ECLI:NL:RBNNE:2024:2367

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
C/18/212428 / HA ZA 22-59
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van een kinderopvangorganisatie en inbreuken op garanties met schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, en Kinderopvang Zien B.V., gedaagde in conventie en eiseres in reconventie. De zaak draait om de overdracht van een kinderopvangorganisatie waarbij de koper, eiseres, stelt dat er meerdere inbreuken zijn op door de verkoper gegeven garanties. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen al bindende beslissingen genomen over verschillende geschilpunten, maar moet nu nog oordelen over de omvang van de schade die voortvloeit uit de inbreuk op de garantie dat geen wet- en regelgeving is overtreden, de gevolgen daarvan voor de vordering in conventie, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.

In het eindvonnis van 19 juni 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat de stellingen van Kinderopvang Zien het gevorderde kunnen dragen en dat deze door eiseres niet langer betwist worden. De rechtbank heeft de schade vastgesteld op € 79.493,71 en heeft Kinderopvang Zien veroordeeld tot betaling van € 32.458,84, vermeerderd met contractuele rente. Tevens is eiseres veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 140.000,00 aan Kinderopvang Zien, met wettelijke rente vanaf 6 april 2021. De rechtbank heeft eiseres ook in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 23.204,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/212428 / HA ZA 22-59
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Heerenveen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. W.H.R. baron van Boetzelaer te Heerenveen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KINDEROPVANG ZIEN B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. J.I.A. Schuldink te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Kinderopvang Zien genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de rolbeslissing van 8 mei 2024.
Voorgenomen deskundigenbericht
1.2.
In het tussenvonnis van 14 februari 2024 heeft de rechtbank aangekondigd een deskundige te zullen benoemen om het schadebedrag te berekenen, waarbij door de rechtbank kenbaar is gemaakt welke vragen zij voornemens is te stellen en welke uitgangspunten daarbij dienen te worden gehanteerd, en heeft zij vervolgens partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over aard, aantal en persoon van de te benoemen deskundige(n) en de eventuele overige te stellen vragen.
1.3.
Nadat partijen zich hebben uitgelaten, waarbij [eiseres] tevens heeft verzocht om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen alle tussenvonnissen, heeft [eiseres] laten weten dat zij zich aan het oordeel van de rechtbank refereert ten aanzien van de door Kinderopvang Zien gestelde schade als gevolg van de inbreuken op de garanties verband houdende met de ontoelaatbare bkr en overbezetting. [eiseres] verzoekt de rechtbank om terug te komen op het voornemen om een deskundige te benoemen, nu het onderwerp waarop het deskundigenonderzoek betrekking heeft niet langer in geschil is. Voor het geval de rechtbank terugkomt op het voorgenomen deskundigenonderzoek trekt [eiseres] het verzoek om openstelling van tussentijds hoger beroep tegen de eerdere tussenvonnissen in.
1.4.
De rechtbank ziet aanleiding om terug te komen op haar voornemen om een deskundigenbericht te gelasten. Daartoe overweegt de rechtbank dat dit deskundigenbericht bedoeld was om de omvang van de overtredingen vast te stellen en zodoende tot een vaststelling van de schade te komen, maar dat dit onderzoek niet langer noodzakelijk is aangezien [eiseres] de stellingen van Kinderopvang Zien op dit punt niet langer betwist. Gelet op het voorgaande beschouwt de rechtbank het verzoek tot openstelling van het hoger beroep als ingetrokken.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank neemt voor het overige over en blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 14 februari 2024 is overwogen en beslist.
2.2.
In de tussenvonnissen 21 december 2022, 12 juli 2023 en 14 februari 2024 is op vrijwel alle geschilpunten een bindende beslissing genomen. De rechtbank dient thans nog te beslissen over:
  • de omvang van de schade die voortvloeit uit de inbreuk op de garantie dat geen wet- en regelgeving is overtreden;
  • de gevolgen daarvan voor de vordering in conventie onder V;
  • de buitengerechtelijke incassokosten;
  • de proceskosten.
2.3.
Ten aanzien van de inbreuk op de garantie dat geen wet- en regelgeving is overtreden en de daaruit voortvloeiende schade is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van Kinderopvang Zien het gevorderde kunnen dragen en door [eiseres] niet (langer) betwist worden, zodat het gevorderde kan worden toegewezen met dien verstande dat deze vordering in hoogte wordt beperkt tot € 79.493,71 (zie rechtsoverweging 2.20 uit het tussenvonnis van 14 februari 2024).
2.4.
Met de definitieve vaststelling van de schade kan thans ook een oordeel worden gegeven over de vordering in conventie onder V. In het tussenvonnis van 14 februari 2024 heeft de rechtbank reeds berekend dat, indien uit zou worden gegaan van vaststelling van de schade op € 140.000,00, uitoefening van het opschortingsrecht er toe zou leiden dat pas vanaf 1 april 2025 contractuele rente verschuldigd wordt. Het opschortingsrecht is naar haar aard een tijdelijke maatregel die ertoe strekt om nakoming, schadevergoeding of verrekening te bereiken. Zodra het doel bereikt is, eindigt de bevoegdheid tot opschorting. Een geldig beroep op opschorting doet echter niet af aan de verschuldigdheid van de opgeschorte prestatie. De rechtbank zal dan ook, indachtig de subsidiaire vordering onder V, Kinderopvang Zien veroordelen tot betaling van € 32.458,84 [1] , vermeerderd met de na 15 maart 2023 opengevallen aflossingstermijnen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst, dit te vermeerderen met de contractuele rente van 5% per jaar gerekend vanaf 1 april 2025 of zoveel eerder als de schadevergoeding van € 140.000,00 volledig is voldaan.
2.5.
Ten aanzien van de in conventie onder VI gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overweegt de rechtbank als volgt. Nu Kinderopvang Zien zich tot op heden terecht op een opschortingsbevoegdheid heeft kunnen beroepen is er tot op heden sprake geweest van schuldeisersverzuim aan de zijde van [eiseres] [2] . Ten gevolge van dit schuldeisersverzuim is (op grond van artikel 6:61 BW) van verzuim aan de zijde van Kinderopvang Zien geen sprake geweest en is Kinderopvang Zien geen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geraakt. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
2.6.
In reconventie wordt als volgt beslist. De onder I gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen met dien verstande dat uitgegaan wordt van een bedrag van € 59.207,90 (zie rechtsoverweging 4.12 uit het tussenvonnis van 21 december 2022). De onder II en III gevorderde verklaringen voor recht zullen worden toegewezen met dien verstande dat de gehoudenheid om schade te vergoeden wordt beperkt tot in totaal maximaal € 140.000,00. [eiseres] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 140.000,00 aan schadevergoeding. De wettelijke rente zal -zoals gevorderd- worden toegewezen vanaf 6 april 2021, zijnde de datum van overdracht van de aandelen, nu tegelijk met die overdracht de garantieverplichtingen zijn geschonden die tot de aansprakelijkheid hebben geleid. Bovendien is tegen zowel de verschuldigdheid als de ingangsdatum van de wettelijke rente geen zelfstandig verweer gevoerd door [eiseres].
2.7.
[eiseres] zal als de in conventie en in reconventie (in overwegende mate) in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Tevens zal [eiseres] in de nakosten worden veroordeeld.
2.8.
Kinderopvang Zien heeft gevorderd om [eiseres] in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten te veroordelen. Voor toewijzing van de werkelijke proceskosten is slechts plaats in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Niet is gesteld of gebleken dat daarvan sprake is. De stelling van Kinderopvang Zien dat vergoeding van de werkelijke proceskosten tussen partijen is overeengekomen moet worden gepasseerd nu deze (kale) stelling door [eiseres] gemotiveerd is betwist en door Kinderopvang Zien niet nader is onderbouwd. De proceskosten zullen dan ook als volgt worden begroot aan de hand van het liquidatietarief, waarbij ten aanzien van de mondelinge behandelingen de helft van de punten wordt toegerekend aan de procedure in conventie en de helft aan de procedure in reconventie:
- griffierecht 5.737,00
- salaris advocaat conventie 6.785,00 (2,5 punten x tarief € 2.714,00)
- salaris advocaat reconventie 10.506,00 (3 punten x tarief € 3.502,00)
- nakosten
178,00(plus € 92,00 in geval van betekening)
Totaal € 23.204,00

