ECLI:NL:RBNNE:2024:2184

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
18/211229-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens confrontatie op skatebaan

Op 6 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 21 augustus 2023 te Coevorden, waar de verdachte tijdens een confrontatie met het slachtoffer, [slachtoffer], een mes gebruikte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer in de borst heeft gestoken, wat resulteerde in een klaplong. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. D.M. Moes, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof. De rechtbank verwierp de verdediging van noodweer en putatief noodweer, en concludeerde dat de verdachte zich niet had kunnen onttrekken aan de situatie. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, maar hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden en een werkstraf van 50 uren. Tevens werd een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen van 1035 euro, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/211229-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 juni 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 mei 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.M. Moes, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2023 te Coevorden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn borst/zij, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 augustus 2023 te Coevorden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de borst en/of de zij, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 augustus 2023 te Coevorden, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door de [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de borst /zij, althans het lichaam te steken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft daarnaast betoogd dat voor het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde aan verdachte primair een geslaagd beroep op noodweer, subsidiair een geslaagd beroep op noodweerexces en meer subsidiair een geslaagd beroep op putatief noodweer toekomt.
Vaststelling feiten
De raadsvrouw heeft betoogd dat voor de vaststelling van de feitelijke toedracht de verklaring van verdachte door zijn betrouwbaarheid als uitgangspunt dient te worden genomen. De verklaring van aangever is niet betrouwbaar, nu hij meermalen leugenachtig heeft verklaard.
Kwalificatie
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij verdachte geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever dan wel op zwaar lichamelijk letsel bij aangever, nu uit de verschillende verklaringen blijkt dat verdachte geen zwaaiende, stekende of achterwaartse beweging heeft gemaakt met het mes. Ook is niets bekend over de kracht waarmee is gestoken. Daarnaast stelt zij dat niet is uitgesloten dat
aangever in het mes is gelopen toen aangever verdachte duwde. Tot slot kan op basis van de fotos en letselrapportage niet worden vastgesteld dat er met het steken van het mes bij de oksel een aanmerkelijke kans is ontstaan dat aangever zou overlijden. Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft zich wat betreft de kwalificatie van het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Noodweer
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de gedraging van verdachte kan worden aangemerkt als verdedigend en niet als zijnde gericht op confrontatie. Aangever heeft verdachte geduwd, wat maakt dat sprake is van een aanranding. Daarnaast was voorafgaand aan de duw al sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding toen aangever en zijn vriend op verdachte af kwamen lopen. De aanranding jegens het lijf van verdachte was ogenblikkelijk en wederrechtelijk. De verdediging middels een mes was volgens de raadsvrouw gelet op alle omstandigheden noodzakelijk en proportioneel. De raadsvrouw neemt hierbij in aanmerking dat verdachte meende een mes te hebben gezien bij de vriend van aangever, dat die vriend van aangever steek hem zou hebben gezegd tegen aangever. Deze vriend van aangever, getuige [getuige] , heeft bij de rechter-commissaris verklaard over aangever dat hij wel iemand is die een mes bij zich kan dragen. De raadsvrouw verzoekt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging bij bewezenverklaring van het primair of subsidiair ten laste gelegde, en vrij te spreken bij bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde.
Noodweerexces
De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, er sprake is van noodweerexces. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte zich niet aan de aanranding kon onttrekken en dat hij is weggegaan op het moment dat dat mogelijk was. Bij verdachte was door de manier van benaderen, het bestaande conflict tussen hem en aangever en de uitlatingen ter plekke sprake van een hevige door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging. Verdachte heeft verontschuldigbaar de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Putatief noodweer
De raadsvrouw heeft meer subsidiair aangevoerd dat verdachte een beroep op putatief noodweer toekomt, nu verdachte verschoonbaar heeft gedwaald over het bestaan van een noodweersituatie. Verdachte mocht er redelijkerwijs van uitgaan dat aangever een mes op zak had dan wel dat hij op het punt stond wederom aangevallen te worden. De raadsvrouw verzoekt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaring aangever
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat aangever over de aanloop naar het incident niet direct naar waarheid heeft verklaard, niet maakt dat zijn verklaring in zijn geheel als onbetrouwbaar is aan te merken. Aangever heeft na zijn eerste verhoor in het ziekenhuis zijn verklaring ten aanzien van de aanleiding herzien en verteld over het opzoeken van de confrontatie met verdachte. Deze verklaring wordt ook grotendeels bevestigd door de verklaring van anderen, alsook door de verklaring van verdachte zelf.
Aangever heeft over het incident telkens consequent verklaard. De rechtbank ziet gelet op voorgaande geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen aangever hierover heeft verklaard.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 23 mei 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 21 augustus 2023 was ik bij de skatebaan in Coevorden met [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Toen ik net weg wilde gaan hoorde ik mijn naam, draaide ik mij om en zag ik [slachtoffer] en [getuige] staan. [slachtoffer] duwde mij. Ik vroeg wat hij wilde, toen duwde hij mij nog een keer. [getuige] stond links van hem. Toen duwde [slachtoffer] mij voor de derde keer. Het klopt dat [slachtoffer] tijdens het incident iets in de trant van vecht als een man tegen mij heeft gezegd.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 augustus 2023, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023222611
d.d. 11 oktober 2023, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Toen [getuige] en ik op 21 augustus 2023 in Coevorden bij de skatebaan aankwamen, zag ik mijn nichtje met twee vriendinnen. Ik zag daar ook [verdachte] . Ik en [getuige] liepen in de richting van [verdachte] . Ik riep hem, ik zei: "Hey [verdachte] ". Hij draaide zich om en toen stonden we ook al dichtbij tegenover elkaar. Ik ging [verdachte] wegduwen, ik duwde hem naar achteren. Ik zag op dat moment een mes bij [verdachte] . Ik zag dat hij een mes in zijn rechterhand vasthield en dat hij dat mes uitklapte. Ik duwde [verdachte] naar achteren. Ik zag dat [verdachte] naar achteren bleef lopen. Ik liep naar voren, ik bleef in zijn richting lopen. [verdachte] bleef mij aankijken en hij bleef achteruit lopen. Ik liep vooruit, [getuige] liep naast mij ook vooruit. Op een gegeven moment voelde ik iets over mijn buik stromen. Ik keek onder mijn T-shirt en ik zag bloed over mijn buik stromen. Ik zag dat ik een bloedende verwonding had en dat ik kennelijk door [verdachte] met zijn mes gestoken was in mijn borst. Ik heb een beginnende klaplong en loop het risico dat ik een klaplong ga krijgen.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte, opgenomen op pagina 239 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
V: Waar stak je [slachtoffer] mee? A: Een mes.
V: Kun je de beweging eens laten zien?
O: Verdachte laat zien dat hij met zijn rechterhand het mes uit zijn rechter broekzak pakt en vanaf onder een stekende beweging naar boven maakt.
V: Kon je niet weg?
A: Ik kon wel wegrennen maar dan had hij mij van achteren kunnen steken.
4.
Een letselrapportage, op 22 augustus 2023 opgemaakt en ondertekend door drs. J. Dekker, forensisch arts, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
Naam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum] -2007
Datum letselonderzoek: 22-08-2023
Steekwond met penetratie door de borstwand waardoor hij een klaplong opliep. Uiteindelijk viel de schade (na behandeling) mee. Er hadden ook forse bloedingen kunnen optreden als grotere vaten geraakt zouden zijn. In de linker flank, ongeveer midden tussen de linker tepel en de oksel bevindt zich een eilandpleister waaronder ik een iets wijkend scherprandig letsel aantref, dat lijkt dichtgeplakt te zijn met wondlijm. De breedte van het letsel is ca 1,5 cm.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er tussen aangever en verdachte al langer een conflict speelde. Verdachte is de desbetreffende dag door het nichtje van aangever naar de skatebaan gelokt en aangever heeft, toen hij bij de skatebaan arriveerde, de confrontatie met verdachte gezocht. De rechtbank stelt verder vast dat aangever op het moment van de confrontatie zelf geen mes of ander wapen in zijn handen had en dat hij wilde vechten als een man, waaruit de rechtbank afleidt dat hij in gevecht wilde met verdachte met de blote handen.
Aangever en zijn vriend [getuige] zijn samen op verdachte afgelopen, waarbij aangever verdachte heeft geduwd. Vervolgens heeft verdachte aangever met een mes in zijn borst gestoken. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat aangever in het mes is gelopen, zoals door de verdediging is aangevoerd. Aangever is immers met het mes geraakt in zijn borst/zij, tussen zijn tepel en oksel. De rechtbank is van oordeel dat verdachte om aangever op deze plek te kunnen raken een stekende beweging omhoog heeft moeten maken, nadat hij het mes uit zijn broekzak had gepakt. Verdachte heeft vlak na het incident bij de politie verklaard en voorgedaan dat hij met het mes een stekende beweging omhoog heeft gemaakt. De rechtbank gaat gelet op het voorgaande uit van de juistheid van deze verklaring.
Poging tot doodslag?
Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat verdachte opzet had op de dood van aangever. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte vol opzet had op de dood van aangever, in die zin dat het zijn bedoeling was hem te doden. Wel is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier de dood van aangever is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van een verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door op zeer korte afstand met een mes in de borstwand van aangever te steken, zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aangever daarmee dodelijk zou verwonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in de borst van een ander, een aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept. In dat gebied van het lichaam bevinden zich immers vitale organen. Aangever heeft door het steken van verdachte een klaplong opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat het met een mes steken in de borst van aangever naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op de dood van aangever dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg willens en wetens heeft aanvaard. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is te danken aan tijdig medisch ingrijpen. Van contra-indicaties als hiervoor bedoeld is niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het primair ten laste gelegde, namelijk een poging tot doodslag, heeft begaan.
Noodweer(exces)
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van diens of andermans lijf, eerbaarheid of goed, dat de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, verdachte zich daaraan niet had kunnen onttrekken en dat de gekozen wijze van verdediging in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De rechtbank overweegt dat er door de duw door aangever van verdachte sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. De rechtbank is echter van oordeel dat verdediging hiertegen niet noodzakelijk was, nu verdachte zich had kunnen en moeten onttrekken aan de situatie. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat aangever en verdachte zich bevonden op de openbare weg en dat niet is gebleken dat verdachte zich niet had kunnen onttrekken aan de situatie. Verdachte heeft zelfs verklaard dat hij wel had kunnen wegrennen. De verklaring van verdachte dat hij niet is weggerend omdat hij de angst had dat aangever hem van achteren zou steken, past niet bij de vaststelling door de rechtbank dat aangever op het moment van de confrontatie geen wapen in zijn handen had. De rechtbank is mede daarom van oordeel dat verdachte de situatie had kunnen ontvluchten. Daarnaast staat het steken met een mes niet in een redelijke verhouding tot de ernst van de aanval, het duwen door aangever. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een noodweersituatie, maar van een tegenaanval.
Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, slaagt een beroep op noodweerexces evenmin.
Putatief noodweer
Een beroep op putatief noodweer kan worden aanvaard als verdachte kon en redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft ingeschat. De verontschuldigbaarheid moet naar objectieve maatstaven worden beoordeeld.
Het beroep op putatief noodweer steunt in overwegende mate op de veronderstelling van verdachte dat aangever een mes bij zich had. Volgens verdachte zei [getuige] , de vriend van aangever, tijdens het duwen steek hem tegen aangever. Dit wordt echter niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zowel aangever als [getuige] hebben verklaard dat zij geen mes bij zich hadden en dat [getuige] tijdens het duwen niet heeft gezegd dat aangever verdachte moest steken. De drie getuigen verklaren daar ook niet over. Zelfs wanneer verdachte gelet op de situatie waarin hij was beland heeft gemeend dat aangever mogelijk zou kunnen gaan steken, maakt de aanval door aangever zoals door aangever uitgevoerd, te weten het duwen met beide handen, voor verdachte zichtbaar zonder wapen, dat verdachte dit redelijkerwijs niet mocht menen zodat de dwaling in dat geval niet verontschuldigbaar was. Het beroep op putatief noodweer wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 augustus 2023 te Coevorden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in zijn borst/zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden. De officier van justitie heeft daarbij oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een werkstraf, waarvan een groot gedeelte voorwaardelijk. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat dit passend is gelet op de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan en dat verdachte first offender is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages (de Pro Justitia rapportage van 11 december 2023 en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 mei 2024), het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 22 april 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 21 augustus 2023 te Coevorden schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte had een conflict met het slachtoffer en is op de desbetreffende dag door de nicht van het slachtoffer naar een skatebaan gelokt, waar het slachtoffer de confrontatie met verdachte heeft opgezocht. Verdachte is door het slachtoffer geduwd en verdachte heeft het slachtoffer vervolgens eenmaal met een mes dat hij bij zich droeg in zijn borst, nabij de oksel, gestoken. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan een klaplong opgelopen. Ter zitting is gebleken dat het slachtoffer nog altijd last heeft van de beschadigde long. De rechtbank acht het bewezen verklaarde een ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk en rekent dit verdachte zwaar aan. Het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging echter ook rekening met het feit dat verdachte de desbetreffende dag naar de skatebaan is gelokt, dat het slachtoffer samen met een vriend de confrontatie heeft gezocht met verdachte en dat hij door het slachtoffer is geduwd, hetgeen heeft geleid tot de tegenaanval van verdachte. Hoewel voorgaande niet tot een geslaagd beroep op (putatief) noodweer(exces) heeft geleid, neemt de rechtbank deze omstandigheden wel in strafmatigende zin mee.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 11 december 2023, opgemaakt door drs. D. Breuker (forensisch gz-psycholoog). De conclusie van de rapportage luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis, waarbij niet wordt voldaan aan de criteria van een specifieke gedragsstoornis. De gedragsstoornis hangt samen met de laagbegaafdheid van verdachte. Daarnaast is er sprake van ouder-kind relatieproblemen in de zin van een (over)beschermende niet adequate opvoedstijl. Door de gedragsstoornis is verdachte onvoldoende in staat om niet in conflict te komen en hier op de-escalerende wijze mee om te gaan. Er is te weinig binding met gevoelens van waaruit hij zijn gedrag kan sturen en verdachte heeft onvoldoende probleembesef. Dit leidt tot problemen in het sociaal contact. Ouders zijn onvoldoende in staat om verdachte hierin te begeleiden. Verdachte krijgt te veel ruimte voor antisociale gedragskeuzes en om zich te positioneren in een slachtofferrol. De bij verdachte vastgestelde laagbegaafdheid werkt tevens beperkend door in de wijze waarop hij met conflictsituaties omgaat. Bij verdachte is sprake van een hoog geweldsrisico. De deskundige adviseert het ten laste gelegde indien
bewezen in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank kan zich met de conclusie in de psychologische Pro Justitia rapportage verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde feit aan verdachte in verminderde
mate kan worden toegerekend. De rechtbank houdt hier in strafmatigende zin rekening mee.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn advies van 16 mei 2024 geadviseerd tot oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf. Daarnaast is geadviseerd tot oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat de te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Op te leggen straf
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het bewezen verklaarde en de persoon van verdachte die ten tijde van het bewezenverklaarde 14 jaar oud was is de rechtbank van oordeel dat conform de eis van de officier van justitie oplegging aan verdachte van een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 50 uren met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden passend en geboden is. Het voorwaardelijk strafdeel dient als waarschuwing aan verdachte, teneinde te voorkomen dat hij zich nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Tevens zullen aan dit voorwaardelijk strafdeel, ter voorkoming van recidive, de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten een poging tot doodslag waarbij gebruik is gemaakt van een mes.
Gelet op voornoemde rapportages en de omstandigheden waaronder het delict is begaan is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte - zonder hulp - wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. De rechtbank zal daarom, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, bepalen dat de hierna op grond van artikel 77z Wetboek van Strafrecht te stellen bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 35,- ter vergoeding van materiële schade en 6000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij recht heeft op schadevergoeding, maar dat zij zich kan voorstellen dat het bedrag ter vergoeding van immateriële schade niet volledig wordt toegewezen. De officier van justitie heeft gevorderd dat voor zover de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen deze wordt toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de gijzeling op nihil wordt gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering gelet op de bepleite vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering wegens onvoldoende onderbouwing en eigen schuld.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft zij aangevoerd dat niet concreet is gemaakt dat de benadeelde de kosten voor de opname in het ziekenhuis heeft gemaakt. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft zij aangevoerd dat er sprake was van een langer lopend conflict en dat de benadeelde zelf de confrontatie met verdachte heeft opgezocht. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering sterk dient te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade te weten de dagvergoeding voor de opname in het ziekenhuis van 35,- voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij met de verwijzing naar de algemene website.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het letsel en de verwachting ten aanzien van het herstel, voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank acht mede in het licht van de jeugdige leeftijd van verdachte en het eigen aandeel van de benadeelde bij het feit, een bedrag van 1000,- billijk.
De vordering van de benadeelde partij zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van 1035,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 augustus 2023. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank zal daarbij het aantal dagen gijzeling op nihil stellen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) maanden.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich onder behandeling stelt van Accare Forensische Jeugdpsychiatrie of een soortgelijke instelling te bepalen door de jeugdreclassering;
dat de veroordeelde meewerkt aan Multi Systeem Therapie (MST) van Accare of een soortgelijke behandeling of instelling te bepalen door de jeugdreclassering;
dat de veroordeelde meewerkt aan hulpverlening door een door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling, voor zover en zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
dat de veroordeelde onderwijs volgt en/of een andere dagbesteding heeft;
dat de veroordeelde inzicht geeft in zijn (online) sociale netwerk.
Geeft aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Het toezicht op de onder 5 vermelde voorwaarde kan bestaan uit controles door de jeugdreclassering van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers toebehorende aan of in gebruik zijnde bij de veroordeelde. De veroordeelde werkt daaraan mee tijdens een huisbezoek en verstrekt de wachtwoorden die nodig zijn voor deze controle. Deze controles mogen maximaal drie keer per jaar worden uitgevoerd.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 (vijftig) uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
1035,-(zegge: duizend vijfendertig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2023.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige wordt afgewezen
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van 1035,- (zegge: duizend vijfendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2023. Dit bedrag bestaat uit 35,- aan materiële schade en 1000,- aan immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. H.R. Eising en mr. K. Offerein-Hulshoff, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Nijmeijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juni 2024.
Mr. K. Offerein-Hulshoff is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.