ECLI:NL:RBNNE:2024:2218

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
18-183534-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling in een zorginstelling door een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en mishandeling. De verdachte heeft op 29 juni 2023 in De Fryske Marren het slachtoffer, [slachtoffer 1], meermalen met gebalde vuisten tegen het hoofd geslagen en geschopt, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Daarnaast heeft hij de telefoon van het slachtoffer vernield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend, gezien zijn psychologische toestand en ontwikkelingsstoornissen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden, met bijzondere voorwaarden, en moet een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. Tevens is de verdachte betrokken geweest bij een tweede geweldsincident op 24 september 2023, waarbij hij een glas naar een medewerker van de zorginstelling gooide. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op 1.014 euro, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-183534-23
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18-244263-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 30 mei 2024 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 mei 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18-183534-23:
1
hij op of omstreeks 29 juni 2023 te [adres] , gemeente De Fryske Marren ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen waarbij hij een of meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en/of hij die [slachtoffer 1] een of meermalen met gebalde vuisten tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juni 2023 te [adres] , gemeente De Fryske Marren [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een of meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen en/of die [slachtoffer 1] een of meermalen met gebalde vuisten tegen het hoofd heeft geslagen;
2
hij op of omstreeks 29 juni 2023 te [adres] , gemeente De Fryske Marren opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
parketnummer 18-244263-23:
hij, op of omstreeks 24 september 2023, te [adres] , in de gemeente De Fryske Marren, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door een glas tegen de knie te gooien.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder parketnummer
18-183534-23 onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde en voor het onder parketnummer 18- 244263-23 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat op grond van de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte en de getuigenverklaringen volgt dat verdachte meerdere vuistslagen tegen het hoofd van aangever heeft gegeven en dat hij aangever één keer tegen het hoofd heeft geschopt. Verdachte heeft door tegen het hoofd van aangever te slaan en te schoppen welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het tweede feit (onder parketnummer 18-183534-23) kan op basis van de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte bewezen worden verklaard. Ook het feit dat onder parketnummer 18-244263-23 ten laste is gelegd kan bewezen worden verklaard. Verdachte heeft met kracht een glas in de richting van de deur gegooid. Verdachte wist dat er mensen bij de deur stonden. Door het glas in die richting te gooien heeft hij welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij iemand met dat glas zou raken, hetgeen uiteindelijk ook is gebeurd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting, ten aanzien van parketnummer 18-183534-23, naar voren gebracht dat bewezen kan worden dat verdachte meermalen tegen het hoofd van aangever heeft geslagen en eenmaal tegen het hoofd van aangever heeft geschopt. Dit levert de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling op. De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het onder parketnummer 18-183534-23 onder feit 2 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft verder betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder parketnummer 18-244263-23 ten laste gelegde feit. Verdachte heeft geen opzet gehad op het toebrengen van letsel bij aangever. Verdachte stond achter de deur met een glas in zijn hand. Toen de deur plotseling open ging, heeft verdachte het glas in een split second tegen de grond gegooid. Het glas heeft daarna pas de knie van aangever geraakt. Gelet op de feitelijke handelingen van verdachte, is er ook geen sprake geweest van voorwaardelijk opzet.
Oordeel van de rechtbank
parketnummer 18-183534-23:
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder feit 1 primair en feit 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
ten aanzien van feit 1 primair
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 mei 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 juli 2023, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023172907 van 26 juli 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] .
ten aanzien van feit 2
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 mei 2024;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 juli 2023, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023172907 van 26 juli 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] .
parketnummer 18-244263-23:
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De door verdachte op de terechtzitting van 16 mei 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende: Ik had het glas in mijn hand en ik trok de deur open. Ik gooide het glas.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 25 september 2023, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023255958 van 2 oktober 2023, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik werk bij zorginstelling [instelling] te [adres] . Op 24 september 2023 was ik aan het werk. Ik zou de deur open doen, [verdachte] trok ook aan de deur. Ik zag dat [verdachte] wat door de knieën stond, met een glas in de rechterhand. Ik zag dat hij het glas naar mij toe gooide opzettelijk en met kracht. Ik kreeg het glas op mijn linkerknie, aan de binnenzijde. Ik zag dat het glas uiteen spatte. Ik voelde later dat ik pijn kreeg aan mijn knie.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 september 2023, opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
Ik zag dat [slachtoffer 2] (
de rechtbank begrijpt: aangever)de deur opende, hierbij zag ik dat de deur vervolgens met snelheid open ging en ik zag dat [verdachte] toen bewust een glas gooide in de richting van [slachtoffer 2] . Ik zag dat dit glas [slachtoffer 2] raakte ter hoogte van zijn knie. Vervolgens zag ik dat het glas kapot viel op de grond.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 september 2023, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
[slachtoffer 2] opende de deur. Door de kier die ontstond van het openen van de deur gooide [verdachte] met kracht een glas in de richting van [slachtoffer 2] . Ik zag dat dit glas tegen de knie van [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: aangever)aan kwam. Vervolgens zag en hoorde ik dat het glas kapot viel op de grond.
