Op 10 juni 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich benadeeld voelde door de rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Het verzoeker was van mening dat de rechter het belastinggeheim had geschonden door huurders uit te nodigen voor de procedure die hij had gestart. Dit zou volgens verzoeker een aantasting van zijn privacy en grondrechten betekenen. De rechter, P.P.D. Mathey-Bal, heeft op het verzoek gereageerd en aangegeven dat zij het punt van verzoeker als een beroepsgrond beschouwde, waarop zij in de uitspraak zou reageren. De wrakingskamer heeft de procedure op 4 juni 2024 behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was, maar de rechter niet.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval heeft de wrakingskamer geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de rechter partijdig was of dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond. De rechter had de regie over de procedure en had de vrijheid om te bepalen hoe zij met de beroepsgrond van verzoeker omging.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat de procedures met de bijbehorende zaaknummers voortgezet worden in de stand waarin zij zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.