ECLI:NL:RBNNE:2024:2238

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
18-200636-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag, mishandeling, vernieling en bedreiging met bijzondere voorwaarden

Op 10 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, mishandeling, vernieling en bedreiging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden in Groningen, waarbij de verdachte op 10 augustus 2023 met een hamer op het hoofd van slachtoffer 1 sloeg, en op 7 juli 2023 slachtoffer 3 mishandelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van slachtoffer 1, gezien de aard van de handelingen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk afgewezen, omdat het causale verband tussen de mishandeling en het letsel niet voldoende was aangetoond. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de problematiek van de verdachte, waaronder middelengebruik en agressie. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de verdachte naast de straf ook zorg en behandeling krijgt om het recidiverisico te verlagen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18-200636-23
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18-167000-23 en 18-021815-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 juni 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te P.I. Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 mei 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.C. Schutte, advocaat te Winschoten. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18-200636-23
1.
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, bovengenoemde [slachtoffer 1] (meermaals) met een hamer met kracht en/of met een zwaaiende beweging op en/of tegen het achterhoofd, althans het hoofd heeft geslagen, en/of in de richting van het achterhoofd en/of het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen bovengenoemde [slachtoffer 1] (meermaals) met een hamer met kracht en/of met een zwaaiende beweging op en/of tegen het achterhoofd, althans het hoofd heeft geslagen, en/of in de richting van het achterhoofd en/of het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen bovengenoemde [slachtoffer 2] met een hamer met kracht en/of met een zwaaiende beweging op en/of tegen de hand heeft geslagen en/of in de richting van [slachtoffer 2] heeft geslagen, waardoor voorgenoemde [slachtoffer 2] ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 18-167000-23
hij op of omstreeks 7 juli 2023 te Groningen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door (met kracht) op/tegen het hoofd te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in het scheenbeen en/of kuitbeen, in elk geval één of meer botbreuken, ten gevolge heeft gehad;
Parketnummer 18-021815-24
1.
hij op of omstreeks 21 januari 2024 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk ramen en/of een deur, althans een huis, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Patrimonium en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 21 januari 2024 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
3.
hij op of omstreeks 21 januari 2024 te Groningen [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen dat hij, verdachte, haar dood zou maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor hetgeen onder parketnummer 18-200636- 23 feit 1 primair en feit 2, parketnummer 18-167000-23 en parketnummer 18-021815-24 feiten 1, 2 en 3 is ten laste gelegd.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van de onder parketnummer 18-167000-23 ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid, te weten dat de mishandeling zwaar lichamelijk letsel (een gebroken been) ten gevolge zou hebben gehad.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18- 200636-23 feit 1 primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op het ontbreken van een forensisch rapport over het letsel en het relatief geringe letsel dat is vastgesteld bij aangever, niet tot het oordeel kan worden gekomen dat verdachte met zodanige kracht heeft geslagen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever zou kunnen komen te overlijden. Nu een dergelijke aanmerkelijke kans ontbreekt, heeft verdachte deze ook niet kunnen aanvaarden, waardoor niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doden van aangever.
De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18-200636-23 feit 2 ten laste gelegde, omdat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte met de hamer richting aangever heeft gezwaaid. Bovendien valt niet uit te sluiten dat aangever het letsel heeft opgelopen doordat hij is gevallen.
De raadsman heeft tot slot evenals de officier van justitie gepleit voor vrijspraak van het strafverzwarende onderdeel van het ten laste gelegde onder parketnummer 18-167000-23.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18-200636-23, feit 2
De rechtbank acht hetgeen onder parketnummer 18-200636-23 feit 2 is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat op grond van het dossier en hetgeen overigens ter terechtzitting naar voren is gebracht niet kan worden vastgesteld dat verdachte met een hamer tegen of in de richting van aangever heeft geslagen. Het is onduidelijk hoe het letsel aan de hand van de heer [slachtoffer 2] is ontstaan.
Parketnummer 18-200636-23, feit 1 primair
De rechtbank past ten aanzien van hetgeen onder parketnummer 18-200636-23 feit 1 primair ten laste is gelegd de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en
omstandigheden bevatten, zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 11 augustus 2022, opgenomen op pagina 82 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023211008 d.d. 31 oktober 2023, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Vandaag word je voor de tweede keer verhoord in verband met een mishandeling c.q. poging doodslag gepleegd op donderdag 10 augustus 2023 in de Papengang te Groningen. Wil je op voorhand zelf iets verklaren?