Bewijsoverwegingen parketnummer 18-183534-23
Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever meermalen met zijn vuisten tegen het hoofd van aangever heeft geslagen en dat verdachte eenmaal tegen het hoofd van aangever heeft geschopt. Daarnaast stelt de rechtbank op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte de telefoon van aangever heeft weggemaakt.
Bewijsoverwegingen parketnummer 18-244263-23
Op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte een glas tegen de knie van aangever heeft gegooid. De vraag is of de rechtbank kan vaststellen dat verdachte opzet had op het toebrengen van letsel. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van letsel bij aangever. De rechtbank dient daarom vast te stellen of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij verdachte.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier het toebrengen van letsel is sprake als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling daarvan is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verder is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die die handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door te handelen zoals hij heeft gedaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij letsel zou toebrengen aan aangever. Verdachte had een glas in zijn hand. Op het moment dat verdachte de deur opentrok en aangever de deur openduwde, heeft verdachte het glas in de richting van de deur gegooid. Verdachte wist op dat moment dat er mensen achter de deur stonden. Door de deur open te trekken en het glas in de richting van de deur te gooien, heeft verdachte het risico genomen dat iemand geraakt zou worden door dat glas. Dat risico heeft zich ook verwezenlijkt, doordat aangever door het glas is geraakt. Gelet op de verklaring van aangever en de verklaringen van de getuigen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat het glas eerst de grond zou hebben geraakt niet geloofwaardig.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18-183534-23 onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18-244263-23 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18-183534-23:
1
hij op 29 juni 2023 te [adres] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen waarbij hij eenmaal met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en hij die [slachtoffer 1] meermalen met gebalde vuisten tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 29 juni 2023 te [adres] , opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggemaakt.
parketnummer 18-244263-23:
hij op 24 september 2023 te [adres] , [slachtoffer 2] heeft mishandeld door een glas tegen de knie te gooien.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18-183534-23:
primair poging tot zware mishandeling
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegmaken
parketnummer 18-244263-23:
mishandeling
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder parketnummer
18-183534-23 onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde en voor het onder parketnummer 18- 244263-23 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie en een jeugddetentie van vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarde, waarvan de Raad ter zitting heeft verzocht ook die voorwaarde aan de voorwaardelijke straf te verbinden, te weten het verplicht meewerken aan bewindvoering en mentorschap, aan de voorwaardelijke jeugddetentie te verbinden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat een voorwaardelijke jeugddetentie niet in het belang is van verdachte. Door het opleggen van een langere werkstraf ervaart verdachte de consequenties van zijn handelen. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank een werkstraf op te leggen van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 april 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft aangever tegen het hoofd geslagen en hij heeft aangever tegen het hoofd geschopt, terwijl aangever op de grond lag.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat er tussen verdachte en aangever al langere tijd spanningen bestonden en aangever daar wellicht ook een aandeel in heeft gehad, is het gedrag van verdachte op geen enkele manier te rechtvaardigen. Met name het schoppen tegen het hoofd van aangever is enorm kwalijk. Het hoofd is namelijk een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam waarin vitale delen, zoals de hersenen, zich bevinden. Verdachte mag dan ook van geluk spreken dat het niet slechter met aangever is afgelopen nadat verdachte hem tegen het hoofd heeft geschopt. Uit de verklaring die de moeder van aangever ter zitting namens aangever heeft voorgelezen, blijkt dat het handelen van verdachte een grote impact heeft gehad en nog altijd heeft op zijn leven. Daarnaast moet het erg vervelend voor aangever zijn geweest dat verdachte zijn telefoon heeft weggemaakt, nadat verdachte hem had geschopt en geslagen. De rechtbank overweegt verder dat verdachte zich enkele maanden later opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een geweldsfeit. Verdachte heeft een glas op de knie gegooid van een medewerker van de zorginstelling waar hij op dat moment verbleef. De rechtbank benadrukt dat het zeer kwalijk is dat verdachte fysiek geweld heeft gebruikt tegen een persoon die er juist voor verdachte was en die hem probeerde de zorg en hulp te verlenen die hij nodig had.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verdachte is onderzocht door een psycholoog en deze heeft een rapport opgemaakt. Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis en van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Daarnaast blijkt dat er bij verdachte sprake is van een sociaal- emotionele ontwikkelingsachterstand en dat hij cognitief gezien op een zwakbegaafd niveau functioneert. De stoornissen waren ook aanwezig tijdens het plegen van de poging tot zware mishandeling en de mishandeling en hadden invloed op de keuzes en gedragingen van verdachte. De psycholoog adviseert dan ook om de poging tot zware mishandeling en de mishandeling in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het was voor de psycholoog niet mogelijk om een directe relatie te leggen tussen de aanwezige stoornissen en het wegmaken van de telefoon.
