ECLI:NL:RBNNE:2024:2269

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
18-035761-24(ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor witwassen met berekening van uitgaven

Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18-035761-24, waarin de veroordeelde is aangeklaagd voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na een veroordeling voor witwassen. De officier van justitie heeft op 13 mei 2024 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststelt op 133.658,86 euro, gebaseerd op uitgaven voor woonlasten, voeding en kleding. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. Altindag, heeft betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil moet worden vastgesteld, verwijzend naar zijn legale inkomen en financiële steun van derden.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat de totale uitgaven aan voeding, kleding en woonlasten in de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 januari 2024 respectievelijk 15.903,91 euro, 8.365,74 euro en 57.600,00 euro bedragen. Dit leidt tot een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van 81.869,65 euro. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging verworpen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde de verplichting heeft om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank heeft de draagkracht van de veroordeelde niet als voldoende onderbouwd beschouwd om de betalingsverplichting te matigen. De beslissing is genomen in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om een betalingsverplichting op te leggen aan een veroordeelde voor wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-035761-24
Beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 11 juni 2024 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde]

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] (Marokko), thans gedetineerd in de [adres] ,
hierna te noemen: veroordeelde.
Procesverloop
De officier van justitie heeft d.d. 13 mei 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van 133.658,86 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer
18-035761-24 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 28 mei 2024. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. Altindag, advocaat te Rotterdam.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. H.J. Mous, heeft zich op het standpunt gesteld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt dient te gelden en dat het voordeel moet worden geschat op een bedrag van 85.000,00, te weten uitgaven aan woonlasten, voeding en kleding. De ontnemingsvordering is gestoeld op artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en dient ten aanzien van de periode te worden verkort tot zes jaar voorafgaand aan het feit.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft bepleit de vordering af te wijzen, dan wel het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op nihil. Veroordeelde heeft immers een legaal inkomen gehad uit eigen onderneming. Tevens was er sprake van onderhuur dan wel medehuurders en financiële steun van familie en partners. Ook is er ruim twee jaar geen huur betaald vanwege detentie van de verhuurder.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de betalingsverplichting vast te stellen op nihil of te matigen, gelet op de beperkte draagkracht van veroordeelde.

Bewijsmiddelen 1

Met betrekking tot het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikt de rechtbank als bewijsmiddelen:
  • de in het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 11 juni 2024 in de onderliggende strafzaak (verder: het vonnis) opgenomen bewijsmiddelen;
  • het proces-verbaal van bevindingen, te weten de berekening wederrechtelijk verkregen voordeel2.

