ECLI:NL:RBNNE:2024:2316

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/19/147455 / FA RK 24-696
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige met bijbehorende zorgregeling

In deze zaak heeft de vrouw op 5 april 2024 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Noord-Nederland, waarin zij verzoekt om vervangende toestemming voor een verhuizing van haar en haar minderjarige kind naar de Gemeente [plaats 1]. De man, de vader van het kind, heeft op 23 mei 2024 een verweerschrift ingediend waarin hij het verzoek van de vrouw betwist en voorstelt dat het hoofdverblijf van het kind bij hem wordt bepaald. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een mondelinge behandeling op 28 mei 2024, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw momenteel geen zelfstandige woonruimte heeft en tijdelijk bij haar zus verblijft. De vrouw heeft een nieuwe partner en is zwanger van een tweede kind. De rechtbank heeft de noodzaak van de verhuizing van de vrouw en het kind naar [plaats 1] erkend, gezien de problematische woonsituatie waarin zij zich bevinden. De rechtbank heeft de vrouw toestemming verleend om met ingang van 15 juli 2024 te verhuizen, maar heeft ook de man de mogelijkheid gegeven om zijn zorgen over de opvoedvaardigheden van de vrouw te uiten.

De rechtbank heeft de zorgregeling voorlopig gewijzigd, waarbij het kind drie weekenden per maand bij de man verblijft. De Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om onderzoek te doen naar de zorgregeling en de belangen van het kind. De rechtbank heeft de zaak voor verdere beoordeling verwezen naar de enkelvoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rekestnummer: C/19/147455 / FA RK 24-696
beschikking van de meervoudige kamer d.d. 24 juni 2024
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Hoekman-Haan, kantoorhoudende te Stadskanaal,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler, kantoorhoudende te Emmen.

1.Procesverloop

1.1.
De vrouw heeft op 5 april 2024 een verzoekschrift ingediend waarin zij verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing per direct, dan wel op een moment dat uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, van de minderjarige [minderjarige] naar de Gemeente [plaats 1] ;
- aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving per direct,
dan wel op een moment dat uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren van de minderjarige [minderjarige] in de basisregistratie personen van de Gemeente [plaats 1] ;
- kosten rechtens.
1.2.
De man heeft op 23 mei 2024 een verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken ingediend. De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het verzoek van de vrouw af te wijzen dan wel haar niet-ontvankelijk te verklaren;
II. voorwaardelijk, voor het geval (naar de rechtbank begrijpt) de vrouw zonder [minderjarige] naar [plaats 1] wenst te verhuizen, het hoofdverblijf van [minderjarige] voortaan bij de man te bepalen:
III. te bepalen dat, mocht de vrouw toestemming tot verhuizing naar [plaats 1] verkrijgen, de zorg- en contactregeling wordt aangepast in die zin dat [minderjarige] drie weekenden per maand bij de man zal verblijven, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen, waarbij de vrouw dient in te staan voor het halen en brengen van [minderjarige] , alsmede de kosten van vervoer.
1.3.
De rechtbank heeft het verzoek behandeld op de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 28 mei 2024 in aanwezigheid van partijen bijgestaan door hun advocaten en [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna "de Raad").

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2018 [minderjarige] geboren.
2.2.
Partijen zijn samen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.
2.3.
Bij beschikking van 14 februari 2024 heeft de rechtbank de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • [minderjarige] verblijft één weekend per veertien dagen bij de man van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school;
  • [minderjarige] verblijft de ene week (als [minderjarige] het weekend niet bij de man is geweest) van dinsdagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school en de andere week (als [minderjarige] het weekend bij de man is geweest) van donderdagmiddag uit school tot vrijdagochtend naar school;
  • de vakanties en feestdagen worden, in onderling overleg, bij helfte verdeeld.
2.4.
De vrouw heeft een nieuwe partner met wie zij begin september 2024 een baby verwacht.

3.De standpunten van betrokkenen

De vrouw
3.1.
