ECLI:NL:RBNNE:2024:2317

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/19/147483 / FA RK 24-715
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 24 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van een vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar minderjarige kinderen naar een andere woonplaats. De vrouw had op 8 april 2024 een verzoekschrift ingediend, waarin zij stelde dat haar huidige huurovereenkomst niet verlengd zou worden en dat zij daarom genoodzaakt was te verhuizen. De man, de vader van de kinderen, heeft hiertegen verweer gevoerd en stelde dat de vrouw de noodzaak om te verhuizen onvoldoende had onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2024 is het verzoek besproken, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat er geen alternatieve woonruimte beschikbaar was in de omgeving van de huidige woonplaats. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw onvoldoende had nagedacht over de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen, met name voor hun sociale leven en onderwijs. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek van de vrouw afgewezen, omdat het belang van de kinderen om in hun vertrouwde omgeving te blijven zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om te verhuizen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de man om de proceskosten te veroordelen afgewezen, omdat het verzoek van de vrouw werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rekestnummer: C/19/147483 / FA RK 24-715
beschikking van de meervoudige kamer d.d. 24 juni 2024
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. H. Hulshof, kantoorhoudende te Emmeloord,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. J.H. van den Berg, kantoorhoudende te Zwolle.

1.Procesverloop

1.1.
De vrouw heeft op 8 april 2024 een verzoekschrift ingediend waarin zij verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar de woning gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats 1] , met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
1.2.
De man heeft op 23 mei 2024 een verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijke) zelfstandige verzoeken ingediend. De man verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
het verzoek van de vrouw om haar toestemming te verlenen om te verhuizen naar de woning aan de [adres 1] te [woonplaats 1] , af te wijzen;
het verzoek van de vrouw de man in de proceskosten te veroordelen, af te wijzen;
Subsidiair (voor het geval de vrouw naar [woonplaats 1] mag verhuizen):
het hoofdverblijf van [minderjarige 1] voortaan bij de man te bepalen;
als gewijzigde zorgregeling vast te stellen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan één weekend per 14 dagen bij de vrouw verblijven van donderdagmiddag uit school tot maandagochtend voor schooltijd, waarbij de vrouw de kinderen uit school haalt op donderdag en naar school brengt op maandag en tevens te bepalen dat de kinderen tijdens de vakanties de helft van de tijd bij de vrouw zijn, althans een zorgregeling te bepalen die de rechtbank juist acht.
1.3.
De rechtbank heeft het verzoek behandeld op de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 28 mei 2024 in aanwezigheid van partijen bijgestaan door hun advocaten en [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna "de Raad").
1.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw bij monde van haar advocaat aanvullend verzocht om de inschrijving van de beide kinderen te wisselen zodat [minderjarige 1] bij de man en [minderjarige 2] bij de vrouw ingeschreven wordt.
1.5.
Na de mondeling behandeling zijn op 10 juni 2024 respectievelijk 13 juni 2024
F9-formulieren van partijen ontvangen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2016, en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2019.
2.2.
Bij beschikking van 9 februari 2023 heeft de rechtbank een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald, inhoudende dat de beide kinderen eens per veertien dagen van donderdag tot maandag bij de vrouw verblijven en dat partijen de verdeling van de vakanties in onderling overleg zullen regelen. De rechtbank heeft in deze beschikking voorts de Raad verzocht een onderzoek in de stellen naar de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de definitieve zorgregeling.
2.3.
De Raad heeft geadviseerd om het hoofdverblijf van de beide kinderen bij de man te bepalen en zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen één keer per twee weken een lang weekend bij de vrouw zijn van woensdag tot maandag, waarbij de overdracht op school plaatsvindt.
2.4.
