoeken op voorhand niet in behandeling zal nemen vanwege het beeld dat door deze registratie over eiseres is ontstaan. Eiseres betoogt dat er geen aanleiding bestaat inzage in de registratie te weigeren.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een recht op kennisneming van politiegegevens geen absoluut recht is. [1] Uit artikel 27, eerste lid, van de Wet politiegegevens (Wpg) volgt immers dat een verzoek om kennisneming van politiegegevens wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is vanwege de in die bepaling vermelde belangen. Aan een afwijzing moet sinds een wetswijziging sinds 1 januari 2019 een belangenafweging ten grondslag liggen. [2]
4.2.
Verweerder heeft in het verweerschrift de motivering van de afwijzing kenbaar gemaakt. Hieruit blijkt dat verweerder inzage in de registratie heeft afgewezen, op de grond dat dit noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden. Daarbij is aangegeven dat inzage in de registratie rechtstreeks en in directe lijn te herleiden zijn naar de persoon of personen waar het om gaat. Inzage zou daarom de persoonlijke levenssfeer van de derden ernstig kunnen aantasten en zou ook het vertrouwen van de burger in de politie en de meldingsbereidheid kunnen doen afnemen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de motivering van verweerder deugdelijk is. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat inzage in de registratie, die de rechtbank onder geheimhouding heeft ingezien, ernstig inbreuk zou kunnen maken op de persoonlijke levenssfeer van derden en heeft mogen stellen dat de belangen van de derden in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van eiseres. Daarbij heeft verweerder mogen wijzen op de persoonlijke levenssfeer van deze personen en op het vertrouwen van burgers in de politie. De rechtbank overweegt daarbij verder dat verweerder ter zitting over de vrees van eiseres heeft aangegeven dat de registratie op zichzelf niet tot gevolg zal hebben dat de politie toekomstige meldingen of aangifteverzoeken van eiseres niet in behandeling zal kunnen nemen. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij op dit moment te maken heeft met handelingen of beslissingen van overheidsorganen waarbij de registratie mogelijk een rol zou kunnen spelen. Dit alles maakt dat de met het bestreden besluit gepaard gaande nadelige gevolgen voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot het met dat besluit te dienen doel, waaraan verweerder een zwaarder gewicht heeft toegekend. Verweerder heeft de weigeringsgrond uit artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wpg dan ook op goede gronden aan de afwijzing van inzage in de registratie ten grondslag gelegd en het verzoek om inzage in de registratie terecht afgewezen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Verweerder heeft ter zitting erkend dat pas in het verweerschrift, en niet al in het bestreden besluit een belangenafweging is gemaakt en een motivering van de afwijzing kenbaar is gemaakt. Aan het bestreden besluit kleeft derhalve een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiseres hierdoor wordt benadeeld, omdat het gebrek niet leidt tot een ander inhoudelijk besluit. Zoals uit rechtsoverweging 4 volgt is de in het verweerschrift gegeven motivering van verweerder deugdelijk en heeft verweerder de weigeringsgrond uit artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wpg op goede gronden aan de afwijzing van de inzage in de registratie ten grondslag gelegd. Het bestreden besluit kan daarom ondanks het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand worden gelaten.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand blijft.
7. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb moet verweerder wel het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten.Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder is niet gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet politiegegevens (Wpg)
Artikel 25, eerste lid
De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
Artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d
Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid, wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is:
(…)
d. ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3139 en 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3350.
2.Wijziging van artikel 27 van de Wpg bij Wet van 17 oktober 2018 (