De vrouw stelt dat zij na het verbreken van de relatie tijdelijk onderdak heeft gevonden in een stacaravan op de camping waar zij werkte. Het verblijf in de stacaravan was tijdelijk en mede gelet op de hoge verwarmingskosten, heeft de vrouw deze verlaten. De vrouw beschikt niet over passende woonruimte. Zij heeft van alles in het werk gesteld om vervangende woonruimte te krijgen, maar is daar niet in geslaagd. Vooralsnog komt zij niet in aanmerking voor sociale woonruimte en zij heeft ook niet de financiële middelen om in de particuliere sector te huren of een woning te kopen. Vanuit de gemeente is haar geadviseerd om naar een Blijf van mijn Lijfhuis te gaan, maar voor zover dat al mogelijk zou kunnen zijn is dat voor de vrouw geen optie, mede omdat het Blijf van mijn Lijfhuis de voorwaarde stelde dat gedurende een periode van zes maanden er geen contact mocht zijn tussen [minderjarige] en zijn vader. De vrouw vindt dat niet in het belang van [minderjarige] . Op dit moment verblijft de vrouw met toestemming van de man, samen met [minderjarige] , bij haar zus in [plaats 2] . De zus van de vrouw heeft een zeer kleine woning die niet geschikt is voor twee volwassenen en een kind. [minderjarige] slaapt in de enige slaapkamer en de vrouw en haar zus slapen in de woonkamer. Feitelijk hebben de vrouw en [minderjarige] geen vast onderdak.
3.2.
De vrouw stelt voorts dat zij sinds februari 2023 een relatie heeft met [partner] die woonachtig is in [plaats 1] . De vrouw is zwanger en verwacht samen met [partner] begin september 2024 een baby. Nu de vrouw niet over passende woonruimte beschikt en niet valt te verwachten dat zij op korte termijn een woning toegewezen zal krijgen, wil de vrouw graag verhuizen naar [plaats 1] . De vrouw ziet de toekomst voor haar en [minderjarige] in [plaats 1] . Tegenover de woning van [partner] is een basisschool waar [minderjarige] naar toe kan. De vrouw gaat er vanuit dat het wijzigen van de school feitelijk geen problemen voor [minderjarige] met zich brengt. De vrouw is druk doende om te solliciteren naar een baan in [plaats 1] . Daarbij wil zij met rijlessen beginnen, zodat zij het halen en brengen van [minderjarige] voor haar rekening kan nemen. De voorgenomen verhuizing hoeft dan ook geen wijziging in de zorgregeling met zich te brengen.
3.3.
De vrouw stelt dat het niet in het belang is van [minderjarige] als hij zijn hoofdverblijf bij de man krijgt. De vrouw heeft altijd de zorg voor [minderjarige] gehad. Naar de mening van de vrouw is de man niet voldoende in staat [minderjarige] de zorg en opvoeding te geven die [minderjarige] nodig heeft. De man haalt [minderjarige] soms niet of niet tijdig van school. Toen [minderjarige] in verband met een luizenplaag op school gedurende twee weken bij de man heeft verbleven, gaf de school bij de vrouw aan dat [minderjarige] ernstig vermoeid was. [minderjarige] gaat bij de man niet op tijd naar bed. De man heeft ADHD en slikt zijn medicatie niet altijd. Ook gebruikt de man soms drugs.
De vrouw stelt dat, als zij de overtuiging had gehad dat de man wel in staat zou zijn om de volledige zorg voor [minderjarige] te dragen, zij [minderjarige] nooit in de situatie gebracht waarin hij nu verkeert en die voor hem erg belastend is. De vrouw begrijpt de wens van de man om [minderjarige] vaker te zien, maar wonen bij de man heeft niet haar voorkeur. Ook [minderjarige] heeft aangegeven dat hij dat liever niet wil.
De man
3.4.
