ECLI:NL:RBNNE:2024:2410

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
C/17/194976 / FA RK 24-986
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in echtscheidingsprocedure met betrekking tot zorgregeling en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de vrouw op 22 mei 2024 een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend bij de Rechtbank Noord-Nederland. De man heeft op 3 juni 2024 een verweerschrift met zelfstandige verzoeken ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 juni 2024, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft besloten om de verzoeken tot voorlopige voorzieningen aan te houden in afwachting van een speedmediationtraject, dat op 1 juli 2024 van start gaat en naar verwachting zes weken zal duren. De rechtbank heeft de beslissing over de toevertrouwing van de minderjarige en de zorgregeling aanhouden, maar heeft wel een voorlopige bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige vastgesteld op € 228,- per maand, die de man aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vrouw niet langer recht heeft op de vakantie naar Hongarije, aangezien zij dit verzoek heeft ingetrokken. De zaak wordt op 5 augustus 2024 pro forma behandeld om de voortgang van het mediationtraject te bespreken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/194976 / FA RK 24-986
beschikking voorlopige voorzieningen van 21 juni 2024
inzake
[naam],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. S.A. Wilman, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[naam],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. J. Oosterhof, kantoorhoudende te Heerenveen.

1.Procesverloop

1.1.
De vrouw heeft zich op 22 mei 2024 tot de rechtbank gewend met een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, tevens houdende een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 822 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
1.2.
Op 3 juni 2024 heeft de rechtbank een verweerschrift met zelfstandige verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen ontvangen van de man. Op 6 juni 2024 is namens de vrouw nog een productie ingediend.
1.3.
Het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen is mondeling behandeld ter zitting met gesloten deuren van 7 juni 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord partijen, bijgestaan door hun advocaten, en mevrouw Nooitgedagt namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De vrouw heeft tijdens de zitting gebruik gemaakt van de diensten van mevrouw Molnar, tolk Hongaars.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 15 april 2021 in de gemeente Leeuwarden in beperkte gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2.
Tijdens het huwelijk is [de minderjarige] geboren op [datum] te [plaats] . Partijen oefenen van rechtswege samen het gezag over hem uit.
2.3.
De vrouw heeft een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend, bij de rechtbank bekend onder zaaknummer [nummer] . De man staat op de rol in die procedure thans voor het indienen van een verweerschrift.
2.4.
De man en [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Hongaarse nationaliteit.

