ECLI:NL:RBNNE:2024:2250

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
LEE 23/1839
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ligplaatsvergunning voor visserschip in haven van Makkum

Op 5 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, eigenaar van een garnalenkotter, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân. Eiser had een aanvraag ingediend voor een ligplaatsvergunning voor zijn schip aan de visserijsteiger in de haven van Makkum, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat het schip ten tijde van de beoordeling geen visserschip was in de zin van de Verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslân 2021. Eiser had niet aangetoond dat het schip hoofdzakelijk werd gebruikt voor het vangen van vis, aangezien het schip sinds oktober 2019 niet meer voor dat doel was ingezet. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de vergunning terecht was, omdat het gebruik van het schip was gewijzigd en het niet voldeed aan de vereisten van de verordening. Eiser kon ook geen geslaagd beroep doen op overgangsrecht, omdat hij geen vergunning had voor het innemen van een ligplaats onder de eerdere verordening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de weigering van de vergunning in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1839

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Jansen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân,het college

(gemachtigden: M.R. van der Velde en mr. C. van der Wal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een ligplaatsvergunning te verlenen.
1.1.
Het college heeft de aanvraag met het primaire besluit van 15 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 april 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser om een vergunning te verlenen voor het innemen van een ligplaats met het schip [schip]. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Vaststaande feiten
5. Eiser is eigenaar van de garnalenkotter [schip] (het schip). Het schip staat bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland als vaartuig geregistreerd bij [bedrijf] . Eiser is eigenaar van dat bedrijf.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser bij brief van 21 juni 2021 een vergunning heeft aangevraagd voor het innemen van een ligplaats met het schip aan de steiger voor vissersschepen in de haven van Makkum.
Is het schip een visserschip?
7. Eiser betoogt – samengevat – dat de vergunning ten onrechte is geweigerd. Het schip is een visserschip als bedoeld in de Verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslân 2021 (de Verordening 2021). Het schip is onderdeel van eisers visserijbedrijf. Zijn bedrijf staat als zodanig geregistreerd, het bedrijf is nog steeds actief en het bedrijf voldoet aan alle voorwaarden om te kunnen vissen. Eiser stelt dat die omstandigheden bepalend moeten zijn voor de uitleg van de definitie van een visserschip als bedoeld in de Verordening 2021. Het schip is ooit gebouwd voor de visserij, is bestemd voor dat doel en heeft visserij als huidig gebruik. Dat een visserschip tijdelijk niet uitvaart, maakt volgens eiser niet dat het gebruik wijzigt. Eiser betoogt dat de uitleg van het college onduidelijk is en rechtsonzekerheid oplevert nu niet duidelijk is wanneer een schip nog wel en wanneer niet meer als visserschip wordt beschouwd.
7.1.
Het college voert – samengevat – aan dat uit de aangeleverde gegevens volgt dat het schip is bestemd voor het bedrijfsmatig vangen van vis. Uit die gegevens volgt echter niet dat het schip ook daadwerkelijk daarvoor wordt gebruikt. Uit de definitie van visserschip in de Verordening 2021 volgt dat het vaartuig ook hoofdzakelijk dient te worden gebruikt voor het bedrijfsmatig vangen van vis. Aan die laatste voorwaarde wordt niet voldaan. Tijdens de aanvraagfase is eiser verzocht om bedrijfsgegevens aan te leveren waaruit blijkt dat het schip bedrijfsmatig als visserschip wordt gebruikt. Eiser heeft alleen een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel aangeleverd. Uit dat uittreksel valt niet af te leiden dat het visserschip daadwerkelijk in gebruik is voor de visserij. Er zijn daarnaast geen nadere gegevens overgelegd waaruit volgt dat het schip hoofdzakelijk wordt gebruikt als visserschip. Het schip is in oktober 2019 voor het laatst uitgevaren. Het college wijst erop dat eiser tijdens de hoorzitting heeft aangegeven dat het schip momenteel niet wordt gebruikt voor de visserij, gelet op personeelstekorten, olieprijzen en de coronapandemie. Ook heeft eiser aangegeven dat het onduidelijk is wanneer hij het schip weer kan gebruiken voor de visserij. Die beweringen sterken het college in zijn standpunt dat het schip ten tijde van het bestreden besluit niet wordt gebruikt voor de visserij en daarmee geen visserschip is in de zin van de Verordening 2021.