Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Procesverloop
2.De feiten
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2016, en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2019.
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de ene week van maandagmiddag na school tot de volgende week maandagochtend voor school bij de man verblijven, en in de andere week van maandagmiddag na school tot de volgende week maandagochtend voor school bij de vrouw, waarbij de wisselmomenten plaatsvinden op school;
- als er op maandag (voor één van de kinderen) geen school is, de wisseling op maandagochtend om 11:00 uur plaatsvindt, op een door de ouders te bepalen (neutrale) locatie;
- de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte tussen de man en de vrouw worden verdeeld.
3.Standpunten van betrokkenen
Door de vrouw is ook niet aangegeven hoe zij het halen en brengen van de kinderen naar de verschillende scholen wil gaan regelen en hoe zij de huidige zorgregeling wil voortzetten nu zij in [woonplaats 1] woont. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geboren en getogen in [woonplaats 2] . Zij hebben daar hun school en sociale leven. Volgens de man heeft de vrouw op geen enkele wijze nagedacht over de gevolgen die een verhuizing naar [woonplaats 1] voor de sociale contacten van de kinderen heeft.
4.De beoordeling
naar [woonplaats 1]te verhuizen. Door de vrouw is weliswaar gesteld dat zij meerdere pogingen heeft ondernomen om in de directe omgeving van [plaats 1] en [woonplaats 2] vervangende woonruimte te vinden, maar de vrouw heeft aan deze stelling geen nadere (schriftelijke) onderbouwing gegeven. Gelet op het door de man gevoerde verweer, waaronder een lijst met beschikbare woningen in [woonplaats 2] en omgeving, had dat zeker van de vrouw verwacht mogen worden. Temeer nu de vrouw, zoals zij op de mondelinge behandeling heeft verklaard, al zes jaar in Staphorst stond ingeschreven. Nu er op de lijst van de man ook woningen in [plaats 2] staan vermeld, concludeert de rechtbank dat niet is uitgesloten dat er ook mogelijkheden waren geweest in (de directe omgeving van) [plaats 2] . Aangenomen kan worden dat de man tegen een verhuizing naar [plaats 2] geen bezwaar zou hebben gehad, omdat dat veel dichterbij [woonplaats 2] gelegen is dan [woonplaats 1] . Dat de vrouw daadwerkelijk heeft geprobeerd een woning in (de omgeving van) [plaats 2] te verkrijgen maar dat dit niet mogelijk was, heeft zij evenwel niet onderbouwd en is daarmee niet vast komen te staan.
5.Beslissing
Arnhem-Leeuwarden