3.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

3.1.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om bij wege van voorlopige voorziening, voor de duur van de bodemprocedure en uitvoerbaar bij voorraad (samengevat):
I. te bepalen dat [de minderjarige] wordt toevertrouwd aan de vrouw en op haar adres wordt ingeschreven;
II. er een zorgregeling gaat gelden waarbij [de minderjarige] om en om vier dagen bij de man verblijft op de momenten dat de man vrij is en daaropvolgend zes dagen bij de vrouw, waarbij de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld;
III. te bepalen dat de man met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift voorlopig € 431,- per maand moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ;
IV. te bepalen dat het kindgebonden budget voor de duur van de procedure aan de vrouw toekomt of zij het recht krijgt om het kindgebonden budget aan te vragen;
V. vervangende toestemming aan de vrouw te verlenen om met [de minderjarige] op vakantie te gaan naar Hongarije in 2024 voor de duur van maximaal twee weken.
3.2.
De man heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw en concludeert tot afwijzing daarvan. Hij verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek om te bepalen dat:
I. [de minderjarige] wordt toevertrouwd aan de man en op zijn adres ingeschreven zal blijven staan;
VI. er een zorgregeling gaat gelden waarbij [de minderjarige] wekelijks van vrijdagmiddag 18:15 uur tot maandagochtend 08:15 uur bij de vrouw verblijft, waarbij de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld;
VII. te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van indiening van het verweerschrift voorlopig € 25,- per maand moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ;
VIII. te bepalen dat het kindgebonden budget voor de duur van de procedure aan de man toekomt of hij het recht krijgt om het kindgebonden budget aan te vragen.
3.3.
Op grond van artikel 822, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna "Rv") in samenhang met de artikelen 821, eerste lid, en 828 Rv kan de rechter voor de duur van de procedure tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap voorlopige voorzieningen treffen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.4.
De zaak heeft een internationaal karakter. Om die reden moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en zo ja, welk recht van toepassing is op de verzoeken.
3.5.
Ten aanzien van de (zelfstandige) verzoeken over de toevertrouwing, de zorgregeling en de vervangende toestemming voor de vakantie kennis te nemen geldt dat deze verzoeken zien op de ouderlijke verantwoordelijkheid, Gelet op het bepaalde in artikel 7 Brussel II-ter is de Nederlandse rechter bevoegd om van deze (zelfstandige) verzoeken kennis te nemen omdat [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Op basis van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht van toepassing op de beoordeling van dit verzoek.
3.6.
Ten aanzien van de (zelfstandige) verzoeken over de kinderalimentatie geldt dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009, PbEU 2009, L 7/1) bevoegd is. De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlandse recht toepassen op de alimentatieverzoeken, omdat zowel partijen zelf als [de minderjarige] gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
Toevertrouwing en zorgregeling
3.7.
Beide partijen hebben over en weer verzoeken gedaan ten aanzien van de toevertrouwing en de zorgregeling. Op dit moment verblijft [de minderjarige] vier dagen bij de man en vervolgens vier dagen bij de vrouw. De man heeft gesteld dat de vrouw dusdanig veel werkt dat haar nieuwe partner feitelijk alleen maar de zorg voor [de minderjarige] op zich neemt op de dagen dat [de minderjarige] bij de vrouw verblijft. Hij is van mening dat dit de taak is van de biologische ouders en wil daarom dat [de minderjarige] doordeweeks hoofdzakelijk bij hem is. De vrouw stelt zich op het standpunt dat beide partijen zelf moeten kunnen bepalen wie [de minderjarige] opvangt op de momenten dat [de minderjarige] bij hen verblijft. Bovendien wil zij meer zorg voor [de minderjarige] op zich kunnen nemen. Wanneer de man aan het werk is, passen zijn ouders op [de minderjarige] .
3.8.
Tijdens de zitting hebben beide partijen zich bereid verklaard om hun geschil over de toevertrouwing van [de minderjarige] en de zorgregeling voor te leggen aan een mediator. Zij hebben aangegeven dat zij graag gebruik willen maken van het (door de rechtbank aangeboden) traject speedmediation zodat het traject binnen afzienbare tijd afgerond moet zijn. Op 1 juli 2024 staat het eerste gesprek gepland. De verwachting is dat het mediationtraject ongeveer zes weken zal duren. In beginsel verhoudt het doorlopen van een mediationtraject en het als gevolg daarvan aanhouden van de procedure, zich slecht met het spoedeisend karakter van een voorlopige voorziening. In onderhavig geval is dat naar het oordeel van de rechtbank anders. Het traject van speedmediation heeft een kortlopend karakter, en bovendien is het doorlopen van het traject ook zeker in het belang van de minderjarige. Juist dat belang moet de eerste overweging van de rechtbank te zijn op grond van artikel 3 IVRK. Om partijen de kans te bieden om dit traject te doorlopen, zal de rechtbank de beslissing over de toevertrouwing en de zorgregeling dan ook gedurende die tijd aanhouden.
Vervangende toestemming vakantie
3.9.
De man heeft zowel in zijn verweerschrift als tijdens de mondelinge behandeling toestemming gegeven voor de vakantie van [de minderjarige] en de vrouw naar Hongarije. De vrouw heeft tijdens de zitting expliciet toegezegd dat deze vakantie niet zal plaatsvinden tijdens de verjaardag van [de minderjarige] . Vervolgens heeft de vrouw haar verzoek ten aanzien van de vakantie tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. De rechtbank hoeft dan ook niet meer op dit verzoek te beslissen.
Kinderalimentatie
3.10.
