ECLI:NL:RBNNE:2024:2479

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
18.062028.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor bedreiging en veroordeling voor poging doodslag met bijzondere voorwaarden

Op 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging, omdat de verklaringen van de slachtoffers niet door objectief bewijs werden ondersteund. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot doodslag. Op 20 februari 2024 had de verdachte met zijn auto op een slachtoffer ingereden en deze overreden, terwijl hij in een telefoongesprek met de meldkamer had verklaard dat hij het slachtoffer platreed. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, omdat het overrijden van een persoon met een auto een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel met zich meebrengt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan de voorwaardelijke straf werden bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychologische problematiek, en de context van de feiten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.062028.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juli 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1971 te [geboorte plaats] , ingeschreven in de Basisregistratie Personen:
[adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. Wormmeester, advocaat te Emmen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Veenstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2024 te Emmen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een personenauto, met hoge, althans aanmerkelijke, snelheid meerdere malen, althans eenmaal, heeft ingereden op die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] heeft geraakt en/of die [slachtoffer] heeft overreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2024 te Emmen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een personenauto, met hoge, althans aanmerkelijke, snelheid meerdere malen, althans eenmaal, heeft ingereden op die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] heeft geraakt en/of die [slachtoffer] heeft overreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 20 februari 2024 te Emmen, althans in Nederland, [slachtoffer] en/of [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
  • met een mes op die [slachtoffer] en/of [slachtoffer] af te lopen, en/of
  • een mes aan die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] te tonen, en/of
  • een stekende beweging met een mes in de richting van die [slachtoffer] te maken;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat hij uit zijn auto is gestapt en dat het mes daarbij uit zijn zak is gevallen. Zowel aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) als aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) hebben in hun aangiften echter verklaard dat zij verdachte met het mes in hun beider richting hebben zien dreigen. Deze aangiften vinden voorts steun in de verklaring van getuige [getuige] , voor zover inhoudende dat hij [slachtoffer] heeft horen zeggen dat hij, verdachte, met een mes achter hem ( [slachtoffer] ) aan zat. De combinatie van voornoemde verklaringen maakt naar het oordeel van de officier van justitie dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft zij - onder verwijzing naar het rapport Berekening risicotoename bij overschrijding van de snelheidslimiet van Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de snelheid waarmee verdachte reed dusdanig hoog was dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw voorts aangevoerd dat er evenmin sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, laat staan dat verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw tot slot aangevoerd dat de beide aangiften niet worden ondersteund door getuigenverklaringen en objectief bewijs derhalve ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Nu de verklaringen van [slachtoffer] en [slachtoffer] niet door een objectieve getuige noch door enig ander objectief bewijsmiddel worden ondersteund, heeft de rechtbank, hoewel voornoemde verklaringen tezamen wettig bewijs voor het onder 2 ten laste gelegde opleveren, niet de overtuiging bekomen dat verdachte voornoemd strafbaar feit heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 februari 2024,opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002024046259 d.d. 4 maart 2024 (onderzoeksnummer: NN3R024015), inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 20 februari 2024 was ik in Emmen. () Hij (
de rechtbank begrijpt: verdachte) kwam achter ons aan rijden en blokkeerde op enig moment de uitgang. Ik ben uit de auto gestapt. Toen ik uitstapte hoorde ik het geluid van de motor van zijn auto. () Omdat hij mij raakte met zijn auto ben ik mijn balans verloren. Hij reed vervolgens nog een keer op mij in. Hij gaf toen zoveel gas dat ik op zijn motorkap kwam. Hij reed zo hard dat ik van de motorkap afgleed. Ik kwam tussen het muurtje en de auto terecht. Ik voelde dat ik onder de auto door kwam. Ik zag de bumper en de onderkant van de auto.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 februari 2024,opgenomen op pagina 90 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Hij reed die man zo van achteren aan. Ik zag dat het voertuig de man raakte. Ik zag dat de man viel. Ik zag dat de man overeind krabbelde. Ik zag dat de auto achteruit reed en dat hij met nog meer gas als de eerste keer hard tegen de man reed en over hem heen reed. De auto reed gewoon door.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2024,opgenomen op pagina 46 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
De gesprekken met de meldkamer van het incident op 20 februari 2024 te Emmen werden opgevraagd. Ik hoorde dat het gesprek ging tussen de meldkamer en de verdachte [verdachte] . MK = meldkamer
[verdachte] = verdachte [verdachte] .