De man voert verweer strekkende tot afwijzing van het verzoek. De man voert daartoe allereerst aan dat er voor de vrouw geen noodzaak is om te verhuizen, althans, de vrouw heeft op geen enkele wijze aangetoond dat zij écht moeite heeft gedaan om vervangende huisvesting te vinden. De man voert voorts aan dat de vrouw er geen blijk van geeft nagedacht te hebben over de consequenties die een verhuizing zal hebben, zowel met betrekking tot de zorgregeling als met betrekking tot de financiën. Zo zal het contact tussen hem en [minderjarige] niet op dezelfde wijze kunnen worden doorgezet. Daarbij is de afstand tussen de beide woonplaatsen aanzienlijk en als de man - omdat de vrouw geen rijbewijs heeft en het openbaar vervoer erg duur en omslachtig is - voor het halen en brengen zal moeten zorgen, zal de financiële druk hoog zijn.
3.5.
De man is van mening dat een verhuizing naar [plaats 1] ook niet in het belang van [minderjarige] is. Een verhuizing naar een vreemde plaats, een klein gehucht in een vreemde provincie, zal veel impact hebben op [minderjarige] . [minderjarige] heeft een achterstand op school en de school is zeer recent een onderzoek gestart naar de achterliggende problematiek. De man vreest dat dit onderzoek bij een wisseling van school niet van de grond zal komen of vertraging zal oplopen. De man heeft twijfels over de opvoedingsvaardigheden van de vrouw, haar mogelijkheden om de belangen van [minderjarige] op de eerste plaats te zetten en haar draagkracht. De man vreest ook dat de vrouw in [plaats 1] de hulpverlening zal ontwijken.
3.6.
Mocht de vrouw sowieso naar [plaats 1] gaan verhuizen, dan dient het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man te worden bepaald. Hij kan zijn werksituatie aanpassen en is daardoor in staat [minderjarige] op te vangen. De man heeft in een eerdere situatie zijn werk en privéleven ook aangepast aan de situatie omtrent [minderjarige] . Als het verzoek van de vrouw wordt toegewezen, wenst de man een uitbreiding van de zorgregeling, waarbij de vrouw dient zorg te dragen voor het vervoer en de daarmee verband houdende kosten
De Raad
3.7.
De Raad stelt dat het gebrek aan beschikbare woonruimte maakt dat partijen klem zitten in de huidige situatie. Kinderen willen het liefst weten waar ze aan toe zijn en ze willen dat beide ouders met de situatie instemmen. Partijen verwijten elkaar echter van alles en stellen dat de andere ouder niet in staat is [minderjarige] op te voeden. De huidige woonsituatie van de vrouw en [minderjarige] kost [minderjarige] erg veel energie. [minderjarige] wil het liefst bij zijn beide ouders zijn.
Een verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [plaats 1] , maakt dit onmogelijk en zorgt daarbij voor allerlei praktische problemen.
De Raad acht het gewenst om, alvorens de rechtbank een definitieve beschikking geeft, onderzoek te doen naar de vraag of het mogelijk is dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man wordt bepaald. Is de man, zoals hij zelf stelt, in staat de dagelijkse zorg voor [minderjarige] te dragen? De Raad wil verder onderzoeken welke zorgregeling na een eventuele verhuizing of een wijziging van het hoofdverblijf het meest recht doet aan de belangen van [minderjarige] . De Raad sluit ook niet uit dat er mogelijk (aanvullende) hulpverlening ingeschakeld moet worden.

4.De beoordeling

Met betrekking tot de vervangende toestemming
4.1.
Aan de orde is het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor een verhuizing van [minderjarige] , die zijn hoofdverblijf bij de vrouw heeft. Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen die gaan over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Omdat partijen beiden met het gezag over [minderjarige] zijn belast, dient de vrouw voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] in beginsel toestemming van de man te hebben. Indien de ouders het hierover niet eens worden, zal de rechter hierover een beslissing nemen.
4.2.
