ECLI:NL:RBNNE:2024:2322

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
18.323145.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in eigen woning met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 19 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 december 2023 brand heeft gesticht in zijn woning in Pesse, gemeente Hoogeveen. De brandstichting vond plaats in een hoekwoning die deel uitmaakt van een rij van vier woningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners van de omliggende woningen is ontstaan. De verdachte, geboren in 1964, was aanwezig tijdens de zitting en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.G. Compagner. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door open vuur in aanraking te brengen met brandbare stoffen, opzettelijk brand heeft gesticht. Dit leidde tot schade aan de woning en het risico dat de brand zou overslaan naar de naastgelegen woningen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijke brandstichting, waarbij het gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De verdachte heeft het feit bekend en er zijn voldoende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder proces-verbaal van bevindingen en getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 600 dagen, waarvan 415 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder ambulante behandeling en toezicht door de reclassering. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid was.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.323145.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 juni 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] , thans verblijvende bij [instelling] ,
[adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 april 2024 en 5 juni 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.G. Compagner, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 december 2023 te Pesse, gemeente Hoogeveen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, gelegen aan het [adres] ,
door open vuur, middels een aansteker en/of deodorant, in aanraking te brengen met beddengoed en/of een matras, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan dit beddengoed en/of matras en/of de inboedel van die (slaap)kamer en/of de woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor
de inboedel van voornoemde (slaap)kamer en/of woning en/of naastgelegen en/of omliggende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners en/of aanwezigen van de overige woningen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners en/of aanwezigen van de naastgelegen en/of omliggende woningen, in elkaar gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Uit het dossier (waaronder het proces-verbaal forensisch onderzoek) en de bekennende verklaring van verdachte blijkt dat verdachte op 5 december 2023 in zijn woning brand heeft gesticht en dat daarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 april 2024
een in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 5 december 2023 (PL0100-2023324248-2) (p. 10 procesdossier)
3. een in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 5 december 2023 (PL0100-2023324248-4) (p. 11-12 procesdossier)
4. een in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 5 december 2023 (PL0100-2023324248-8) (p. 14 procesdossier)
5. een door verbalisant [verbalisant] in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 5 december 2023 inhoudende een aangifte van [benadeelde partij 1] (PL0100-2023324248-5) (p. 16-17 procesdossier)
6. een door de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] in de wettelijke vorm opgemaakt proces- verbaal forensisch onderzoek woning d.d. 29 december 2023, met fotomap (PL0100-2023324248-13)
(p. 18-35 procesdossier)
7. een door verbalisant [verbalisant] in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 9 december 2023 (PL0100-2023324248-14) (p. 40-41 procesdossier)
8. een door verbalisant [verbalisant] in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 9 december 2023 (PL0100-2023324248-16) (p. 42-43 procesdossier)
9. een door verbalisant [verbalisant] in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] d.d. 18 december 2023 (PL0100-2023324248-20) (p. 44-45 procesdossier)
Specifiek met betrekking tot het gevaar dat van de brandstichting te duchten was overweegt de rechtbank nog het volgende:
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen (met name de bewijsmiddelen 6., 7., 8. en 9.) blijkt dat verdachte op 5 december 2023 voor in de middag brand heeft gesticht in een hoekwoning ( [adres] ) die deel uitmaakt van een rij van vier woningen, dat deze brand (indien deze niet door zuurstofgebrek zou zijn gedoofd) gemakkelijk had kunnen overslaan naar belendende percelen en dat bij de op dat moment thuis zijnde (op [adres] wonende) buurman [getuige 1] een verhoogde concentratie koolmonoxide werd gemeten nadat de CO-melder was afgegaan.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 5 december 2023 te Pesse, gemeente Hoogeveen,
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, gelegen aan het [adres] ,
door open vuur, middels een aansteker en deodorant, in aanraking te brengen met beddengoed en een matras, ten gevolge waarvan dit beddengoed en matras en de inboedel van die (slaap)kamer zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van voornoemde (slaap)kamer en woning en naastgelegen en omliggende woningen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners en aanwezigen van de naastgelegen en omliggende woningen te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde (en in verminderde mate aan hem toe te rekenen) feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd (meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en dagbesteding) met uitzondering van schuldhulpverlening. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt bevolen dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er volgens hem ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsrapportages van 8 december 2023 en 25 maart 2024, een psychologisch rapport Pro Justitia van 23 februari 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 maart 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, te weten opzettelijke brandstichting. Als gevolg van de brand is de woning waarin verdachte verbleef, beschadigd. Daarnaast was er risico dat de brand zou overslaan naar de naastgelegen woningen, waardoor gevaar voor goederen en zelfs levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die woningen bevindende personen heeft bestaan. Erger leed bleef enkel uit omdat de brand door zuurstofgebrek is uitgegaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 19 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Verdachte is aldus first offender, waardoor het strafblad geen invloed heeft gehad op de duur van de op te leggen straf.