De rechtbank kan zich deels met deze conclusie verenigen en neemt deze dan ook over met betrekking tot het onder parketnummer 18-183534-23 feit 1 primair en het onder parketnummer 18-244263-23 ten laste gelegde. De rechtbank acht deze conclusie ook van toepassing op het onder parketnummer 18-183534-23 feit 2 ten laste gelegde. Ook bij dat feit heeft de problematiek van verdachte naar het oordeel van de rechtbank een rol gespeeld, gelet op de nauwe samenhang tussen feit 1 primair en feit 2 (parketnummer 18-183534-23). De rechtbank concludeert dan ook dat alle bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De psycholoog beschrijft dat verdachte in zijn keuzes van gedrag nauwelijks gehinderd wordt door gevoelens van schaamte, schuld, spijt en berouw. Hij voelt zich niet slecht als hij regels overtreedt, omdat zijn impulsiviteit vaak sterker is dan de invloed van regels. Bij het uitblijven van behandeling en goede zorg en ondersteuning van de normoverschrijdende gedragsstoornis, is het aannemelijk dat deze stoornis zich zal ontwikkelen tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis, hetgeen risicos met zich brengt ten aanzien van gewelddadig en grensoverschrijdend gedrag in de toekomst. De psycholoog beschrijft verder dat verdachte duidelijke kaders nodig heeft, zodat hij de hulp krijgt die hij nodig heeft. Daarnaast is het van belang dat de reclassering verdachte blijft begeleiden en dat de reclassering de zorg kan opschalen wanneer dat nodig is. Verdachte heeft op het gebied van wonen, werk en vrije tijd praktische ondersteuning nodig en daarnaast dient er aandacht te zijn voor het versterken van de copingvaardigheden van verdachte. De psycholoog adviseert het voorgaande in bijzondere voorwaarden op te nemen en deze voorwaarden te verbinden aan een (deels) voorwaardelijke straf.
Uit het rapport van de Raad van 2 mei 2024 blijkt dat de Raad zich kan vinden in de bevindingen en het advies van de psycholoog. De Raad adviseert de rechtbank een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen aan verdachte. In het rapport worden diverse bijzondere voorwaarden geformuleerd, de Raad adviseert deze voorwaarden aan de voorwaardelijke jeugddetentie te verbinden. Ter zitting heeft de Raad gevraagd een extra bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke jeugddetentie te verbinden, te weten het verplicht meewerken aan bewindvoering en mentorschap.
De rechtbank zal het advies van de Raad volgen en aan verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. De rechtbank zal aan die voorwaardelijke jeugddetentie de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Deze bijzondere voorwaarden houden in dat verdachte zich dient te melden bij de jeugdreclassering, onderwijs volgt en/of dagbesteding heeft, meewerkt aan controle op het gebruik van middelen, meewerkt aan hulpverlening die door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht en verblijft in een instelling voor begeleid wonen, maatschappelijke opvang of
een andere passende woonvoorziening. De rechtbank ziet geen aanleiding om het meewerken aan bewindvoering en mentorschap als bijzondere voorwaarde op te nemen.
Rekening houdend met de ernst van de feiten, de conclusies en adviezen van de psycholoog en de Raad en de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor minderjarigen, acht de rechtbank een straf conform de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie en een jeugddetentie van vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich in de zaak met parketnummer 18-183534-23 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 189,- ter vergoeding van materiële schade en 825,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toegewezen kan worden, vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, maar zonder gijzeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen. De vordering ten aanzien van de immateriële schade dient gematigd te worden en kan voor de helft worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-183534-23 onder feit 1 primair en feit 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte ten aanzien van de materiële schade niet is betwist door verdachte, zal daarom worden toegewezen. De raadsvrouw heeft verzocht het gevorderde bedrag ten aanzien van de immateriële schade te matigen. De rechtbank is echter van oordeel dat een bedrag van 825,- aan immateriële schadevergoeding in relatie tot het gepleegde geweld jegens de benadeelde partij en de gevolgen die dat voor hem heeft gehad, redelijk en billijk is. De rechtbank zal de vordering dan ook in haar geheel toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juni 2023.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde
partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18-183534-23 onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18-244263-23 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 4 maanden.

Bepaalt dat deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich gedurende een door de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (telefoonnummer
088 5260000) te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo vaak en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht. Veroordeelde verleent zijn medewerking aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
2. dat de veroordeelde dagbesteding en/of onderwijs volgt;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan controle op het gebruik van middelen;
4. dat de veroordeelde meewerkt aan eventuele hulpverlening die de jeugdreclassering noodzakelijk acht (bijvoorbeeld [instelling] );
5. dat de veroordeelde verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang of een andere passende woonvoorziening (bijvoorbeeld het [instelling] ).
Geeft aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van parketnummer 18-183534-23 feit 1 primair, feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • een bedrag van 1.014,- (zegge: duizend veertien euro)
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juni 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van 1.014,- (zegge: duizend veertien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2023. Dit bedrag bestaat uit 189,- aan materiële schade en 825,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat geen gijzeling kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Kooistra, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M. Brinksma en mr. H. de Ruijter, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Boskma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2024.