De rechtbank dient bij de beslissing alle omstandigheden in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen. Tegenover het belang van de vrouw om de gelegenheid te krijgen om met [minderjarige] elders een gezinsleven en toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van [minderjarige] of van de man staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
- de noodzaak om te verhuizen;
- een goede voorbereiding van de verhuizing;
- het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de frequentie van het contact tussen [minderjarige] en de man voor en na de verhuizing;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de leeftijd van [minderjarige] en de mate waarin [minderjarige] geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de vrouw om vervangende tostemming om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen dient te worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank de vrouw toestemming zal verlenen om met ingang van 15 juli 2024 (het begin van de zomervakantie) te verhuizen. De rechtbank zal hierna aangeven hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.4.
Zoals hiervoor overwogen, dient er in een zaak als deze een belangenafweging plaats te vinden, waarbij verschillende omstandigheden moeten worden betrokken. Een van deze omstandigheden is de noodzaak om te verhuizen. Vast staat dat de vrouw niet over zelfstandige woonruimte beschikt. De vrouw heeft een periode in een chalet op een camping verbleven. Op dit moment woont de vrouw met [minderjarige] in bij haar zus in [plaats 2] . Door de vrouw is onweersproken gesteld dat de woning van haar zus slechts één slaapkamer heeft. [minderjarige] slaapt in de slaapkamer en de vrouw en haar zus slapen in de woonkamer. Omdat haar zus in de zorg werkt, is deze noodoplossing niet veel langer houdbaar. Dat de vrouw inmiddels zwanger is, maakt de zaak nog gecompliceerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw voldoende gemotiveerd dat zij alle mogelijke moeite heeft gedaan om over zelfstandige woonruimte te kunnen beschikken. Door de vrouw is daarbij onweersproken gesteld dat zij niet lang genoeg staat ingeschreven om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning en dat zij ook niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. Ook huren in de particuliere sector of het kopen van een woning is, gelet op de financiële situatie van de vrouw, geen optie. De rechtbank is met de vrouw van mening dat een verblijf in een Blijf van mijn Lijfhuis, mocht dit al mogelijk zijn, niet in het belang van [minderjarige] is. De vrouw heeft namelijk onweersproken gesteld dat in dat geval de eis zou gelden dat er gedurende dat verblijf geen contact tussen [minderjarige] en de man mag zijn. Gelet op alle omstandigheden heeft de vrouw de noodzaak voor een verhuizing voldoende heeft onderbouwd.
4.5.
De vrouw heeft een relatie met [partner] met wie zij in september een kind verwacht. De rechtbank begrijpt de wens van de vrouw om met [partner] en hun baby een nieuw gezin te starten. [partner] beschikt over een zelfstandige woning in [plaats 1] . Intrekken bij [partner] zal per direct een einde maken aan de problematische woonsituatie waarin de vrouw en [minderjarige] nu verkeren. De rechtbank stelt wel de nodige vraagtekens bij de wijze waarop de vrouw de verhuizing heeft voorbereid en doordacht. Zo heeft de man onweersproken gesteld dat de vrouw hem niet of niet tijdig bij haar voornemen om naar [plaats 1] te verhuizen heeft betrokken. Ook is er nog geen duidelijkheid over de school die [minderjarige] na een verhuizing zou kunnen bezoeken. De rechtbank verbindt hieraan echter niet de conclusie dat het verzoek zou moeten worden afgewezen, omdat er
voor de vrouw op dit moment geen alternatief is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de rechtbank zal bepalen dat de vrouw niet eerder dan 15 juli 2024 (het begin van de zomervakantie) met [minderjarige] naar [plaats 1] mag verhuizen. Een verhuizing op termijn maakt dat de vrouw de gevolgen van de verhuizing, waaronder een te verwachten wijziging van de school van [minderjarige] , nog goed zal kunnen regelen. De rechtbank wijst de vrouw daarbij op de verplichting om de man, als gezaghebbende ouder, bij de schoolkeuze te betrekken. Door een verhuizing op termijn toe te staan, wordt [minderjarige] ook in staat gesteld het schooljaar af te maken op zijn oude school en op passende wijze afscheid te nemen van zijn klasgenoten en vriendjes. Voor wat betreft de gevolgen voor de zorgregeling (de doordeweekse dag zal moeten vervallen vanwege de afstand) is de rechtbank van oordeel dat daarvoor compensatie kan en moet worden geboden. De rechtbank verwijst naar de overwegingen 4.9. en verder.