()
MK: En weet u ook wie het is?
[verdachte] : Ja ene [slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]). Ik rij nu over hem heen.
MK: Ik versta u niet als u zo snel praat.
[verdachte] : Ik rij nu tegen hem aan.
MK: U rijdt tegen hem aan?
[verdachte] : Ja ik rij hem plat. Ik breek hem zijn poten echt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Feiten en omstandigheden
Niet in geschil is dat verdachte op 20 februari 2024 in Emmen met zijn auto tegen [slachtoffer] is aangereden. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte ook over [slachtoffer] heen is gereden, en zo ja, hoe dit strafbare feit dan gekwalificeerd moet worden.
De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast. Op 20 februari 2024 rijden [slachtoffer] en [slachtoffer] in de omgeving van Emmen. Verdachte rijdt met zijn auto achter [slachtoffer] en [slachtoffer] aan en blokkeert hen op enig moment de doorgang. [slachtoffer] stapt hierop uit zijn auto en loopt in de richting van de auto van verdachte. Verdachte heeft ondertussen telefonisch contact met de meldkamer van de politie. Terwijl [slachtoffer] voor de auto van verdachte langsloopt, geeft verdachte gas en rijdt hij op [slachtoffer] in. [slachtoffer] is daarop op de motorkap van de auto van verdachte gekomen.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de verklaring van [slachtoffer] , inhoudende dat hij onder de auto door kwam en de onderkant van de auto heeft gezien, en de verklaring van getuige [getuige] , inhoudende dat verdachte over [slachtoffer] is heen gereden, stelt de rechtbank voorts vast dat verdachte met zijn auto [slachtoffer] heeft overreden. De rechtbank neemt hierbij voorts in aanmerking dat ook verdachte in het gesprek met de meldkamer, ten tijde van het onderhavig feit, heeft gezegd dat hij over [slachtoffer] heen rijdt en hem plat rijdt.
Opzet op de dood
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld hoe voornoemd handelen van verdachte dient te worden gekwalificeerd. Gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij uit angst voor aangever heeft gehandeld, wil de rechtbank aannemen dat verdachte door aldus te handelen aangever niet heeft willen doden en dus geen vol opzet heeft gehad op diens dood. Daarom zal beoordeeld moeten worden of sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het overrijden van een persoon met een auto de aanmerkelijke kans oplevert dat hierdoor het hoofd of andere vitale lichaamsdelen van die persoon worden geraakt en naar algemene ervaringsregels dodelijk letsel tot gevolg kan hebben. Dat is ook zo wanneer met geringe snelheid over iemand heen wordt gereden. Door met zijn auto tegen [slachtoffer] aan te rijden en vervolgens over die [slachtoffer] heen te rijden, is de rechtbank - gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van voornoemd handelen - van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel ook bewust heeft aanvaard. Anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie is de rechtbank derhalve van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 februari 2024 te Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een personenauto heeft ingereden op die [slachtoffer] en die [slachtoffer] heeft geraakt en die [slachtoffer] heeft overreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
Primairpoging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie vordert aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 23 mei 2024, behoudens de voorwaarde dat verdachte zich zonder toestemming van het Openbaar Ministerie niet mag vestigen op een ander adres dan het BRP-adres waar hij op dit moment staat ingeschreven.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen standpunt ingenomen ten aanzien van een eventueel aan verdachte op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het psychologisch Pro Justitia rapport van 17 mei 2024, het reclasseringsrapport van 23 mei 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met zijn auto op het slachtoffer in te rijden en vervolgens met die auto over het slachtoffer heen te rijden. Door aldus te handelen en zijn auto als wapen te gebruiken heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het bij het slachtoffer toegebrachte letsel in ernst en omvang beperkt is gebleven, is aan toeval en niet aan verdachte te danken. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan. In strafmatigende zin houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met de context waarbinnen verdachte tot het bewezenverklaarde is gekomen en de omstandigheid dat verdachte mede onder invloed van de vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek zich in een dwangpositie waande. Verdachte voelde zich door [slachtoffer] en [slachtoffer] onder druk gezet om grote geldbedragen aan hen af te geven. Door hen had verdachte een paar dagen voor het onderhavige incident al een bedrag van 2.500 afgegeven en op de dag van het incident eisten zij dat verdachte daarbij nog een bedrag van 7.500 zou betalen. Ook had verdachte de indruk dat [slachtoffer] tegen haar zin door verdachte werd vastgehouden.