A: Ja, ik had hem [
de rechtbank begrijpt:
[slachtoffer 1]] niet op zijn bek moeten slaan met een hamer.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2022, opgenomen op pagina 51 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op beeld is te zien dat verdachte [verdachte] tot vier maal toe met een voorwerp richting het hoofd van de aangever [
de rechtbank begrijpt:
[slachtoffer 1]] slaat. De verdachte [verdachte] brengt zijn rechter arm met kracht richting het hoofd van het slachtoffer. Het is een slaande beweging van boven het hoofd naar beneden richting het hoofd van de aangever.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte meermalen met een hamer met kracht op/tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte hiermee (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het overlijden van het slachtoffer.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier op het overlijden van het slachtoffer is sprake indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen). De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat het meermalen met een hamer met kracht slaan op het hoofd van een persoon naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans met zich brengt dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Het herhaaldelijk met kracht slaan op het hoofd, één van de meest kwetsbare delen van het menselijk lichaam nu zich daarin vitale organen zoals de hersenen bevinden, kan immers leiden tot de dood. Dat het letsel dat aangever hieraan heeft overgehouden relatief gering lijkt te zijn, doet hieraan niet af. Verdachte moet zich van deze aanmerkelijke kans bewust zijn geweest. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is het handelen van verdachte daarnaast zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
De rechtbank is, in tegenstelling tot de raadsman, dan ook van oordeel dat verdachte hiermee voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Parketnummer 18-167000-23
De rechtbank past ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd onder parketnummer 18-167000-23 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 7 juli 2023, opgenomen op pagina 52 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023177253 d.d. 13 juli 2023, inhoudend als verklaring van verdachte:
V= Waar heb je hem geraakt?
A= Zijkant van zijn wang. Ik sloeg met rechts.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2023, opgenomen op pagina 18 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant:
Op 7 juli 2023 bekeek ik beelden. Ik zag dat op het beeld Groningen werd weergegeven. Ik zag [slachtoffer 3] , aangever in deze zaak. Ik zag dat verdachte [verdachte] met zijn rechterhand tot vuist gebald de aangever tegen zijn hoofd sloeg. Ik zag dat dit kennelijk met kracht gebeurde.
Parketnummer 18-021815-24, feiten 1, 2 en 3
De rechtbank acht hetgeen is ten laste gelegd onder parketnummer 18-021815-24 feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 mei 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 januari 2024, opgenomen op pagina 5 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024018104 d.d. 21 januari 2024, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder parketnummer 18-200636-23 feit 1 primair, parketnummer 18-167000-23 en parketnummer 18-021815-24 feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18-200636-23, feit 1 primair
1.
hij op 10 augustus 2023 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, bovengenoemde [slachtoffer 1] meermaals met een hamer met kracht op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Parketnummer 18-167000-23
hij op 7 juli 2023 te Groningen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met kracht tegen het hoofd te stompen.
Parketnummer 18-021815-24, feiten 1, 2 en 3
1.
hij op 21 januari 2024 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een raam dat aan Patrimonium toebehoorde, heeft vernield.
2.
hij op 21 januari 2024 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een auto, die aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft beschadigd.
3.
hij op 21 januari 2024 te Groningen [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen dat hij, verdachte, haar dood zou maken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18-200636-23

1.primair poging tot doodslag.

Parketnummer 18-167000-23
mishandeling.
Parketnummer 18-021815-24
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen.

3.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18-200636 feit 1 primair en feit 2, parketnummer 18-167000-23 en parketnummer 18-021815-24 feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden en het daarbij behorende toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de door verdachte doorgebrachte tijd in voorarrest. Voorts heeft de raadsman verzocht om indien de rechtbank een aanvullende straf nodig acht een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden op te leggen, met daaraan verbonden de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de opname in een zorginstelling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering d.d. 23 mei 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feitencomplex
Verdachte heeft zich binnen een periode van 7 maanden schuldig gemaakt aan een vijftal strafbare feiten. Meest recent is verdachte midden in de nacht naar het huis van zijn ex-vriendin gegaan, heeft haar bedreigd met de dood en heeft haar woonkamerraam en auto vernield dan wel beschadigd, omdat hij zijn zoontje wilde zien. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op het recht op eigendom, maar ook op het gevoel van veiligheid van dit slachtoffer. Dit laatste blijkt ook uitdrukkelijk uit de aangifte, waarin het slachtoffer heeft verklaard dat zij zich bedreigd voelt door verdachte en hem in staat acht om haar wat aan te doen.