Met betrekking tot het hoofdverblijf
4.6.
Voor zover de man zijn verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] ook bij hem te bepalen als de vrouw vervangende toestemming krijgt voor een verhuizing, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De man heeft weliswaar gesteld dat er vraagtekens te plaatsen zijn bij de opvoedvaardigheden van de vrouw, omdat de vrouw alle voor [minderjarige] noodzakelijke hulpverlening afhoudt en [minderjarige] volgens de man vaak niet of veel te laat op school, maar de man heeft aan zijn stellingen en zorgen geen enkele verifieerbare onderbouwing gegeven. Uit de processtukken en de mondelinge behandeling zijn ook geen andere argumenten naar voren gekomen, die maken dat het in het belang is van [minderjarige] , die al langere tijd bij zijn moeder woont en daaraan gewend is, dat hij zijn hoofdverblijf niet meer bij de vrouw heeft, maar dat zijn hoofdverblijf bij de man bepaald dient te worden.
4.7.
Nu de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige] niet bij de man zal bepalen, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de Raad te verzoeken hier onderzoek naar te doen. Het aanbod van de Raad zag immers met name op de vraag of de man in staat is om de dagelijkse zorg voor [minderjarige] te dragen.
Met betrekking tot de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP)
4.8.
De vrouw heeft verzocht haar vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van [minderjarige] in de basisregistratie personen van de Gemeente [plaats 1] . Op grond van de Wet basisregistratie personen is degene die zijn adres in een bepaalde gemeente heeft, verplicht om zich bij deze gemeente in te schrijven. De rechtbank zal aan de vrouw vervangende toestemming geven om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen. De verhuizing maakt dat de vrouw zowel zichzelf als [minderjarige] in de BRP van de gemeente [plaats 1] dient in te schrijven. Nu een inschrijving in de BRP wettelijk is voorgeschreven, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw bij gebrek aan belang afwijzen.
Met betrekking tot de zorgregeling
4.9.
Vast staat dat een toekomstige verhuizing naar [plaats 1] gevolgen zal hebben voor het contact tussen de man en [minderjarige] . Door de verhuizing zal er een grotere fysieke afstand ontstaan tussen [minderjarige] en zijn vader, waardoor het contact op de doordeweekse dagen niet meer mogelijk zal zijn. In verband met de gevolgen die de verhuizing heeft voor de zorgregeling, heeft de man verzocht de thans geldende regeling te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] drie weekenden per maand bij hem zal verblijven.
4.10.
Op grond van hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat een wijziging van de zorgregeling naar een regeling waarbij [minderjarige] drie weekenden per maand bij de man verblijft, in beginsel niet tussen partijen in geschil is. De vrouw stelt echter wel dat zij zich zorgen maakt over de opvoedvaardigheden van de man. Verder maakt de vrouw zich ernstige zorgen over het middelengebruik van de man. De vrouw stelt daarom als voorwaarde voor deze regeling dat de man wekelijks een drugstest doet. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw zich geheel ten onrechte zorgen maakt over zijn opvoedvaardigheden. Met betrekking tot zijn vermeende drugsgebruik, stelt de man dat hij in het verleden weliswaar drugs heeft gebruikt, maar hij ontkent dat hij gebruikt als [minderjarige] bij hem is. De man heeft dan ook geen bezwaar tegen het verzoek van de vrouw met betrekking tot de test.
4.11.
