ECLI:NL:RBNNE:2024:253

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
LEE 23/404
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor bedrijfswoning in Leeuwarden

Op 9 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een inwoner van Leeuwarden, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden. Eiseres had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een bedrijfswoning aan een specifiek adres in Leeuwarden. Het college weigerde deze vergunning op 14 juni 2022, en na bezwaar bleef het college bij deze weigering in het besluit van 16 december 2022. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 28 november 2023 behandeld.

De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen medewerking te verlenen aan de realisatie van de bedrijfswoning. Het college had prioriteit gegeven aan het in stand houden en verder ontwikkelen van de bedrijfsfunctie in het gebied, en een bedrijfswoning zou deze ontwikkeling kunnen belemmeren. De rechtbank stelde vast dat de vergunning niet kon worden verleend omdat het bestemmingsplan geen bedrijfswoningen toestaat op het betreffende perceel. Eiseres had aangevoerd dat er al een bedrijfswoning in de buurt was en dat dit geen beperking zou vormen voor andere bedrijven, maar de rechtbank volgde deze redenering niet.

De rechtbank concludeerde dat het college terecht had gekeken naar de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden van alle bedrijven in de omgeving, en niet alleen naar de huidige bedrijven. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/404

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Leeuwarden, eiseres

(gemachtigde: W. Eilering)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, het college,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een bedrijfswoning aan [adres] te Leeuwarden.
1.1.
Het college heeft de vergunning geweigerd bij besluit van 14 juni 2022. Met het bestreden besluit van 16 december 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de weigering gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Ter zitting waren eiseres en haar gemachtigde aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een bedrijfswoning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1.
Eiseres heeft op 2 mei 2022 een omgevingsvergunning strijdig gebruik aangevraagd voor het realiseren van een bedrijfswoning aan [adres] te Leeuwarden.
4.2.
Het college heeft de vergunning geweigerd op de grond dat ter plaatse prioriteit wordt gegeven aan het in stand houden en verder ontwikkelen van de bedrijfsfunctie, wat door het toestaan van een bedrijfswoning belemmerd zou worden. Het toestaan van een bedrijfswoning zou leiden tot een beperking van de vestiging van de gewenste diversiteit aan (zwaardere) bedrijvigheid en een mogelijke uitbreidingsbeperking voor omliggende bedrijven.
4.3.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Zij is in de gelegenheid gesteld om haar bezwaren mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting bij de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de adviescommissie) op 29 augustus 2022.
4.4.
Het college heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, daarbij het advies van de adviescommissie volgend.
5. Eiseres stelt dat uit het ‘Onderzoek wonen op bedrijventerrein De Hemrik’ volgt dat een bedrijfswoning ter plaatse onder voorwaarden mogelijk is. Het college heeft niet aangetoond dat het plan van eiseres voor een bedrijfswoning niet aan deze criteria voldoet.
5.1.
Eiseres betwist uitdrukkelijk dat door het realiseren van een bedrijfswoning de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven beperkt worden. Eiseres voert daartoe aan dat op Ceresweg 28 al een bedrijfswoning toegelaten is. De gevel van die bedrijfswoning ligt op ongeveer 30 meter afstand van [adres] . Het is daarom nu al niet mogelijk voor bedrijven groter dan milieucategorie 2 om zich op [adres] te vestigen. Het college gaat in het bestreden besluit bovendien uit van onjuiste richtafstanden. Het gaat hier niet om een stille woonwijk, maar om gemengd gebied. De te hanteren richtafstanden betreffen dan 50 meter voor categorie 3.2 en 200 meter voor categorie 4.2.
Tegenover het perceel [adres] ligt een braakliggende kavel met een afmeting van 3.500 m2. Gezien het soort zware industrie dat onder categorie 3.2 en 4.2 valt, is het niet realistisch dat deze bedrijvigheid zich hier zal vestigen. Zulke bedrijven hebben veel grotere kavels nodig. Op ruim 90 meter van de beoogde bedrijfswoning ligt een bedrijf uit categorie 3.2. Aan de richtafstand van 50 meter zal dus bij de beoogde bedrijfswoning ruimschoots worden voldaan.