Persoon van verdachte
Blijkens het psychologisch Pro Justitia rapport van dr. M. ten Berge, GZ-psycholoog, is verdachte gediagnosticeerd met een ongespecificeerde stemmingsstoornis, vermijdende persoonlijkheidstrekken en inadequate copingvaardigheden. Vanuit voornoemde persoonlijkheidsproblematiek blijven spanningen te lang bestaan en in stand gehouden, wat vervolgens in geval van angst of bij een gevoel van acute dreiging tot een impulsieve en ondoordachte doorbraak in het gedrag van verdachte kan leiden. Ook schoten de copingvaardigheden van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde tekort, waardoor verdachte heeft gehandeld vanuit emotie en niet in staat was overzicht te bewaren of gedragsalternatieven te overwegen. Omdat het ten laste gelegde situationeel lijkt te zijn bepaald, wordt het recidiverisico mits verdachte niet terugkeert naar Emmen en geen contact heeft met aangevers- als laag ingeschat. Vanuit voornoemde dynamiek bezien wordt geadviseerd het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Gezien de beschreven problematiek wordt voorts geconcludeerd dat verdere ambulante begeleiding en/of behandeling is geïndiceerd. De reclassering heeft zich geconformeerd aan voornoemde bevindingen en adviezen uit het Pro Justitia rapport en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen onder de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling en gedragsinterventie, een contact- en locatieverbod en geen andere huisvesting zonder toestemming van het Openbaar Ministerie. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard alle in voornoemd rapport gestelde voorwaarden na te komen.
De rechtbank kan zich, gelet op de onderbouwing daarvan, verenigen met de inhoud en conclusies van voornoemde rapporten en neemt deze over. De rechtbank stelt op basis van voornoemde rapportages vast dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend.
Strafoplegging
Gelet op de persoon van verdachte en het oordeel van de rechtbank dat verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, is de rechtbank van oordeel dat een groter deel van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voorwaardelijk moet worden opgelegd. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, behoudens de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich niet mag vestigen op een ander adres dan met toestemming van het Openbaar Ministerie.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 440,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege het ontbreken van een onderbouwing daarvan.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij nietontvankelijk is in zijn vordering, nu de vordering niet is onderbouwd.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 (zes) maanden,niet zal worden ten
uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dat nodigvindt;
dat de veroordeelde blijft deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden of een anderegedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
dat de veroordeelde zich laat behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalendoor de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde op geen enkele wijze direct of indirect contact heeft of zoekt met [slachtoffer] en
[slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
5. dat de veroordeelde zich niet in Emmen bevindt, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.Indien hij vooraf toestemming krijgt van de reclassering, mag veroordeelde voor zijn werk over de A37 (langs Emmen) reizen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een ofmeer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] zijn eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. H.M. Lenting en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. M.A. van Pelt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2024.