De rechtbank overweegt dat bij de beslissing over de zorgregeling het belang van [minderjarige] als uitgangspunt dient te worden genomen. De rechtbank kan op grond van de stukken en wat daarover is besproken met betrekking tot het belang van [minderjarige] nog geen definitieve beslissing nemen. Daarvoor acht de rechtbank zich vooralsnog onvoldoende geïnformeerd. De rechtbank verzoekt daarom de Raad te onderzoeken of de door de man verzochte regeling, waarbij [minderjarige] drie van weekenden per maand bij de man verblijft, in het belang van [minderjarige] is en meer in het bijzonder of deze regeling ook op de lange termijn in het belang van [minderjarige] is. De Raad wordt verzocht uiterlijk op de hierna vermelde datum de rapportage over te leggen. Na ontvangst van de rapportage worden partijen in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren waarna de rechtbank op basis van de stukken een beslissing zal geven, tenzij zij of één van de partijen een mondelinge behandeling aangewezen acht. In verband daarmee dienen partijen bij hun reactie tevens hun verhinderdata in de drie daaropvolgende maanden te vermelden.
4.12.
In afwachting van het rapport van de Raad, zal de rechtbank de door de man verzochte regeling wel als voorlopige regeling vaststellen. De rechtbank wijst de man er op dat drugsgebruik en de zorg voor [minderjarige] niet samen gaan. De rechtbank gaat er vanuit dat de man zijn toezegging om geen drugs te gebruiken als [minderjarige] bij hem is, zal nakomen. De rechtbank zal de man niet verplichten om dit door middel van een drugstest aan te tonen. De rechtbank overweegt daartoe dat [minderjarige] tot op heden op regelmatige basis bij de man verblijft en de vrouw deze eis nooit eerder aan de man heeft gesteld. De rechtbank zal bepalen dat de zorgregeling telkens eindigt op zondag om 18:00 uur. Gelet op de reisafstand vindt de rechtbank dat het meest in het belang van [minderjarige] .
De rechtbank overweegt verder dat de verhuizing van de vrouw maakt dat de fysieke afstand tussen de man en [minderjarige] groter wordt. Dit brengt extra (reis)kosten met zich mee. Voor zover de man zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige] , dient de vrouw de
extrakosten die de man daardoor heeft, aan de man te vergoeden.
4.13.
De rechtbank zal de zaak voor de verdere beoordeling verwijzen naar de enkelvoudige kamer van deze rechtbank.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verleent de vrouw vervangende toestemming om ingaande 15 juli 2024 met [minderjarige] te
verhuizen naar [plaats 1] ;
5.2.
wijst het verzoek met betrekking tot de inschrijving in de BRP af;
5.3.
wijzigt de op 14 februari 2024 bepaalde zorgregeling en stelt met ingang van 15 juli 2024 een
voorlopigezorgregeling vast, inhoudende dat [minderjarige] drie weekenden per maand bij de man verblijft van vrijdagmiddag uit school tot zondag 18.00 uur, waarbij de vakanties en feestdagen (in onderling overleg) bij helfte worden gedeeld;
5.4.
bepaalt dat de vrouw gehouden is om voor zover de man zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige] de extra kosten die de man in verband hiermee moet maken, aan de man dient te vergoeden;
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
verzoekt de Raad te onderzoeken of de door de man verzochte zorgregeling, waarbij [minderjarige] drie weekenden per maand bij de man verblijft, in het belang van [minderjarige] is en meer in het bijzonder of deze regeling ook op de lange termijn in het belang van [minderjarige] is;
5.7.
verzoekt de Raad de rechtbank uiterlijk
uiterlijk18 januari 2025 van rapport en advies te dienen;
5.8.
stelt partijen in de gelegenheid uiterlijk veertien dagen nadat zij bekend zijn gemaakt met het rapport en advies van de Raad te reageren op voornoemde rapportage, onder opgave van hun verhinderdata in de drie daaropvolgende maanden;
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak voor de verdere behandeling naar de enkelvoudige kamer van deze rechtbank;
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.P. Dresselhuys-Doeleman (voorzitter), M.C. van Woudenberg en E.A.Th. van Wijk bijgestaan door mr. M.M. Verbeek, griffier en door
mr. M.C. van Woudenberg in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
fn: mmv/615