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het schip ten tijde van de beoordeling van de aanvraag geen visserschip was als bedoeld in de Verordening 2021. Het ligt op eisers weg om aan te tonen dat wordt voldaan aan de vereisten voor verlening van de gevraagde ligplaatsvergunning. Partijen zijn het erover eens dat het schip is bestemd voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee. Het andere vereiste uit de Verordening 2021 is dat het schip hoofdzakelijk ook voor die bestemming wordt gebruikt. Aan dat vereiste wordt niet voldaan. Sinds oktober 2019 is het schip niet meer gebruikt om mee te vissen. De gemeente heeft vanaf 2021 meerdere malen geconstateerd dat het schip ongebruikt in de haven van Makkum lag. Tijdens de aanvraagfase en de bezwaarfase heeft eiser geen gebruiksgegevens over het schip ingediend waarmee aannemelijk is gemaakt dat het schip toch voor de visbestemming wordt gebruikt. Eiser ontkent ook niet dat het gebruik van het schip in oktober 2019 is gewijzigd. Dat het schip nog onderdeel is van eisers bedrijf, verandert niets aan het gewijzigde gebruik en de lange duur van dat gebruik. Van (het creëren van) rechtsonzekerheid is in dit geval geen sprake.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van handelen in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
9. Eiser betoogt – samengevat – dat het in de Verordening 2021 invoeren van een verbodsbepaling voor bepaalde typen schepen zonder een onderbouwing waarom dit noodzakelijk wordt geacht, in strijd is met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen. Het verbieden van jarenlang bestaand gebruik zonder mogelijkheid tot vergunningverlening, moet worden gemotiveerd. Dat is bij de vaststelling en inwerkingtreding van de Verordening 2021 niet gebeurd. Om die reden dient het ligplaatsverbod buiten toepassing te worden gelaten. Er is bij het voorbereiden en vaststellen van de Verordening 2021 ten onrechte geen rekening gehouden met de negatieve gevolgen voor de situatie van eiser en daarbij ook geen weloverwogen keuze gemaakt. Daarnaast betoogt eiser dat het verbod buiten toepassing moet worden gelaten op grond van het evenredigheidsbeginsel. In dit geval ontbreekt de noodzaak van een regeling waarbij schepen als eisers schip geen ligplaats kunnen innemen in de haven. Die noodzaak is op geen enkele wijze onderbouwd. Een afweging of de uitkomst evenredig is, is ook niet gemaakt.
9.1.
Het college voert – samengevat – aan dat in dit geval geen sprake is van een jarenlang bestaand gebruik. Het innemen van een ligplaats is sinds 2014 vergunningplichtig, zoals volgt uit de Verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslân 2014 (de Verordening 2014). Bovendien is het gebruik van het schip in de loop van de jaren gewijzigd. Indien het gebruik niet was gewijzigd en het schip als visserschip wordt gebruikt, is vergunningverlening mogelijk. Met de vaststelling van de Verordening 2021 heeft de raad ervoor gekozen om de mogelijkheid te bieden tot het innemen van een ligplaats voor de houder van een pleziervaartuig, historisch schip of visserschip. Voor ieder ander schip is in die verordening geen mogelijkheid geboden om een ligplaats in te nemen. De verplichting hiertoe is ook niet opgenomen in een formele wet. Dit maakt niet dat andere schepen, die niet worden aangemerkt als pleziervaartuig, historisch schip of visserschip, per definitie geen ligplaats kunnen innemen binnen de gemeente. De Verordening 2021 ziet namelijk niet op alle havens binnen de gemeente. Commerciële havens vallen niet onder die Verordening. Het staat dan ook niet vast dat het schip van eiser binnen de gemeente geen ligplaats kan innemen. Het innemen van een ligplaats in de haven van Makkum is gelet op het huidige gebruik alleen niet mogelijk.