In het kader van onderhavige strafzaak heeft er een psychologisch onderzoek plaatsgevonden. In het op 23 februari 2024 uitgebrachte Pro Justitia rapport betreffende verdachte is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een depressieve stoornis (thans gedeeltelijk in remissie) en een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, borderline en vermijdende trekken. Ook ten tijde van het tenlastegelegde feit was sprake van de gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. In de periode voorafgaand en ten tijde van het tenlastegelegde was eveneens sprake van een depressieve episode.
Vanuit zijn borderline kenmerken (emotionele instabiliteit en impulsiviteit) was verdachte niet in staat om zijn emoties goed te hanteren. Het leidde tot een impulsief besluit om een overdosis medicatie te nemen en vervolgens brand te stichten. Vanuit de risicofactoren komt een matig recidiverisico naar voren, waarbij dit vooral tot uiting komt in het beperkte ziekte-inzicht en de affectieve instabiliteit. Verdachte beschikt over vooral motivationele beschermende factoren. De primaire pathologie (depressie) lijkt redelijk opgeklaard, wat het recidiverisico doet verlagen. Echter, een eventuele depressieve periode kan terugkeren en de inschatting is dat betrokkene op dit moment onvoldoende copingvaardigheden heeft om hiernaar adequaat te handelen. Daarnaast is hij, bij oplopende spanningen, kwetsbaar voor randpsychotische ontregeling, zeker omdat tevens sprake is van een neiging tot vermijding en ontkenning van zijn pathologie. Aanhoudende gevoelens van eenzaamheid en onveiligheid bij zijn eigen woning kunnen het recidiverisico doen verhogen. Op basis van dit alles wordt het
recidiverisico bij het uitblijven van behandeling als matig ingeschat, maar kan dit na een behandeling voor zijn persoonlijkheidspathologie en bij toezicht op zijn stemmingsproblematiek laag zijn.
Geadviseerd wordt voorts het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Vanuit zijn depressieve toestand en de persoonlijkheidspathologie kenmerkt verdachte zich door behoorlijk grote verstoringen in zijn cognitieve functies (kennen), affectieve functies (voelen) en conatieve functies (willen), maar waren deze verstoringen niet zo groot dat hij volledig hierin gestoord was. Als zodanig kan niet worden gezegd dat betrokkene in het algemeen in zijn gedrag volledig werd gestuurd door verstoorde psychische functies. Een verplichte ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf zou - gezien de aard van de problematiek en het matige recidiverisico - aangewezen zijn.
De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud van het rapport en neemt deze over.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij verdachte ten tijde van de brandstichting een depressieve stoornis en een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis aanwezig waren en dat deze hebben doorgewerkt in het stichten van de brand. Het bewezen verklaarde kan verdachte daarom in verminderde mate worden toegerekend. De rechtbank zal dit gegeven in strafmatigende zin meewegen.
