3.1.De minister heeft vervolgens in reactie op de brief van de rechtbank van 17 januari 2023, bij brief van 17 augustus 2023, gesteld dat eiseres geen zienswijze heeft ingediend in reactie op het schrijven van 27 september 2022. De minister leidt daaruit af dat eiseres geen bezwaren heeft tegen de inhoud van dit schrijven en dat daarmee geldt dat de rechtbank het schrijven van de minister van 27 september 2022 niet inhoudelijk zal beoordelen. De minister heeft daarbij benadrukt dat hij het bestreden besluit en de daarop op de zitting gegeven toelichting handhaaft, in het bijzonder zijn standpunt dat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, nu geen sprake is van gelijke gevallen.
4. Eiseres heeft bij brief van 6 september 2023 een reactie gegeven. Zij stelt hierin dat de minister het motiveringsgebrek in het bestreden besluit niet dan wel onvoldoende heeft hersteld. Volgens eiseres zijn de standpunten van de minister in zijn brieven van
27 september 2022 en 17 augustus 2023 onvoldoende onderbouwd en is het faillissement van april 2020 niet dan wel nauwelijks bij de beoordeling meegenomen. Ter onderbouwing daarvan verwijst eiseres naar het artikel van 30 juni 2020 over het modemerk [merknaam] . Verder blijkt volgens eiseres uit de naderhand door de minister aangeleverde informatie niet dat bij de [naam 1] de Wovon-situatie van toepassing is, omdat geen sprake is van een ongewijzigde voortzetting.
5. De rechtbank kan eiseres volgen in haar standpunt dat de minister met de in de brieven van 27 september 2022 en 17 augustus 2023 gegeven aanvullende motivering het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek niet heeft hersteld. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
6. De minister heeft met de in de brief van 27 september 2022 gegeven aanvullende motivering niet voldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van gelijke gevallen en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de minister de door eiseres bij het beroep gevoegde stukken, waaronder een artikel van 30 juni 2020 over het modemerk [merknaam] , ten onrechte niet bij zijn beoordeling heeft betrokken. In de tussenuitspraak is, in rechtsoverweging 10, duidelijk weergegeven wat er moet gebeuren om het motiveringsgebrek te herstellen en dat is met de door de minister in zijn brief van 27 september 2022 gegeven aanvullende motivering niet volledig gedaan. Dat geldt ook voor de door de minister in zijn brief van 17 augustus 2023 gegeven reactie op de brief van de rechtbank van 17 januari 2023. In de brief van 17 januari 2023 is de minister verzocht om uit te leggen waar hij zijn standpunt op baseert dat de [naam 1] haar werknemersbestand heeft uitgebreid, waarbij nogmaals is gevraagd om in te gaan op het artikel van 30 juni 2020 dat eiseres bij het beroep heeft gevoegd. Met de reactie van de minister in zijn brief van 17 augustus 2023 dat eiseres geen zienswijze heeft ingediend op het schrijven van 27 september 2022 en dat daaruit kan worden afgeleid dat zij geen bezwaren heeft tegen de inhoud van dit schrijven, is niet voldaan aan het verzoek van de rechtbank. Dat eiseres nog geen zienswijze had ingediend in reactie op de brief van de minister van 27 september 2022, betekent niet dat de minister geen inhoudelijke reactie hoefde te geven op de brief van de rechtbank van 17 januari 2023.