Beoordeling

Het vonnis van 11 juni 2024.
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 28 mei 2024 in de zaak met parketnummer 18-035761-24 veroordeeld ter zake van onder meer witwassen.
Dit is een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
Op grond van artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan op vordering van het openbaar ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van de berekening zoals die blijkt uit het voornoemde proces-verbaal van bevindingen. Daaruit blijkt dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de door veroordeelde gedane uitgaven voor levensonderhoud, te weten huur, voeding en kleding, aangezien niet blijkt dat veroordeelde op enige wijze legale inkomsten heeft genoten3.
De rechtbank acht deze berekeningswijze in beginsel deugdelijk en betrouwbaar.
Periode
De rechtbank is van oordeel dat de periode moet worden beperkt tot zes jaren voorafgaand aan de aanhouding van veroordeelde op 30 januari 2024, gelet op artikel 36e, derde lid onder a, van het Wetboek van Strafrecht. In het dossier zijn immers aanwijzingen dat veroordeelde tot en met 2017, conform zijn eigen verklaring, legaal in het buitenland verbleef.
De rechtbank zal daarom enkel rekening houden met door veroordeelde gedane uitgaven voor levensonderhoud vanaf 1 februari 2018 tot en met 30 januari 2024.
Verwerping verweren
Door de verdediging is gesteld dat veroordeelde een groot contant geldbedrag uit zijn buitenlandse onderneming voorhanden heeft gehad, waarmee hij de gedane uitgaven voor levensonderhoud heeft betaald. Daarnaast zijn de uitgaven voor levensonderhoud (deels) door anderen gedaan.
De rechtbank verwerpt de aangevoerde verweren, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd, en overweegt daartoe als volgt.
De enkele verklaring van veroordeelde dat hij uit zijn buitenlandse onderneming contant geld heeft verdiend is daartoe onvoldoende. De in de hoofdzaak ingebrachte stukken (in een vreemde taal) zien op een periode van 2017 en eerder. Evenmin blijkt evident van een hoeveelheid aan Hongaarse forint van dermate omvang dat het aannemelijk is dat die de door veroordeelde gedane uitgaven in euros kunnen verklaren.
Dit geldt eveneens voor de enkele stelling van veroordeelde dat anderen hem financieel bijstonden, (deels) huur voor hem betaalden en hij gedurende een deel van de periode geen huur heeft betaald. De rechtbank acht deze verweren ook niet aannemelijk omdat die op geen enkele manier zijn onderbouwd dan wel uit het dossier blijken.
Woonlasten
Uit het huurcontract blijkt dat veroordeelde vanaf 1 augustus 2016 een woning huurde voor 800,00 per maand inclusief gas, water en elektriciteit.4
Veroordeelde heeft gedurende de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 januari 2024 elke maand 800,00 aan huur voldaan.5
De totale uitgaven aan woonlasten in voormelde periode zijn (72 maanden x 800,00 =) 57.600,00.
Voeding
De uitgaven aan voeding zijn berekend op basis van gegevens van het Nibud in januari 2024. Daaruit blijkt dat een eenpersoonshuishouden gemiddeld 9,16 per dag aan voeding uitgeeft.6 Rekening houdend met de inflatie zijn de navolgende uitgaven gedaan7:
  • in 2018 een bedrag van 2.247,58 (te weten 2.451,91 gedeeld door 12 maanden x 11 maanden);
  • in 2019 een bedrag van 2.499,98
  • in 2020 een bedrag van 2.567,98
  • in 2021 een bedrag van 2.593,15
  • in 2022 een bedrag van 2.741,22
  • in 2023 een bedrag van 3.004,10
  • in 2024 een bedrag van 249,90.
In de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 januari 2024 zijn de totale uitgaven aan voeding 15.903,91.
Kleding
De uitgaven aan kleding zijn berekend op basis van gegevens van het NCFI (Nederlands Centrum voor Financiële Informatie). Daaruit blijkt dat per jaar gemiddeld 1.600,00 aan kleding en schoenen wordt uitgeven.8 Rekening houdend met de inflatie zijn de navolgende uitgaven gedaan9:
  • in 2018 een bedrag van 1.182,77 (te weten 1.290,30 gedeeld door 12 maanden x 11 maanden);
  • in 2019 een bedrag van 1.315,59
  • in 2020 een bedrag van 1.351,37
  • in 2021 een bedrag van 1.364,61
  • in 2022 een bedrag van 1.442,53
  • in 2023 een bedrag van 1.580,87
  • in 2024 een bedrag van 128,00.
In de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 januari 2024 zijn de totale uitgaven aan kleding 8.365,74.
Conclusies en vaststelling omvang wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op voorgaande berekeningen en overwegingen komt de rechtbank tot de volgende berekening:
Woonlasten 57.600,00
Voeding 15.903,91
Kleding 8.365,74
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel 81.869,65.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde 81.869,65 voordeel heeft genoten.
Draagkrachtverweer
Op de voet van het bepaalde in artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, komt de draagkracht in beginsel eerst in de executiefase aan de orde. Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, kan de rechter gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid. Nu niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van veroordeelde sprake is van een dergelijke situatie, verwerpt de rechtbank het gevoerde draagkrachtverweer.
Vaststelling betalingsverplichting
De rechtbank ziet geen redenen de op te leggen betalingsverplichting op een lager bedrag te stellen dan het hiervoor genoemde bedrag aan genoten wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank stelt derhalve de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op 81.869,65 en zal bepalen dat veroordeelde voornoemd bedrag dient te betalen aan de Staat.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op 81.869,65.
Legt
[veroordeelde]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van
81.869,65 (zegge: eenentachtigduizend achthonderdnegenenzestig euro en vijfenzestig cent) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. H. de Ruijter, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. A. de Jong, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 juni 2024.
Mr. M.J. Dijkstra is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpaginas, zijn dit paginas uit het dossier van politie eenheid
Noord Nederland met proces-verbaalnummer 2023033244, doorgenummerd 1 tot en met 246. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal.
2 Paginas 219 e.v.
3 Paginas 222, 223 en 224.
4 Paginas 226, 227 en 228.
5 Paginas 219 en 220.
6 Paginas 220, 221, 230 en 231.
7 Pagina 232.
8 Pagina 221.
9 Pagina 233.