Beide partijen hebben een voorlopig bedrag aan kinderalimentatie verzocht. Aangezien de rechtbank nog geen beslissing zal nemen over de toevertrouwing en de zorgregeling in verband met het speedmediationtraject, zal de rechtbank in het kader van deze voorlopige voorziening, bij de bepaling van de hoogte van de kinderalimentatie uitgaan van de huidige situatie, waarbij [de minderjarige] ingeschreven staat op het adres van de man en evenveel omgang heeft met beide partijen. De rechtbank volgt daarvoor de aanbevelingen van de landelijke Expertgroep Alimentatie, zoals neergelegd in het Rapport Alimentatienormen. Daar komt bij dat de mogelijke zorgregelingen waar partijen ter zitting over gesproken hebben, allen uitkomen op een toe te passen zorgkorting van 35%. Ook de huidige regeling leidt tot die zorgkorting, zodat de rechtbank daarmee zal rekenen en geen aanleiding ziet om het verzoek op dit punt eveneens aan te houden.
 ingangsdatum
3.11.
Het uitgangspunt is dat een voorlopige voorziening aanvang neemt per datum beschikking. Hoewel beide partijen hebben verzocht om de ingangsdatum te bepalen op de datum van de indiening van hun verzoek- of verweerschrift, hebben zij dit niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt en zal daarom de datum van deze beschikking - te weten 21 juni 2024 - als ingangsdatum voor de kinderalimentatie bepalen.
 behoefte
3.12.
Evenals partijen zal de rechtbank de behoefte van [de minderjarige] berekenen aan de hand van de jaaropgaaf van de vrouw van 2023 (waaruit een inkomen blijkt van € 13.295,-) en de IB-aangifte over 2023 van de man (waaruit een jaarinkomen blijkt van € 60.718,-). De behoefte van [de minderjarige] in 2023 bedraagt dan op basis van de tarieven 2023-2 € 655,- per maand (
bijlage 1).
 draagkracht man
3.13.
Ook voor wat betreft de draagkracht van de man zal de rechtbank uitgaan van het hierboven genoemde inkomen zoals blijkt uit de IB-aangifte. Anders dan de man, zal de rechtbank geen rekening houden met zijn werkelijke woonlasten nu de man niet (voldoende) heeft gesteld of onderbouwd dat deze lasten duurzaam aanmerkelijk hoger zijn dan het (gebruikelijke) woonbudget. De man heeft slechts kaal aangegeven dat zijn bruto woonlasten € 1.472,- per maand is, en dat hij € 214,- per maand renteaftrek ontvangt.
3.14.
Op dit moment staat [de minderjarige] ingeschreven op het adres van de man en verblijft hij evenveel bij beide ouders. Gelet op het tijdelijke karakter van een voorlopige voorziening zal de rechtbank daarom voor nu uitgaan van de situatie dat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop toekomt aan de man. Partijen hebben de rechtbank verzocht om te bepalen aan wie het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop toekomt. De rechtbank kan daar geen oordeel op geven nu dit verzoek niet voorkomt in de limitatieve lijst van artikel 822 Rechtsvordering. Uitgaande van de tarieven voor 2023-2, bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man dan € 4.032,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt dan € 1.153,- per maand (
bijlage 2).
 draagkracht vrouw
3.15.
Ook voor wat betreft de draagkracht van de man zal de rechtbank uitgaan van het hierboven genoemde inkomens zoals blijkt uit haar jaaropgaaf 2023. Uitgaande van de tarieven voor 2023-2, bedraagt haar netto besteedbaar inkomen dan € 1.108,- per maand. De draagkracht van de vrouw is dan € 25,- (
bijlage 3).
 zorgkorting en conclusie
3.16.
De totale draagkracht van partijen is (€ 1.153,- + € 25,- =) € 1.178,-. Aangezien dit bedrag de behoefte van [de minderjarige] van € 655,- per maand overstijgt, heeft de rechtbank een draagkrachtvergelijking gemaakt. Uit deze draagkrachtvergelijking blijkt dat het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige] € 641,- per maand bedraagt en van de vrouw € 14,- per maand. Aangezien de huidige co-ouderschapsregeling voorlopig in stand blijft, bedraagt de zorgkorting 35% van de behoefte van [de minderjarige] . Dit komt neer op een bedrag van € 229,- per maand. Als dit bedrag in mindering wordt gebracht op het aandeel van de vrouw van € 14,-, resteert er een negatief bedrag van  € 215,- per maand aan haar zijde. Geïndexeerd naar 2024 is dit  € 228,-. De vrouw kan daarom voor een bedrag ter grootte van € 228,- niet zelf voorzien in haar zorgkosten voor [de minderjarige] (
bijlage 4).
3.17.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak sprake van een ruime zorgregeling met een ouder (te weten de vrouw) die een minimale draagkracht heeft, terwijl de ouder waar de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben (te weten de man) een relatief ruime draagkracht heeft. In deze omstandigheden bestaat er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om te onderzoeken of de man in staat is een bijdrage te betalen in de zorgkosten van de vrouw, die daar niet zelf volledig in kan voorzien.
3.18.
Zoals hiervoor al is overwogen is de feitelijke draagkracht van de man € 1.153,- per maand en na een draagkrachtvergelijking € 641,- per maand. Het verschil tussen deze twee bedragen is € 512,-. Dit betekent dat de man ruim voldoende draagkracht heeft om zowel zijn eigen zorgkosten voor [de minderjarige] als het tekort in de zorgkosten van de vrouw van € 228,- te voldoen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man dit bedrag voorlopig voor de duur van de echtscheidingsprocedure aan de vrouw moet betalen.

4.Beslissing

De rechtbank bepaalt voorlopig, voor de duur van de echtscheidingsprocedure dan wel tot een nadere beslissing van kracht wordt, dat:
4.1.
de man met ingang van de datum van deze beschikking € 228,- per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de (zorg)kosten voor [de minderjarige] , telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.2.
verwijst de zaak ten aanzien van de toevertrouwing en de voorlopige zorgregeling naar
de zitting van 5 augustus 2024, voor een
pro formabehandeling;
4.3.
bepaalt dat (de advocaten van) partijen
uiterlijk op genoemde pro forma datumde rechtbank schriftelijk moeten berichten over de recente stand van zaken, het verloop/de
uitkomst van het speedmediationtraject en hun actuele standpunten;
4.4.
verstaat dat zij niet langer hoeft te beslissen op het verzoek van de vrouw ten aanzien van de vakantie naar Hongarije, nu de vrouw dit verzoek heeft ingetrokken;
4.5.
wijst af het verzoek om te bepalen dat het kindgebonden budget voor de duur van de echtscheidingsprocedure aan een van partijen toekomt en/of dat een van partijen het recht krijgt om het kindgebonden budget aan te vragen;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. I.Y. Demes als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!