Bij beschikking van 27 november 2023 heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vrouw en het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de man bepaald. De rechtbank heeft voorts bepaald dat er een co-ouderschapsregeling geldt waarbij:
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de ene week van maandagmiddag na school tot de volgende week maandagochtend voor school bij de man verblijven, en in de andere week van maandagmiddag na school tot de volgende week maandagochtend voor school bij de vrouw, waarbij de wisselmomenten plaatsvinden op school;
  • als er op maandag (voor één van de kinderen) geen school is, de wisseling op maandagochtend om 11:00 uur plaatsvindt, op een door de ouders te bepalen (neutrale) locatie;
  • de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte tussen de man en de vrouw worden verdeeld.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van 19 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter de man veroordeeld de bij beschikking van 27 november 2023 bepaalde co-ouderschapsregeling na te komen alsmede om [minderjarige 1] op het adres van de vrouw in te schrijven en [minderjarige 1] op dat adres ingeschreven te houden. De voorzieningenrechter heeft aan beide veroordelingen een dwangsom verbonden.
2.6.
De man heeft tegen de beschikking van 27 november 2023 hoger beroep ingesteld. Door de vrouw is een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingesteld.
2.7.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaan beide in [woonplaats 2] naar school. [minderjarige 1] gaat naar een school voor speciaal onderwijs.

3.Standpunten van betrokkenen

De vrouw
3.1.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij per 2 juli 2022 de woning aan het adres [adres 2] te [plaats 1] heeft gehuurd. Deze huurovereenkomst was aangegaan voor de bepaalde tijd van 2 jaar, waarbij het de bedoeling was dat het contract ook na deze periode zou worden voortgezet. De verhuurder heeft de vrouw echter meegedeeld de huurovereenkomst niet te willen verlengen, omdat de woning wordt gesloopt. De vrouw moest daardoor op zoek naar vervangende woonruimte. Deze was in [woonplaats 2] niet beschikbaar. De vrouw kwam ook niet in aanmerking voor een urgentieverklaring. Omdat er in [plaats 1] en directe omgeving zeer weinig aanbod aan huurwoningen is, heeft de vrouw de man verzocht haar toestemming te verlenen om binnen een straal van 25 kilometer van de woning van de man een andere huurwoning te zoeken. Binnen die straal bevindt zich onder andere de gemeente [woonplaats 1] , waar meer aanbod van huurwoningen is. De vrouw stond al twee jaar in [woonplaats 1] ingeschreven en zes jaar in [plaats 2] . De beide instanties waar zij zich had ingeschreven zijn samengegaan, waardoor de vrouw een inschrijftijd van 8 jaar verkreeg. De vrouw heeft een woning aangeboden gekregen aan de [adres 1] te [woonplaats 1] . De vrouw heeft dit aanbod geaccepteerd en is inmiddels naar [woonplaats 1] verhuisd. De vrouw stelt dat zij de eventuele gevolgen van de verhuizing zal opvangen zodat er voor de kinderen niets verandert. De vrouw stelt dat de reistijd van haar nieuwe woning naar de school van de kinderen 15 minuten is. Dat is slechts 5 minuten langer dan de reistijd van [plaats 1] naar de school in [woonplaats 2] . De vrouw is daarbij bereid om ook de vriendjes en vriendinnetjes van de beide kinderen te halen en te brengen.
3.2.
De vrouw stelt dat partijen ten tijde van de mediation al mondeling hadden besproken dat een afstand van 25 kilometer tussen beide woonadressen als aanvaardbaar gold en deze afspraak in het ouderschapsplan zou worden opgenomen. Doordat het (vanwege andere geschilpunten) niet tot een ouderschapsplan is gekomen is deze afspraak echter niet tussen partijen vastgelegd.
De man
3.3.