Verder heeft verdachte op 7 juli van vorig jaar midden in de nacht, onder invloed van middelen, in de binnenstad van Groningen een man mishandeld, door hem tegen het hoofd te stompen. Deze man vertoonde volgens verdachte vervelend gedrag door onsmakelijke dingen te roepen en hem te achtervolgen, wat verdachte er uiteindelijk toe heeft gedreven om deze mishandeling te plegen. Slechts een maand later heeft verdachte wederom s nachts, in de binnenstad van Groningen en onder invloed van
middelen een man meerdere malen met een hamer krachtig op het hoofd geslagen. Dit gebeurde naar aanleiding van een discussie over drugs, waarbij het slachtoffer zich kennelijk in het nauw gedreven voelde en verdachte in het gezicht sloeg. Vervolgens heeft verdachte de hamer gepakt die hij bij zich had en is daarmee achter het slachtoffer aangerend. Het slachtoffer is naar een groep mensen gerend die voor een nachtclub stond en verdachte heeft het slachtoffer toen te midden van die groep meermalen met de hamer op zijn hoofd geslagen.
Zowel ten aanzien van de gepleegde mishandeling als de poging tot doodslag (maar voor laatstgenoemde des te meer) geldt dat verdachte door zijn handelen op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijk integriteit van de slachtoffers. Daarnaast hebben deze geweldsdelicten plaatsgevonden op de openbare weg, middenin het uitgaansgebied van Groningen, waar het voor omstanders was te aanschouwen. Dit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Strafbepaling en -overwegingen
Gelet op het bovenstaande en de ernst van met name het onder parketnummer 18-200636-23 primair ten laste gelegde feit, acht de rechtbank een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank de volgende omstandigheden in strafverzwarende zin meegewogen. Ten aanzien van de gepleegde bedreiging en vernielingen, is sprake van een situatie van huiselijk geweld, nu verdachte deze heeft gepleegd jegens en bij het huis van zijn ex-vriendin en zoontje. Wat betreft de door verdachte gepleegde geweldsdelicten geldt dat dit beiden vormen zijn van uitgaansgeweld, waarbij drugs en/of alcohol een rol speelden. Bovendien had verdachte de hamer waarmee hij het slachtoffer op het hoofd heeft geslagen, van tevoren al meegenomen. Het zijn telkens feiten die grote impact hebben op de mensen die hiervan slachtoffer zijn geworden of hierbij getuige van zijn geweest.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon van verdachte. De rechtbank heeft daartoe kennis genomen van het reclasseringsrapport d.d. 23 mei 2024, waaruit volgt dat bij verdachte sprake is van middelengebruik en (daarmee gepaard gaande) agressieproblematiek. Tijdens de onderhavige delicten had verdachte bovendien geen dagbesteding, waardoor hij veelvuldig met zijn negatieve sociale netwerk omging. Ook bezorgde de relatie met zijn ex-vriendin hem veel stress, wat leidde tot een toename in alcohol- en cocaïnegebruik. Ten aanzien van beperking van het recidiverisico valt het meest te verwachten van het starten van een klinische behandeling en vervolgens het herstarten van een (ambulant) hulpverleningstraject. De reclassering acht de kans van het slagen van enkel een ambulant hulpverleningstraject laag in. In het verleden hebben ambulante hulpverleningstrajecten namelijk niet geleid tot een (langdurig) abstinent leven, maar heeft het wel geleid tot enige vorm van stabiliteit (woning, schuldentraject en relatief lang niet met justitie in aanraking).
Bij een veroordeling adviseert de reclassering om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling (klinische behandeling), ambulante behandeling, een drugs- en alcoholverbod, een locatieverbod en meewerken aan middelencontrole. Daarnaast adviseert de reclassering om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, zodat verdachte ook na afloop van de proeftijd in forensisch kader kan worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering voor de duur die noodzakelijk wordt geacht.
