Op 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1967, die werd beschuldigd van het verrichten van voorbereidingshandelingen voor een drugslab, medeplichtigheid aan deze handelingen, en het voorhanden hebben van een vuurwapen en vuurwerk. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer en de verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.R.J. Schönfeld. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. G. Veenstra.
De tenlastelegging omvatte verschillende feiten, waaronder het opzettelijk behulpzaam zijn bij de productie van synthetische drugs en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 januari 2023 goederen heeft afgeleverd bij een schuur waar een synthetisch drugslab in opbouw was, maar dat deze goederen niet in direct verband konden worden gebracht met de vervaardiging van drugs. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte wist dat er een drugslab in opbouw was.
Met betrekking tot het vuurwapen en het vuurwerk oordeelde de rechtbank dat niet bewezen kon worden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze voorwerpen in zijn woning. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en bepaalde dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het vuurwapen en het vuurwerk, aan het verkeer worden onttrokken op grond van de relevante wetgeving. De uitspraak werd gedaan door de rechters H.M. Lenting, F. Sieders en E.P. van Sloten, met mr. L. Lamers als griffier.