De man stelt dat de vrouw de door haar gestelde noodzaak om te verhuizen volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd, nu de vrouw niet laat zien dat zij naar alternatieve woonruimte in (de omgeving van) [plaats 1] heeft gezocht. Volgens de man stond de vrouw al geruime tijd ingeschreven bij de woningstichting toen partijen uiteengingen. Zij had dus ruimschoots in aanmerking kunnen komen voor een andere woning in [woonplaats 2] of directe omgeving. De man voert verder aan dat de verhuurder van de vrouw enkel heeft aangegeven dat haar contract niet zou worden omgezet naar een contract voor onbepaalde tijd. Uit niets blijkt dat de vrouw met haar verhuurder heeft besproken of het contract misschien nogmaals voor bepaalde tijd zou kunnen worden voortgezet. Volgens de man wilde de vrouw sowieso al verhuizen naar [woonplaats 1] . De man heeft van de kinderen vernomen dat de vrouw een nieuwe partner heeft. Om in aanmerking te komen voor de woning die de vrouw nu stelt te hebben gekregen, moet je langer dan zeven jaar ingeschreven hebben gestaan. De man vraagt zich dan ook af of het huurcontract in [woonplaats 1] wel op naam van de vrouw staat. In het geval de vrouw inderdaad al een dergelijk lange termijn ingeschreven heeft gestaan, heeft de vrouw niet alleen de man, maar ook de Raad en de rechtbank niet volledig voorgelicht.
3.4.
De man voert verder aan dat de vrouw de verhuizing niet goed heeft doordacht en voorbereid. Daarvoor was de tijd tussen 8 maart 2024, het moment waarop de vrouw hoorde dat haar contract niet werd verlengd, en 19 april 2024, het moment waarop de vrouw de woning in [woonplaats 1] heeft geaccepteerd, veel te kort. Volgens de man heeft de vrouw zich ook niet gerealiseerd dat de verhuizing naar [woonplaats 1] mogelijk gevolgen heeft voor de school van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] volgt op dit moment speciaal onderwijs in [woonplaats 2] en zij kan alleen naar die school als zij in de gemeente [woonplaats 2] ingeschreven staat. Dit betekent dat [minderjarige 1] naar een school in [woonplaats 1] zal moeten, maar dat acht de man niet in het belang van [minderjarige 1] .
Door de vrouw is ook niet aangegeven hoe zij het halen en brengen van de kinderen naar de verschillende scholen wil gaan regelen en hoe zij de huidige zorgregeling wil voortzetten nu zij in [woonplaats 1] woont. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geboren en getogen in [woonplaats 2] . Zij hebben daar hun school en sociale leven. Volgens de man heeft de vrouw op geen enkele wijze nagedacht over de gevolgen die een verhuizing naar [woonplaats 1] voor de sociale contacten van de kinderen heeft.
3.5.
De man is van mening dat het absoluut niet in het belang van [minderjarige 1] is dat zij bij de vrouw in [woonplaats 1] staat ingeschreven. Mocht de vrouw toestemming krijgen om naar [woonplaats 1] te verhuizen, dan verzoekt de man om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] voortaan bij hem te bepalen. Ook acht de man de co-ouderschapsregeling niet langer houdbaar, omdat de kinderen dan in de week dat zij bij de vrouw zijn ieder dag op en neer naar [woonplaats 2] moeten voor school. De school heeft ook al bij de man aangegeven dat de kinderen moe zijn. Daarbij worden de kinderen door allerlei verschillende mensen naar school gebracht. De man verzoekt dan ook de vastgestelde zorgregeling te wijzigen.
De Raad
3.6.
De Raad geeft aan dat de rechtbank in de beschikking van 27 november 2023 het raadsadvies niet heeft overgenomen. Als het hoger beroep tegen deze beschikking wordt behandeld, ligt het voor de hand dat de Raad het eerder gegeven advies zal handhaven. De Raad is van mening dat er op dit moment voor de kinderen zo weinig mogelijk moet veranderen. Dat betekent dat de Raad van mening is dat het co-ouderschap nu in stand gelaten moet worden.