Ter zitting is namens het college aangevoerd dat de haven van Makkum niet zo groot is. Het is niet eenvoudig om alle schepen een plek te geven. Manoeuvreren in de haven is lastig. De haven is van oudsher zo ingericht dat voor beroepsvissers andere steigers zijn gemaakt dan voor andere gebruikers. Ook moet er ruimte blijven als er bijvoorbeeld een storm komt. Waterbeweging heeft dan invloed op schepen en de kades.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat in de Verordening 2014 en de bijbehorende Nadere regels voor het aanleggen en het ligplaats innemen in de gemeente Súdwest-Fryslân (de Nadere regels) een regeling was opgenomen voor (onder meer) het innemen van ligplaats door vissersschepen aan de visserijsteiger in de haven van Makkum. Daarbij was het niet mogelijk om zonder vergunning van het college een vaartuig langer dan 30 dagen per kalenderjaar in de haven te hebben (artikel 3.1.3, tweede lid, van de Verordening 2014). Uit de toelichting bij die verordening volgt dat die verordening kader stellende regels bevatte die van toepassing waren op alle categorieën vaartuigen die openbare wateren en havens die worden beheerd door de gemeente Súdwest-Fryslân aandoen. In die verordening en de Nadere regels werd reeds onderscheid gemaakt tussen pleziervaartuigen, vrachtschepen, vissersschepen, passagiersschepen en historische schepen.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat (onderdelen van) de Verordening 2021 in strijd zijn met het recht en/of algemene beginselen van behoorlijk bestuur en buiten toepassing moeten worden gelaten. Uit de Verordening 2014 en de achterliggende stukken bij de Verordening 2021 volgt dat er voor de inwerkingtreding van de Verordening 2021 ook al een vergunningstelsel bestond voor vaartuigen in de haven van Makkum, ook voor (vissers)schepen aan de visserijsteiger. Anders dan eiser stelt, is dat stelsel niet pas met de Verordening 2021 ingevoerd. Voldoende duidelijk is dat het vergunningstelsel van oudsher onder meer is gericht op verdeling van de schaarse ruimte in de haven, de ordening van ligplaatsen en de bescherming van de openbare orde en veiligheid in de haven. Die doelen dienen ook eisers belang als scheepseigenaar die gebruik maakte en wenst te maken van de haven. Dat de raad in de Verordening 2021 bepaalde categorieën schepen nader heeft gespecificeerd, verandert dit niet. Voorts is niet gebleken dat het opnemen van deze algemene regels in de Verordening 2021, dan wel de toepassing daarvan in de situatie van eiser, onevenredige gevolgen voor eiser heeft. Het gebruik van eisers schip was immers al gewijzigd voordat die Verordening in werking trad. Eiser bestrijdt daarnaast niet dat zijn schip op een andere plek dan aan de visserijsteiger van de haven van Makkum ligplaats kan innemen.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kan eiser een geslaagd beroep doen op overgangsrecht?
11. Eiser betoogt – samengevat – dat overgangsrecht hier van toepassing is, dan wel zou moeten zijn. In de Verordening 2014 was geregeld dat het verbod ligplaats in te nemen niet gold als een vaartuig ligplaats innam aan een aangewezen oever, of als ligplaats werd ingenomen met een vaartuig behorend tot de categorie vaartuigen waarvoor het verbod niet gold. Volgens eiser is de oever waar het schip lag ten tijde van de aanvraag, al tientallen jaren aangewezen als ligoever voor de visserij. Aangenomen kan worden dat die oever destijds ook was aangewezen als bedoeld in die verordening. Er is dus sprake van bestaande rechten. Volgens eiser heeft het college ten onrechte niet onderkend dat het schip onder die verordening legaal ligplaats innam. Voor zover er geen overgangsrecht is voor dit soort gevallen, is de Verordening 2021 daarin gebrekkig en had de raad overgangsrecht moeten opnemen om bestaande rechten te eerbiedigen.
11.1.
Het college voert – samengevat – aan dat in het overgangsrecht niet is opgenomen dat gebruik dat op grond van de Verordening 2014 legaal was, mag worden voortgezet. Reeds om die reden kan eisers beroep op het overgangsrecht volgens het college niet slagen. Daar komt bij dat het gebruik van het schip in 2019 is gewijzigd. Tot oktober 2019 was sprake van een schip dat werd gebruikt voor he bedrijfsmatig vangen van vis, maar sindsdien is dat niet meer het geval. Daarnaast betoogt het college dat eisers lezing van de Verordening 2014 niet correct is. Hoofdstuk 3 van die verordening gaat over zowel aanleggen als ligplaats innemen. Artikel 3.1.3, tweede lid, van de Verordening 2014 ziet ook op het innemen van een ligplaats.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser in dit geval geen geslaagd beroep op overgangsrecht kan doen. Eiser had voor zijn schip geen vergunning als bedoeld in artikel 3.1.3, tweede lid, van de Verordening 2014. Eiser kan daarom geen geslaagd beroep doen op het overgangsrecht als opgenomen in artikel 6.2 van de Verordening 2021. Voorts kan eiser geen aanspraak maken op bescherming van bestaande rechten. Dat de situatie van eiser niet onder het overgangsrecht is gebracht, leidt ook niet tot het oordeel dat de Verordening 2021 onrechtmatig is. Vaststaat dat het gebruik van eisers schip in oktober 2019 is gewijzigd, in die zin dat het schip sindsdien niet meer hoofdzakelijk is gebruikt voor het bedrijfsmatig vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee. Het schip was daarmee geen vissersschip meer waarmee op grond van de Nadere regels ligplaats kon worden verkregen aan de visserijsteiger in de haven van Makkum. Het gebruik van het schip was daarmee al gewijzigd voordat de Verordening 2021 in werking trad. Van voorzetting van legaal gebruik onder de Verordening 2021 is geen sprake. Dat het schip in het verleden feitelijk lange tijd aan de visserijsteiger in de haven van Makkum heeft gelegen, maakt het voorgaande niet anders.
12. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering om aan eiser een vergunning te verlenen voor het innemen van een ligplaats met het schip aan de visserijsteiger in de haven van Makkum, in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening havens en overige water gemeente Súdwest-Fryslân 2014
In artikel 1.2.1 van de verordening is bepaald dat deze verordening van toepassing is op de havens, zoals aangegeven op de kaarten in de bijlage, en op overige wateren.
In artikel 2.2.1, eerste lid, van de verordening is het de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee ligplaats in te nemen, tenzij de ligplaats wordt ingenomen met:
een vaartuig aan een in de artikelen 3.1.1 en 3.4.1 of in een geldend bestemmingsplan als zodanig aangewezen ligoever, haven of andere gelegenheid die bestemd is om een vaartuig onder te brengen;
een vaartuig behorende tot een categorie vaartuigen, waarvoor het verbod door het college op grond van het gestelde in het tweede lid buiten toepassing is verklaard.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het college (categorieën van) vaartuigen kan aanwijzen waarop het in het eerste lid gesteld verbod niet van toepassing is.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat het college van het in het eerste lid gesteld verbod ontheffing kan verlenen.
Paragraaf 3.1 Aanleggen en ligplaats innemen in de haven
In artikel 3.1.1, onder a, van de verordening is bepaald dat het college nadere regels kan vaststellen voor het aanleggen en innemen van ligplaatsen door pleziervaartuigen en andere categorieën vaartuigen.
In artikel 3.1.2 van de verordening is bepaald dat het zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden is met een vaartuig aan te leggen of een ligplaats in te nemen of zich met een vaartuig te bevinden op een plaats die:
daartoe niet is bestemd;
is bestemd voor schepen van een andere categorie.
In artikel 3.1.3, eerste lid, van de verordening is bepaald dat het zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden is met een vaartuig langer dan 3 x 24 uur achtereen in de haven aan te leggen.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van het college een vaartuig langer dan 30 dagen per kalenderjaar in de haven te hebben.
Nadere regels voor het aanleggen en het ligplaats innemen in de gemeente Súdwest-Fryslân [1]
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen[…]
visserschip: een vaartuig dat hoofdzakelijk is bestemd en wordt gebruikt voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee.
Hoofdstuk 4. Ligplaats innemen door andere categorieën van vaartuigen
Artikel 4.1 Haven
1. In de havens is het voor andere categorieën vaartuigen toegestaan om na verkregen toestemming van het college of de beherende instantie vast ligplaats in te nemen.
2. Voor de categorie vracht- en vissersschepen wordt er ligplaats verkregen op de locaties die op de kaart zijn aangeduid met de kleur geel.
Verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslân 2021
In artikel 1.1, aanhef en onder s, van de Verordening is bepaald dat in de Verordening en de daarop berustend bepalingen onder een visserschip wordt verstaan een vaartuig dat hoofdzakelijk is bestemd en wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee.
In artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat het de rechthebbende op een vaartuig verboden is daarmee ligplaats in te nemen of te hebben in de havens of de overige wateren.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het college en de havenmeester van een verbod vergunning of ontheffing kunnen verlenen.
In artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening kan een ligplaatsvergunning worden verleend aan een eigenaar of houder van een visserschip.
In artikel 6.1 van de Verordening is bepaald dat de Verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslân, inwerking getreden op 1 april 2014, wordt ingetrokken.
In artikel 6.2, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat aanvragen om vergunning of ontheffingen die zijn ingediend krachtens de verordening als bedoeld in artikel 6.1, waarover nog niet is beschikt op het moment van het inwerking treden van deze verordening, worden afgehandeld overeenkomstig deze verordening.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de vergunningen en ontheffingen die zijn verleend krachtens de Verordening als bedoeld in artikel 6.1, worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

Voetnoten

1.Gemeenteblad jaargang 2015, nummer 28807.