5.2.
Het college stelt voorop dat nieuwe gevoelige functies (woningen) niet gewenst zijn in gebieden waar bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2 of hoger gevestigd of toelaatbaar zijn. Daarbij wordt niet alleen gekeken of op de kavel waar de bedrijfswoning beoogd is, de mogelijkheden voor bedrijven beperkt worden. Er wordt gekeken naar alle bedrijven in de omgeving die beperkt zouden kunnen worden door het realiseren van een bedrijfswoning op het perceel [adres] . Daarbij geldt inderdaad dat bepaalde richtafstanden in geval van een gemengd gebied gehalveerd kunnen worden. Dat is echter niet het geval voor de richtafstanden voor externe veiligheid. Aangezien het streven is om de ontwikkelmogelijkheden van huidige en toekomstige bedrijven te beschermen, moet rekening gehouden worden met de maximale richtafstand van de functies die op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan. Dat is in dit geval de richtafstand voor externe veiligheid. In het bestreden besluit wordt derhalve van de juiste richtafstanden uitgegaan.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat voor deze locatie het bestemmingsplan ‘Leeuwarden – Industrieterrein Leeuwarden Oost en De Hemrik’ (hierna: het bestemmingsplan) geldt. Op het perceel rust de bestemming ‘Bedrijventerrein – 2’. Op grond van artikel 4.1, sub a, onder 16, van het bestemmingsplan zijn bedrijfswoningen alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’. Voor het betreffende perceel is deze aanduiding niet opgenomen. Het realiseren van een bedrijfswoning op dit perceel is derhalve in strijd met het bestemmingsplan.
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat het besluit om aan een activiteit in afwijking van het bestemmingsplan al dan niet medewerking te verlenen een discretionaire bevoegdheid van het college betreft waarbij de rechtbank terughoudend dient te toetsen. De rechtbank verwijst hiervoor bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 april 2013. [1]
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen medewerking te verlenen aan het realiseren van de bedrijfswoning, omdat het college prioriteit wenst te geven aan het in stand houden en verder ontwikkelen van de bedrijfsfunctie en hiervoor zo min mogelijk beperkingen op wil werpen. In het verweerschrift heeft het college ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar het ‘onderzoek wonen-bedrijven bedrijventerrein De Hemrik’, waarin wordt geadviseerd rond de Ceresweg geen (verdere) bedrijfswoningen toe te staan, omdat dit de voorgestane bedrijfsfunctie zal belemmeren.
5.5.1.
Het college heeft hierbij in aanmerking mogen nemen dat een bedrijfswoning een beperking kan vormen voor de uitbreidingsplannen van de nu al bestaande bedrijven en de vestiging van toekomstige bedrijven. [2] Eiseres’ stelling dat er geen sprake zal zijn van een beperking voor de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande en toekomstige bedrijven volgt de rechtbank niet. Uit vaste rechtspraak [3] blijkt dat het college naar de ontplooiingsmogelijkheden van de planologisch toegestane bedrijven kan kijken en niet alleen naar de daadwerkelijk aanwezige bedrijven, zoals eiseres lijkt aan te nemen. Op de beide naast [adres] gelegen percelen is een bedrijf toegestaan in milieucategorie 3.2. Op het tegenover [adres] gelegen perceel is een bedrijf in milieucategorie 4.2 toegestaan. Ongeacht of de verminderde richtafstand voor een gemengd gebied, of de richtafstand voor een stille woonwijk wordt gehanteerd, leidt de plaatsing van een bedrijfswoning op het onderhavige perceel tot de beperking van vestigings- of uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande of toekomstige bedrijven.
5.5.2.
De stelling van eiseres dat de ontplooiingsmogelijkheden door de realisering van de bedrijfswoning niet verder beperkt worden, nu er reeds een bedrijfswoning staat op de Ceresweg 28 volgt de rechtbank evenmin. Eiseres gaat namelijk uit van de onjuiste aanname dat enkel gekeken moet worden naar de vestigingsmogelijkheden op het perceel [adres] . Het college stelt terecht dat voor de bepaling of een bedrijfswoning op het betreffende perceel mogelijk is, gekeken wordt naar de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden van alle bestaande en toekomstige bedrijven binnen de richtafstanden milieuzonering.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2861.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2128, r.o. 2.3.