Met betrekking tot de school van [minderjarige 1] kan het een oplossing zijn om het hoofdverblijf van de kinderen te wisselen. Partijen zetten beiden hun hakken in het zand, stellende dat hun oplossing de beste is. Partijen gunnen elkaar niets meer. Daarmee geven ze de kinderen het verkeerd voorbeeld mee. Dit kan gekeerd worden door samen hulpverlening te accepteren. De Raad hoopt dat de situatie zich niet zo ontwikkelt dat er opnieuw een onderzoek ingesteld wordt, mogelijk naar een kinderbeschermingsmaatregel.

4.De beoordeling

Met betrekking tot het verzoek van de vrouw
4.1.
Aan de orde is het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor een verhuizing met [minderjarige 1] , die haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft. Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen die gaan over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Omdat partijen beiden met het gezag over [minderjarige 1] zijn belast, dient de vrouw voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige 1] in beginsel toestemming van de man te hebben. Indien de ouders het hierover niet eens worden, zal de rechter hierover een beslissing nemen.
4.2.
De rechtbank dient bij de beslissing alle omstandigheden in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen. Tegenover het belang van de vrouw om de gelegenheid te krijgen om met [minderjarige 1] (en [minderjarige 2] ) elders een gezinsleven en toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van [minderjarige 1] (en [minderjarige 2] ) of van de man staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
- de noodzaak om te verhuizen;
- een goede voorbereiding van de verhuizing;
- het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving; - de frequentie van het contact tussen [minderjarige 1] en de man voor en na de verhuizing;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de leeftijd van [minderjarige 1] en de mate waarin [minderjarige 1] geworteld is in haar omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming om met [minderjarige 1] naar [woonplaats 1] te verhuizen dient te worden afgewezen. De rechtbank zal hierna aangeven hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.4.
Zoals hiervoor is overwogen, dient er in een zaak als deze een belangenafweging plaats te vinden, waarbij verschillende omstandigheden moeten worden betrokken. Een van deze omstandigheden is de noodzaak om te verhuizen. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van de processtukken en de toelichting van de vrouw vast dat de verhuurder van de woning van de vrouw in [plaats 1] de huurovereenkomst met de vrouw niet langer wenst voort te zetten. Dit brengt met zich dat de vrouw op zoek diende te gaan naar vervangende woonruimte. Wat dat betreft heeft de vrouw de noodzaak om te verhuizen voldoende aangetoond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw echter onvoldoende onderbouwd, dat er voor haar een noodzaak bestond om
naar [woonplaats 1]te verhuizen. Door de vrouw is weliswaar gesteld dat zij meerdere pogingen heeft ondernomen om in de directe omgeving van [plaats 1] en [woonplaats 2] vervangende woonruimte te vinden, maar de vrouw heeft aan deze stelling geen nadere (schriftelijke) onderbouwing gegeven. Gelet op het door de man gevoerde verweer, waaronder een lijst met beschikbare woningen in [woonplaats 2] en omgeving, had dat zeker van de vrouw verwacht mogen worden. Temeer nu de vrouw, zoals zij op de mondelinge behandeling heeft verklaard, al zes jaar in Staphorst stond ingeschreven. Nu er op de lijst van de man ook woningen in [plaats 2] staan vermeld, concludeert de rechtbank dat niet is uitgesloten dat er ook mogelijkheden waren geweest in (de directe omgeving van) [plaats 2] . Aangenomen kan worden dat de man tegen een verhuizing naar [plaats 2] geen bezwaar zou hebben gehad, omdat dat veel dichterbij [woonplaats 2] gelegen is dan [woonplaats 1] . Dat de vrouw daadwerkelijk heeft geprobeerd een woning in (de omgeving van) [plaats 2] te verkrijgen maar dat dit niet mogelijk was, heeft zij evenwel niet onderbouwd en is daarmee niet vast komen te staan.
4.5.
