ECLI:NL:RBNNE:2024:2374

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
18-171458-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag

Op 21 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag. De verdachte, een 36-jarige man, had in de periode van 2 tot 6 december 2022 een 16-jarige minderjarige, genaamd [slachtoffer], onttrokken aan het gezag van haar ouders. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de minderjarige had opgehaald van het station in Leeuwarden en haar had ondergebracht in zijn woning in Rotterdam, zonder de ouders of autoriteiten in te lichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door de minderjarige een verblijfplaats aan te bieden, een beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen de minderjarige en haar ouders. De verdachte was niet ter terechtzitting verschenen, waardoor verstek werd verleend. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een taakstraf van 40 uren passend was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot deze taakstraf, met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 20 dagen kan worden opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/171458-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 juni 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 juni 2024.
Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. De rechtbank heeft verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door officier van justitie mr. A.H.P. Polstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode tussen 2 december 2022 tot en met 6 december 2022, te Leeuwarden en/of Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2006, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, immers heeft verdachte
  • die [slachtoffer] opgehaald op het treinstation in Leeuwarden en/of
  • die [slachtoffer] ondergebracht, althans doen verblijven, in zijn woning (aan de [adres] ).
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdachte
Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 december 2022, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland, Districtsrecherche Fryslân, met nummer NN1R022129 d.d. 3 juli 2023, inhoudend als verklaring van [naam] :
Wij als ouders hebben niemand toestemming gegeven om onze 16 jaar oude dochter [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2006, bij ons weg te houden. Ik heb [slachtoffer] op vrijdag 2 december 2022 omstreeks 18:00 uur bij ons thuis gezien. Daarna heeft ze haar telefoon uitgezet en is er op geen enkele wijze meer contact geweest met [slachtoffer] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 5 januari 2023, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik heb hem ( [verdachte] ) gevraagd of hij mij wilde ophalen zodat ik een paar dagen bij hem kon verblijven. En toen heeft hij mij opgehaald vanuit Leeuwarden. Ik bleef dus bij hem. Ik had hem verteld dat ik over een paar maanden zeventien zou worden.
Ik ben van vrijdag tot dinsdag (
de rechtbank begrijpt: vrijdag 2 december 2022 tot dinsdag 6 december 2022) in zijn woning geweest.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 december 2022, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik woon aan de [adres] . Ik kende [slachtoffer] sinds een week via Facebook. Zij heeft mij verteld over haar problemen thuis en ze wilde weg bij haar ouders. Ze vroeg of het mogelijk was om bij mij in te trekken. Dus toen zei ik kom maar. Ze was bang om alleen te gaan, dus vroeg ze mij of ik haar kon ontvangen op het station Leeuwarden. Ik ben naar station Leeuwarden gegaan om haar daar te ontvangen. Toen zijn we met de trein naar Rotterdam gegaan en met de bus naar huis. Dat was vrijdag in de avond (
de rechtbank begrijpt: vrijdag 2 december 2022). Op dinsdag heeft ze tegen mij gezegd dat er nieuws over haar was en dat zij als vermist was opgegeven bij de politie.
BewijsoverwegingJuridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag in het geval het kind zelf is weggelopen, is niet van belang of degene die het kind opvangt het initiatief heeft genomen tot of heeft bijgedragen aan de besluitvorming van het kind om weg te lopen. De delictsbestanddelen kunnen ook zijn vervuld wanneer de minderjarige zelf besloten heeft om weg te gaan. Voor een bewezenverklaring in die situatie is wel vereist dat de dader beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag heeft. Volgens de Hoge Raad is het enkele feit dat iemand een minderjarige die bij hem op bezoek is gekomen, gedurende enkele dagen onderdak verleent, nog niet voldoende om te kunnen spreken van een opzettelijke onttrekking van een minderjarige aan het ouderlijke gezag (HR 22 april 1958, NJ 1959/17).
In de zaak HR 14 september 2010, NJ 2010/501 oordeelde de Hoge Raad dat een bewezenverklaring van het onttrekken kan volgen als de verdachte heeft bijgedragen aan de scheiding tussen de minderjarige en haar ouders, waardoor deze buiten het gezag van haar ouders kwam te verkeren, doordat die verdachte:
wist dat de ouders van het vijftienjarige slachtoffer niet wilden dat zij bij hem verbleef;
het slachtoffer desondanks, nadat zij was weggelopen van huis, op haar verzoek bij het station heeft opgehaald en mee naar zijn huis genomen; en
het slachtoffer twee nachten bij hem en een partner heeft laten verblijven.