De reclassering acht het blijkens haar rapport van 25 maart 2024 van belang dat er huisvesting is, een dagbesteding en aandacht voor de financiële situatie van betrokkene. Belangrijk is dat er daarnaast ook behandeling komt, gericht op het vergroten van ziekte inzicht en het leren herkennen van signalen dat het minder goed gaat, zodat situaties niet escaleren en het recidiverisico (dat als laag tot gemiddeld wordt geschat) kan worden beperkt. Dit alles zou moeten plaatsvinden in het kader van een veroordeling met een voorwaardelijk strafdeel en bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal het reclasseringsadvies overnemen, in die zin dat aan het voorwaardelijke deel van de aan verdachte op te leggen vrijheidsbenemende straf bijzondere voorwaarden worden verbonden.
De rechtbank zal aan verdachte een straf opleggen die enerzijds recht doet aan de ernst van het feit waarvoor hij wordt veroordeeld, en die anderzijds bewerkstelligt dat verdachte snel de zorg krijgt die hij nodig heeft. Nu de voorlopige hechtenis van verdachte al geruime tijd heeft voortgeduurd, zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijk strafdeel opleggen dat de duur van de voorlopige hechtenis niet overstijgt. Zodoende kan de benodigde zorg (waarvan een onderdeel in het kader van het per 6 juni 2024 geschorste bevel voorlopige hechtenis reeds is gestart) snel een aanvang nemen. In met name het voornoemde reclasseringsadvies en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om (ten nadele van verdachte) van de vordering van de officier van justitie af te wijken.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 600 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 415 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden.
De rechtbank acht het, ter voorkoming van het (nog) aanwezige recidivegevaar en gelet op de persoon van de verdachte, noodzakelijk om aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden (met uitzondering van de schuldhulpverlening) te verbinden.
Gelet op de uit de Pro Justitia rapportage en het reclasseringsrapport blijkende inschatting van het recidiverisico, zal de rechtbank niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. Op grond van de beschikbare informatie, in het bijzonder de gedragskundige rapportages, kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een dusdanig herhalingsgevaar dat gezegd kan worden er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Benadeelde partij

[benadeelde partij 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 10.431,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De vordering tot schadevergoeding is namens [benadeelde partij 2] ingediend door [benadeelde partij 1] . Hoewel daartoe geen machtiging is overgelegd, volgt uit de stukken dat [benadeelde partij 2] door [benadeelde partij 1] wordt vertegenwoordigd. [benadeelde partij 1] heeft de aangifte gedaan en de offerte voor herstel aan de woning is gericht aan [benadeelde partij 2] ter attentie van [benadeelde partij 1] . De vordering is voorts voldoende onderbouwd. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de vordering toe te wijzen tot het gevorderde bedrag, te weten 10.431,00, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ontbreken van de machtiging maakt dat de vordering niet ontvankelijk is.
Oordeel van de rechtbank
De vordering is ingediend zonder dat zich in het dossier een uittreksel van het Kamer van Koophandel of een machtiging bevindt waaruit blijkt dat [benadeelde partij 1] daartoe bevoegd was.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het ontbreken van (bewijs van) vertegenwoordigingsbevoegdheid maakt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, nu het gaat om een grote woningbouwvereniging waarvan verwacht mag worden dat zij stukken waaruit die bevoegdheid wel blijkt, kan aanleveren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 27 en 157 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 600 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 415 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak.
Veroordeelde laat zich (ambulant) behandelen door een forensische polikliniek zoals De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Veroordeelde verblijft in de instelling voor begeleid wonen [instelling] ( [adres] ), of andere soortgelijke instelling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van een zinvolle en structurele dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Verklaart de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2] Wonen niet-ontvankelijk en bepaalt dat de veroordeelde en de benadeelde partij ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. R. Depping en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juni 2024.
De griffier en mr. Ter Haar zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.