Behalve dat de noodzaak voor een verhuizing naar [woonplaats 1] niet is gebleken, blijkt ook niet dat de vrouw deze verhuizing voldoende heeft doordacht. De rechtbank wijst daartoe allereerst op de omstandigheid dat de vrouw in een tijdsbestek van slechts 6 weken de woning in [woonplaats 1] heeft geaccepteerd. Daarbij heeft de vrouw er geen blijk van gegeven dat zij heeft nagedacht over de gevolgen die een verhuizing naar [woonplaats 1] heeft voor het onderwijs aan [minderjarige 1] . De man heeft gesteld dat de school heeft aangegeven dat [minderjarige 1] niet op de school in [woonplaats 2] kan blijven als zij in [woonplaats 1] staat ingeschreven. De vrouw heeft in reactie daarop slechts aangegeven dat zij daarover niets heeft gehoord en dat [minderjarige 1] tot nu toe gewoon op haar huidige school heeft kunnen blijven. De door de man geuite zorg dat [minderjarige 1] slechts recht heeft op bijzonder onderwijs in de gemeente waarin zij staat ingeschreven, is daarmee echter niet weggenomen.
De vrouw heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling haar verzoek mondeling aangevuld met het verzoek om het hoofdverblijf van de beide kinderen om te draaien, in die zin dat [minderjarige 1] bij de man en [minderjarige 2] bij haar wordt ingeschreven, zodat eventuele problemen met de school van [minderjarige 1] kunnen worden ondervangen. Een dergelijke wijziging van een verzoek dient echter op grond van artikel 283 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schriftelijk te geschieden. Bovendien heeft de man daartegen gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank laat dit mondelinge verzoek daarom buiten beschouwing.
4.6.
De vrouw erkent dat een verhuizing naar [woonplaats 1] impact zal hebben op het sociale leven van de beide kinderen, die immers afwisselend een week bij de man en de vrouw verblijven. Een concreet voorstel over hoe de vrouw hiermee wil omgaan, is door de vrouw echter niet gedaan. De vrouw heeft alleen in algemene bewoordingen aangegeven dat zij haar verantwoordelijkheid zal nemen. De rechtbank denkt dat de vrouw - gelet op het feit dat zij nu in de Ziektewet zit en dus alle tijd heeft voor het halen en brengen van en naar school en andere activiteiten - de gevolgen voor de kinderen op dit moment wel zal kunnen opvangen, maar hoe de vrouw dit denkt te doen op het moment dat zij weer aan het werk is, is niet duidelijk geworden. De rechtbank verwacht dat de verhuizing weldegelijk van invloed zal zijn op het sociale leven van de kinderen en ook dat dit de uitvoering van de thans geldende co-ouderschapsregeling zal beïnvloeden. Dat wordt nog eens versterkt door het feit dat er tussen partijen geen enkele vruchtbare communicatie bestaat. De rechtbank deelt de visie van de Raad dat de verhouding tussen partijen wordt gekenmerkt door een aanhoudende strijd, waarbij het belang van de kinderen niet voorop lijkt te staan.
4.7.
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het belang van de vrouw om met [minderjarige 1] naar [woonplaats 1] te verhuizen niet zwaarder weegt dan het belang van [minderjarige 1] om in haar vertrouwde omgeving te blijven. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen. Het feit dat na de zitting bekend is geworden dat moeder zwanger is van haar huidige, in [woonplaats 1] woonachtige partner, is geen omstandigheid die leidt tot een ander oordeel.
4.8.
Gelet op de afwijzende beslissing zal ook het verzoek om de man in de proceskosten te veroordelen worden afgewezen.
Met betrekking tot verzoeken van de man
4.9.
De man heeft als zelfstandige verzoeken voorwaardelijk verzocht om, kort weergegeven, het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij hem te bepalen en de zorgregeling te wijzigen. Nu de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijst, komt de rechtbank aan een bespreking van deze voorwaardelijke verzoeken niet meer toe.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. van Woudenberg (voorzitter), F.P. Dresselhuys-Doeleman en E.A. Th. van Wijk, bijgestaan door de griffier en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: mmv/615