Beoordeling
Verdachte, destijds 36 jaar oud, had sinds een week via Facebook contact met de 16-jarige [slachtoffer] , toen zij hem vertelde dat ze vanwege problemen thuis wilde weglopen. Zij kenden elkaar daarvoor niet en hadden elkaar ook nog nooit fysiek ontmoet. Hij heeft toen op haar verzoek aangegeven dat zij wel bij hem kon verblijven. Vervolgens is hij vanuit zijn woonplaats Rotterdam naar het treinstation in Leeuwarden gereisd om haar daar op te halen. Uit de omstandigheid dat zij vanwege problemen thuis wilde weglopen, moest het voor verdachte duidelijk zijn geweest dat de ouders van [slachtoffer] niet wilden dat zij naar Rotterdam zou reizen om bij hem te verblijven. Door haar desondanks een verblijfplaats aan te bieden en haar op te halen en mee te nemen naar zijn woning, heeft verdachte het voor [slachtoffer] feitelijk mogelijk gemaakt om van huis weg te lopen. Vervolgens heeft hij haar vier nachten laten verblijven in zijn woning zonder haar ouders of de autoriteiten in te lichten. Gelet op het voorgaande heeft verdachte een beslissende invloed gehad op de (voortdurende) scheiding tussen [slachtoffer] en haar ouders. Daarbij komt dat verdachte op een gegeven moment ook wist dat ze werd gezocht en ook toen heeft nagelaten haar ouders of de autoriteiten in te lichten. Daarmee heeft hij haar opzettelijk onttrokken aan het ouderlijk gezag.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode tussen 2 december 2022 tot en met 6 december 2022 te Leeuwarden en Rotterdam opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] geboren op [geboortedatum] 2006, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag, immers heeft verdachte
  • die [slachtoffer] opgehaald op het treinstation in Leeuwarden en
  • die [slachtoffer] ondergebracht in zijn woning aan de [adres] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdachte
Verdachte heeft geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het dossier, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft het 16-jarige slachtoffer vier nachten lang onttrokken aan het ouderlijk gezag, door haar op te halen in Leeuwarden en te laten verblijven in zijn woning in Rotterdam. Hoewel het slachtoffer zelf het initiatief heeft genomen en de rechtbank gelooft dat verdachte geen kwade intenties met haar had, heeft verdachte daarmee wel het ouderlijk gezag ondermijnd. Ouderlijk gezag omvat het recht en de plicht
van de ouders om hun kind op te voeden en te verzorgen. Dit behoort door eenieder te worden gerespecteerd, ook door verdachte. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij als volwassen man het minderjarige slachtoffer, die hij slechts één week via het internet kent, 200 kilometer verderop en zonder toestemming en wetenschap van de ouders heeft opgehaald en meegenomen naar zijn huis en daar dagenlang zonder iemand in te lichten, heeft laten verblijven.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank weet weinig over de persoonlijke omstandigheden van verdachte, omdat hij niet ter terechtzitting aanwezig was en niet heeft gereageerd op de uitnodiging van de reclassering voor het opmaken van een rapport over zijn persoonlijke omstandigheden. In het dossier is te lezen dat verdachte geen relatie heeft, alleen in Rotterdam woont, werk en inkomen heeft en kinderen heeft. Er staan verder geen relevante zaken op zijn strafblad. De rechtbank vraagt zich af of verdachte het kwalijke en strafbare van zijn handelen wel inziet. Daarbij vindt de rechtbank het -los van het gepleegde strafbare feit- zorgelijk dat verdachte als toen 36-jarige man via het internet contact heeft gezocht en gehouden met het minderjarige slachtoffer.
De straf
De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf -hoewel in voorwaardelijke vorm- vindt de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsook het tijdsverloop, een brug te ver. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor een voorwaardelijke straf. Verdachte is first offender en lijkt zijn leven op orde te hebben. Hoewel de rechtbank het zorgelijk vindt dat verdachte contact heeft gezocht en gehouden met een minderjarige, weet de rechtbank niets over zijn beweegredenen daartoe. Uit het dossier en zijn strafblad blijkt niet van gevaar voor herhaling. Een voorwaardelijk strafdeel om het herhalingsgevaar te beperken, acht de rechtbank daarom niet nodig.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er wel een onvoorwaardelijke straf dient te volgen. Verdachte moet ondervinden dat er consequenties zitten aan strafbaar handelen, zeker gelet op de twijfel van de rechtbank of verdachte het kwalijke van zijn handelen wel inziet. Door het verrichten van een taakstraf ondervindt verdachte daadwerkelijk de consequenties hiervan en wil de rechtbank bewerkstelligen dat verdachte in de toekomst beter nadenkt over zijn handelen en de gevolgen daarvan. De rechtbank acht een taakstraf van 40 uren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 279 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Ruijter, voorzitter, mr. M.M. Spooren en
mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juni 2024.