Met inachtneming van bovenstaand advies en gelet op het middelengebruik en de daarmee gepaard gaande agressieproblematiek acht de rechtbank het van belang dat verdachte naast een straf ook de nodige zorg en behandeling krijgt, teneinde het hoge recidiverisico zoveel mogelijk in te perken. Om dit te
bewerkstelligen is de rechtbank van oordeel dat eerst diagnostiek zal moeten plaatsvinden op basis waarvan de reclassering kan beoordelen in welk kader ambulant of klinisch verdachte het beste behandeld kan worden. Voorts acht de rechtbank een forse en langdurige stok achter de deur noodzakelijk.
Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daaraan verbindt de rechtbank bijzondere voorwaarden, bestaande uit een meldplicht, een drugs- en alcoholverbod met medewerking aan controle op deze middelen, een locatieverbod en tot slot meewerken aan diagnostiek en de daaruit voortvloeiende behandeling.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op het hoge recidiverisico, de problematiek van verdachte en de aard van de bewezen verklaarde feiten, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden en het daarbij behorende toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet in tegenstelling tot de officier van justitie geen aanleiding om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr aan verdachte op te opleggen.
De rechtbank komt verder ondanks dat minder bewezen is verklaard dan is gevorderd door de officier van justitie tot dezelfde strafoplegging, vanwege de aard en ernst van de feiten en de hiervoor geschetste strafverzwarende omstandigheden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Inbeslaggenomen goederen
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen voorwerp verbeurd dient te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen omtrent het beslag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een hamer, vatbaar voor verbeurdverklaring nu het strafbare feit, de poging doodslag, met behulp van de hamer is gepleegd.
Benadeelde partij
Parketnummer 18-167000-23
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 598,96 ter vergoeding van materiële schade en 3.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. De vordering ziet met name op het letsel dat de mishandeling ten gevolge zou hebben gehad, te weten het gebroken been, terwijl de officier van justitie vrijspraak heeft gevorderd voor dat (primaire) onderdeel van de tenlastelegging en het causale verband tussen de mishandeling en het letsel onvoldoende aannemelijk is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade en de immateriële schade, voor zover deze ziet op de botbreuken in het been, dient te worden afgewezen. Er is onvoldoende aannemelijk geworden dat er een causaal verband is tussen de mishandeling en de gestelde schade. Ten aanzien van de gestelde psychische (immateriële) schade, heeft de raadsman betoogd dat een bedrag van 500,00 in dit geval op zijn plaats zou zijn, nu in de aangehaalde jurisprudentie waarop de vordering is gebaseerd sprake is van zwaarder letsel, zwaardere medische ingrepen en langere hersteltijden.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade en immateriële schade (voor zover deze laatste ziet op het fysieke letsel), is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende rechtstreeks verband is tussen het bewezen verklaarde feit en de gestelde schade door de benadeelde partij.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd die ziet op psychisch letsel. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan slechts een vergoeding voor dergelijke immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst en slaapproblemen vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade, voor zover deze ziet op het psychische letsel, wordt dan ook afgewezen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 38z, 45, 57, 285, 287, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18-200636-23 feit 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18-200636-23 feit 1 primair, parketnummer 18-167000-23 en parketnummer 18-021815-24 feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich meldt binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Verslavingszorg Noord Nederland op het adres [adres] te Groningen. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Dat de veroordeelde meewerkt aan geïndiceerde diagnostiek en de daaruit voortvloeiende behandeling en/of hulpverlening. Als uit het advies voortvloeit dat de veroordeelde zich moet laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, dan werkt de veroordeelde daaraan mee. De opname duurt dan een jaar of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Voor zover ambulante behandeling voortvloeit uit de diagnostiek, laat de veroordeelde zich behandelen door de [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De ambulante behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de instelling of zorgverlener geeft voor de behandeling.
Dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de binnenstad van Groningen, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclasseringsinstelling Verslavingszorg Noord Nederland te Groningen de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Ten aanzien van het beslag
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen goed, te weten een hamer.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij,
18-167000-23
Verklaart de vordering van [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk ten aanzien van de gevorderde materiële schade en immateriële schade (voor zover deze ziet op het fysieke letsel). Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] zijn eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. M.C. Fuhler en mr. R. Tesfai, rechters, bijgestaan door mr. F.C.A. Fierstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juni 2024.
Mr. Fuhler en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.