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt Kinderopvang Zien om aan [eiseres] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst te betalen een bedrag van € 32.458,84, vermeerderd met de na 15 maart 2023 opengevallen aflossingstermijnen, en vermeerderd met de contractuele rente van 5% per jaar met ingang van 1 april 2025 of zoveel eerder als de schadevergoeding van € 140.000,00 volledig is voldaan tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
3.2.
verklaart voor recht dat Kinderopvang Zien gerechtigd is om € 59.207,90 te verrekenen met de uit hoofde van de leningsovereenkomst verschuldigde bedragen.
3.3.
verklaart voor recht dat [eiseres] is tekortgeschoten in de nakoming van de Koopovereenkomst en gehouden is de dientengevolge door Kinderopvang Zien en/of De Torteltuin geleden schade met inbegrip van de volledige kosten ter voorkoming, beperking en verhaal te vergoeden tot een maximum van € 140.000,00,
3.4.
veroordeelt [eiseres] om aan Kinderopvang Zien een bedrag van € 140.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 6 april 2021 tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
3.5.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Kinderopvang Zien tot op heden begroot op € 23.204,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.6.
verklaart de rechtsoverwegingen 3.1, 3.4. en 3.5. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024. [3]

Voetnoten

1.de opengevallen aflossingstermijnen per 15 maart 2023, zie r.o. 2.3 van het tussenvonnis van 14 februari 2024.
2.Zie r.o. 2.8 van het tussenvonnis van 14 februari 2024.
3.524 / MvdH