Op 28 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan brandstichting. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De zaak kwam ter terechtzitting op 14 juni 2024, waar de verdachte, geboren in 2008, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. van Dijk. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.
De tenlastelegging betrof het opzettelijk stichten van brand op of omstreeks 19 juni 2023 in de gemeente Oldambt, waarbij de verdachte zijn aansteker aan medeverdachten had gegeven. De officier van justitie had vrijspraak van het primair ten laste gelegde gevorderd, maar veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde tot een werkstraf van 50 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak van beide tenlasteleggingen.
De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de verdachte zijn aansteker aan een medeverdachte had gegeven, onvoldoende was voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan brandstichting. Er was geen bewijs dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de medeverdachten brand zouden stichten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte ook van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid moest worden vrijgesproken.
Daarnaast had de benadeelde partij, een bedrijf, zich gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van 2.245.000 euro. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering, omdat het feit niet bewezen was. De vordering kon alleen bij de burgerlijke rechter worden ingediend. De rechtbank bepaalde dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten moesten dragen.