Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie vordert aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 23 mei 2024, behoudens de voorwaarde dat verdachte zich zonder toestemming van het Openbaar Ministerie niet mag vestigen op een ander adres dan het BRP-adres waar hij op dit moment staat ingeschreven.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen standpunt ingenomen ten aanzien van een eventueel aan verdachte op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het psychologisch Pro Justitia rapport van 17 mei 2024, het reclasseringsrapport van 23 mei 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met zijn auto op het slachtoffer in te rijden en vervolgens met die auto over het slachtoffer heen te rijden. Door aldus te handelen en zijn auto als wapen te gebruiken heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het bij het slachtoffer toegebrachte letsel in ernst en omvang beperkt is gebleven, is aan toeval en niet aan verdachte te danken. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan. In strafmatigende zin houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met de context waarbinnen verdachte tot het bewezenverklaarde is gekomen en de omstandigheid dat verdachte mede onder invloed van de vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek zich in een dwangpositie waande. Verdachte voelde zich door [slachtoffer] en [slachtoffer] onder druk gezet om grote geldbedragen aan hen af te geven. Door hen had verdachte een paar dagen voor het onderhavige incident al een bedrag van 2.500 afgegeven en op de dag van het incident eisten zij dat verdachte daarbij nog een bedrag van 7.500 zou betalen. Ook had verdachte de indruk dat [slachtoffer] tegen haar zin door verdachte werd vastgehouden.
Persoon van verdachte
Blijkens het psychologisch Pro Justitia rapport van dr. M. ten Berge, GZ-psycholoog, is verdachte gediagnosticeerd met een ongespecificeerde stemmingsstoornis, vermijdende persoonlijkheidstrekken en inadequate copingvaardigheden. Vanuit voornoemde persoonlijkheidsproblematiek blijven spanningen te lang bestaan en in stand gehouden, wat vervolgens in geval van angst of bij een gevoel van acute dreiging tot een impulsieve en ondoordachte doorbraak in het gedrag van verdachte kan leiden. Ook schoten de copingvaardigheden van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde tekort, waardoor verdachte heeft gehandeld vanuit emotie en niet in staat was overzicht te bewaren of gedragsalternatieven te overwegen. Omdat het ten laste gelegde situationeel lijkt te zijn bepaald, wordt het recidiverisico mits verdachte niet terugkeert naar Emmen en geen contact heeft met aangevers- als laag ingeschat. Vanuit voornoemde dynamiek bezien wordt geadviseerd het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Gezien de beschreven problematiek wordt voorts geconcludeerd dat verdere ambulante begeleiding en/of behandeling is geïndiceerd. De reclassering heeft zich geconformeerd aan voornoemde bevindingen en adviezen uit het Pro Justitia rapport en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen onder de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling en gedragsinterventie, een contact- en locatieverbod en geen andere huisvesting zonder toestemming van het Openbaar Ministerie. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard alle in voornoemd rapport gestelde voorwaarden na te komen.
De rechtbank kan zich, gelet op de onderbouwing daarvan, verenigen met de inhoud en conclusies van voornoemde rapporten en neemt deze over. De rechtbank stelt op basis van voornoemde rapportages vast dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend.
Strafoplegging
Gelet op de persoon van verdachte en het oordeel van de rechtbank dat verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, is de rechtbank van oordeel dat een groter deel van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voorwaardelijk moet worden opgelegd. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, behoudens de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich niet mag vestigen op een ander adres dan met toestemming van het Openbaar Ministerie.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 440,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege het ontbreken van een onderbouwing daarvan.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij nietontvankelijk is in zijn vordering, nu de vordering niet is onderbouwd.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 (zes) maanden,niet zal worden ten
uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden: