ECLI:NL:RBNNE:2024:2217

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
18-217358-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dragen van een mes en vrijspraak van poging tot zware mishandeling en bedreiging

Op 30 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2008, die zich schuldig heeft gemaakt aan het dragen van een mes. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 30 uren, met bijzondere voorwaarden. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling en bedreiging. De zaak betreft twee parketnummers: 18-217358-23 en 18-037120-24. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan slachtoffer 1 door met een mes te zwaaien en te steken, en van bedreiging van slachtoffers 2, 3 en 4 met de woorden "nu schieten". Tijdens de zitting op 16 mei 2024 heeft de verdachte verklaard dat hij het mes had gepakt om zich te verdedigen tegen de aanvallen van slachtoffer 1. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet of voorwaardelijk opzet bij de verdachte, en dat de verwonding van slachtoffer 1 mogelijk het gevolg was van een trap die hij had gegeven. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de bedreigingen niet bewezen konden worden, gezien de tegenstrijdige verklaringen van de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlasteleggingen, maar heeft het bezit van het mes wel bewezen verklaard, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn achtergrond en de hulpverlening die hij ontvangt.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-217358-23
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18-037120-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 30 mei 2024 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 mei 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.W. Delhaye, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18-217358-23:
hij op of omstreeks 27 augustus 2023 te Harlingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(- zakelijk weergegeven -) met een mes zwaaiende en/of stekende bewegingen in de richting van het lichaam (waaronder de buik) van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt en/of met een/dat mes in het (boven)been van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 augustus 2023 te Harlingen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem met een mes in het (boven)been te steken/snijden.
parketnummer 18-037120-24:
1
hij op of omstreeks 31 januari 2024 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "nu schieten, nu schieten'' en schiet maar en ''ik ga jullie schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 31 januari 2024 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een steekwapen (mes) zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder parketnummer
18-217358-23 primair ten laste gelegde en voor het onder parketnummer 18-037120-24 onder feit 2 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder parketnummer 18-037120-
24 onder feit 1 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder parketnummer 18-217358-23 primair ten laste gelegde naar voren gebracht dat er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangever, waarbij aangever gewond is geraakt. Uit het dossier blijkt dat aangever degene is geweest die de confrontatie met verdachte heeft gezocht, zodat verdachte zich mocht verdedigen. Verdachte heeft zich echter op disproportionele wijze verdedigd. Hij heeft een mes getrokken en heeft hiermee zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van aangever. Door het maken van zwaaiende bewegingen met het mes, heeft verdachte het risico genomen dat een ander daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Niet is gebleken dat ook aangever een mes bij zich had, verdachte had zich dan ook niet met een mes mogen verdedigen. Aan verdachte komt dan ook geen beroep op noodweer of noodweerexces toe.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18-037120-24 onder feit 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat ook dit feit bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft verklaard dat hij een mes bij zich had en dit mes is ook bij hem aangetroffen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18- 217358-23 primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft betoogd dat aangever de confrontatie heeft gezocht met verdachte. Aangever heeft verdachte uit het niets van zijn fiets geduwd. Op de camerabeelden van de Jumbo is te zien dat aangever verdachte vervolgens meerdere keren slaat, waarbij verdachte steeds achteruit loopt. Verdachte bekent dat hij een mes heeft gepakt en daarmee heeft gezwaaid met de bedoeling om aangever van zich af te houden. Verdachte heeft niet de bedoeling gehad om aangever te verwonden met het mes. Op het filmpje dat getuige [getuige] vlak na het incident van aangever heeft gemaakt, is de verwonding van aangever te zien. Als verdachte aangever had willen steken of snijden, zou de snee van links naar rechts lopen, of andersom, en niet zoals nu het geval is in de lengte van het bovenbeen. De enige verklaring voor het ontstaan van de verwonding van aangever, is dat aangever verdachte een schop heeft gegeven, waarbij zijn been tegen het mes aan is gekomen. Uit het bloedpatroon op het mes volgt ook dat het mes juist naar achteren werd getrokken en dus niet naar voren werd gestoken. Er is dan ook geen sprake geweest van opzet bij verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin. Mocht dat wel het geval zijn, dan komt verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toe. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen.
De raadsman heeft verder betoogd dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18-037120-24 onder feit 1 ten laste gelegde. Op grond van de aangiftes kan niet worden vastgesteld dat verdachte heeft geroepen nu schieten nu schieten, schiet maar of ik ga jullie schieten.
Aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] verklaren dat verdachte zou hebben geroepen ik ga jullie schieten. Aangeefster [slachtoffer 3] verklaart echter niet dat verdachte dit zou hebben geroepen. Alle drie de aangeefsters verklaren wel dat de vriend van verdachte zou hebben geroepen nu schieten nu schieten en schiet maar. De vriend van verdachte spreekt echter geen Nederlands, zodat hij dit niet gezegd kan hebben. Daarnaast is aan verdachte ook niet ten laste gelegd dat de bedreiging tezamen en in vereniging is gepleegd. Mocht de vriend van verdachte die woorden wel hebben geroepen, dan kan dit niet tot een bewezenverklaring leiden ten aanzien van verdachte.
De raadsman heeft tot slot betoogd dat het onder parketnummer 18-037120-24 onder feit 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte erkent dat hij het mes bij zich had.
Oordeel van de rechtbank
parketnummer 18-217358-23:
vrijspraak ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair en subsidiair ten laste gelegde en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt
daartoe als volgt.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat aangever de confrontatie heeft gezocht met verdachte. Aangever heeft verdachte van zijn fiets getrokken waardoor verdachte op de grond is gevallen. Vervolgens is er een worsteling ontstaan tussen verdachte en aangever, waarbij verdachte op enig moment een mes heeft getrokken. Op basis van het dossier kan de rechtbank ook vaststellen dat aangever een verwonding aan zijn been heeft opgelopen en dat deze verwonding is veroorzaakt door het mes dat verdachte bij zich had. De vraag is of de rechtbank kan vaststellen dat verdachte opzet had op het toebrengen op zwaar lichamelijk letsel dan wel letsel bij aangever.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel letsel bij aangever. De rechtbank dient daarom vast te stellen of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij verdachte.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel letsel is sprake als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling daarvan is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verder is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die de handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel letsel bij aangever. Op basis van het dossier is het voor de rechtbank onduidelijk gebleven wat er zich precies heeft afgespeeld tijdens en na de worsteling tussen verdachte en aangever en op welke wijze het letsel bij aangever precies is veroorzaakt. Duidelijk is wel dat aangever verdachte op enig moment een trap heeft gegeven. Zowel verdachte als getuige [getuige] verklaren dat het om een hoge trap ging. Ook getuige [getuige] verklaart dat aangever zijn rechterbeen omhoog deed richting verdachte. De rechtbank kan dan ook niet uitsluiten dat aangever de verwonding op zijn been heeft opgelopen op het moment dat hij verdachte een trap gaf. Verdachte had op dat moment immers het mes in zijn handen. Aangever kan dat mes met zijn bovenbeen hebben geraakt, zonder dat verdachte een stekende dan wel snijdende beweging in de richting van aangever heeft gemaakt. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel dan wel letsel zou oplopen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde.
parketnummer 18-037120-24:
vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 ten laste gelegde en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaart dat zij verdachte hoorde zeggen ik ga jullie schieten. Vervolgens hoorde zij dat verdachte en zijn vriend tegen elkaar zeiden nu schieten. Aangeefster [slachtoffer 4] verklaart dat zij verdachte hoorde roepen dat hij ons door het hoofd zou schieten. Aangeefster [slachtoffer 3] verklaart dat de vriend van verdachte riep nu schieten, nu schieten en schiet maar. De vriend van verdachte zou dit een aantal keren hebben geroepen naar verdachte. Aangeefster [slachtoffer 3] verklaart niet dat ook verdachte wat zou hebben geroepen. De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze uiteenlopende verklaringen van aangeefsters, niet kan worden vastgesteld wat er precies is gebeurd en wie wat heeft gezegd. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat verdachte aangeefsters heeft bedreigd door de in de tenlastelegging opgenomen woorden te uiten. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder feit 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 mei 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 31 januari 2024, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2024027846 van 9 februari 2024, inhoudend het relaas van verbalisanten
[verbalisant] en [verbalisant] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2024, opgenomen op pagina 23 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18-037120-24 onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 31 januari 2024 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een steekwapen (mes) zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18-037120-24:
2. handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder parketnummer
18-217358-23 primair ten laste gelegde en voor het onder parketnummer 18-037120-24 onder feit 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het incident met aangever [slachtoffer 1] niet geheel voor rekening komt van verdachte, maar dat het wel zeer kwalijk is dat verdachte een mes op zak had en dat mes ook heeft getrokken. Het incident heeft verdachte er ook niet van weerhouden om enkele maanden later weer met een mes op straat rond te lopen. Daarentegen moet er ook rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is opgegroeid onder zware omstandigheden en kampt naar alle waarschijnlijkheid met traumas uit zijn verleden. Op dit moment lijkt verdachte de goede weg in te zijn geslagen en krijgt hij de hulp die hij nodig heeft. Het is van belang dat die hulp voortgezet kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het advies van de Raad te volgen en aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden die door de Raad zijn geadviseerd te verbinden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 april 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dragen van een mes. Hoewel de rechtbank alleen tot een bewezenverklaring komt van dit feit, blijkt uit het dossier wel dat verdachte ook eerder met een mes op straat heeft rondgelopen. Het meenemen van een mes en daarmee rondlopen op straat is volstrekt onacceptabel. Het leidt ook geregeld tot het daadwerkelijk gebruik ervan, met vaak grote gevolgen voor degene die geraakt wordt. Verdachte heeft onvoldoende bij deze risicos stilgestaan. Gelet op de toename van het bezit van verboden messen, met name onder minderjarigen, en het gevaarzettend karakter daarvan, dient er streng tegen te worden opgetreden.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie.
Uit het rapport van de Raad van 26 april 2024 volgt dat verdachte is opgegroeid onder zware omstandigheden. Verdachte is op jonge leeftijd met zijn familie vanuit Syrië naar Turkije gevlucht. Hier
heeft hij in een vluchtelingenkamp gewoond en heeft hij slechts enkele jaren onderwijs gevolgd. Verdachte is enige tijd geleden alleen naar Nederland gekomen, zijn familie is in Turkije achtergebleven. Gelet op het belaste verleden van verdachte is het van belang dat hij de hulp krijgt die hij nodig heeft. Op dit moment werkt verdachte op vrijwillige basis mee aan de voorgestelde hulpverlening. Het is van belang dat deze hulpverlening, en dan met name het traject bij [instelling] , niet doorbroken wordt. Daarnaast is het ook van belang dat verdachte zijn stage kan voortzetten. De Raad adviseert de rechtbank daarom een (forse) voorwaardelijke straf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Hoewel verdachte op dit moment meewerkt aan de hulpverlening, wordt ook gezien dat het voor verdachte soms moeilijk is om zich aan de afspraken met de hulpverlening te houden. Daarnaast is het voorstelbaar dat het traject bij [instelling] intensief zal zijn voor verdachte, waardoor het risico bestaat dat verdachte hier niet langer in een vrijwillig kader aan mee zal willen werken. Daarom adviseert de Raad de in het rapport geformuleerde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden.
De rechtbank zal het advies van de Raad volgen en aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf opleggen. Rekening houdend met de ernst van het feit, het advies van de Raad en de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor minderjarigen, acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 30 uren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18-217358-23 primair en subsidiair en onder parketnummer 18-037120-24 onder feit 1 ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18-037120-24 onder feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast.
Bepaalt dat deze werkstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich gedurende een door de gecertificeerde instelling, te weten het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, Tesselschadestraat 2 te Leeuwarden, te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo vaak en zolang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht. De veroordeelde verleent zijn medewerking aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
dat de veroordeelde onderwijs/dagbesteding volgt;
dat de veroordeelde meewerkt aan controle op het gebruik van middelen en meewerkt aan de behandeling van Verslavingszorg Noord Nederland (of een vergelijkbare instelling);
dat de veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en eventueel daaruit voortvloeiende behandeling door [instelling] (of een vergelijkbare instelling).
Geeft aan Regiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Ruijter, voorzitter, en mr. M. Brinksma en mr. S.T. Kooistra, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. E.M. Boskma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2024.