Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de op te leggen straf, maar heeft de rechtbank in overweging gegeven een taakstraf van kortere duur op te leggen, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met een ander meer dan veertig jerrycans met in totaal ruim dertienhonderd liter synthetisch drugsafval dat afkomstig was van de productie van amfetamine in een natuurgebied, It Fryske Gea, gedumpt. Door dit handelen heeft verdachte een belangrijke en onmisbare bijdrage geleverd aan de productieketen van synthetische drugs. Het gebruik van deze harddrugs brengt gezondheidsrisicos mee.
Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in de productie van synthetische drugs gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in natuurgebieden. De afvalstoffen hebben een verwoestend effect op het grondwater en de natuur. Verdachte heeft door zijn handelen een reëel gevaar voor ernstige milieuverontreiniging veroorzaakt. Dat er geen afvalstoffen in de bodem zijn gelekt, is geenszins aan verdachte te danken. Dumpingen als in de onderhavige zaak zijn inmiddels aan de orde van de dag en zadelen de overheid op met hoge kosten. Daarmee is dit een groot maatschappelijk probleem. Verdachte heeft zich op geen enkele wijze rekenschap gegeven van de schade die (mede) door zijn toedoen aan natuur en milieu kan ontstaan en heeft slechts gehandeld uit eigenbelang, namelijk verkrijging van een (relatief gering) geldbedrag.
Het is verder een feit van algemene bekendheid dat de productie van synthetische drugs wordt uitgevoerd door criminele organisaties of samenwerkingsverbanden. Criminele organisaties hebben een ontwrichtend effect op de maatschappij, onder meer door het witwassen van de criminele winsten en de vermenging van de (illegale) onderwereld met de (legale) bovenwereld. Dit werkt ontwrichtend op het economisch verkeer en is ondermijnend voor de maatschappij. De verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan deze problematiek. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Gelet op de ernst van het gepleegde feit zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur zonder meer gerechtvaardigd zijn. De rechtbank heeft echter tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zowel tijdens zijn verhoor bij de politie als ter terechtzitting van 24 mei 2024 openheid van zaken gegeven. Dat verdachte zelf belang had bij het dumpen van afval dat afkomstig was van een drugslaboratorium is niet gebleken. De rechtbank houdt het ervoor dat verdachte een ondergeschikte rol heeft gespeeld en dat hij niet de initiator van de dumpingen is geweest. De rechtbank ziet namelijk geen reden tot twijfel aan de verklaring van verdachte dat hij onder druk van anderen heeft gehandeld. Dat neemt echter niet weg dat verdachte tot dumping is overgegaan en de risicos en gevolgen daarvan bewust op natuur en milieu heeft afgewenteld.
Ten slotte houdt de rechtbank uitdrukkelijk rekening met het gegeven dat in de onderhavige zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
Om de ernst van de feiten te benadrukken, maar ook om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, acht de rechtbank, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren op.