ECLI:NL:RBNNE:2024:2178

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
C/18/234109 / JE RK 24-214
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, uitgesproken op 24 mei 2024, is de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009, aan de orde. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van de minderjarige, die lijdt aan ernstige psychiatrische problematiek, niet in staat is om de opvoedverantwoordelijkheid te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de wet onvoldoende basis biedt voor een dergelijke verlenging. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige en de moeder beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de ontwikkelingsbedreigingen van de minderjarige niet zijn weggenomen en dat de moeder ambivalent is in het accepteren van hulp. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen voor een periode van zes maanden, zodat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek kan doen naar de mogelijkheid van gezagsbeëindiging. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 8 december 2024, met de nadruk op het belang van de minderjarige en de noodzaak van verdere hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Groningen
Zaaknummer: C/18/234109 / JE RK 24-214
Datum uitspraak: 24 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
hierna te noemen de "GI",
gevestigd in Groningen,
over

[de minderjarige] ,

geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen " [de minderjarige] ".
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen "de moeder",
wonende in [woonplaats 1] ,

[de tante] ,

hierna te noemen "de tante",
wonende te [woonplaats 2] .

Het verloop van de procedure

De procedure is ingeleid met het verzoekschrift van de GI van 3 april 2024, dat de rechtbank op 16 april 2024 heeft ontvangen. Daarin verzoekt de GI om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van één jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Op 22 mei 2024 heeft de rechtbank een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (Raad) ontvangen met een toetsing van het voorgenomen besluit van de GI om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.
Op 24 mei 2024 heeft de kinderrechter de zaak mondeling behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met de moeder, de pleegmoeder, en [naam] , die de GI vertegenwoordigt.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter met [de minderjarige] gesproken.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter direct mondeling uitspraak gedaan.

De feiten

De kinderrechter gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de volgende feiten, die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van het verzoekschrift en de daarop gegeven toelichting tijdens de mondelinge behandeling.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
[de minderjarige] woont al enige tijd bij de tante.
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 juni 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 8 juni 2023 en heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Bij beschikking van de kinderrechter van 25 mei 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] gedurende dag en nacht in een pleeggezin verlengd tot 8 juni 2024. Dit zag op het verblijf van [de minderjarige] bij de tante.
In die beschikking heeft de kinderrechter vastgesteld dat de ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige] in het afgelopen jaar onvoldoende zijn weggenomen. Die bedreigingen zijn, samengevat weergegeven:
- de psychische problematiek en het middelengebruik van de moeder, waardoor zij fysiek agressief kan worden en er een onveilige, instabiele en onvoorspelbare opvoedingssituatie voor [de minderjarige] ontstaat;
- het onduidelijke perspectief van [de minderjarige] ;
- onduidelijkheid over hulpverlening voor [de minderjarige] ;
- de haperende schoolgang van [de minderjarige] .
De kinderrechter heeft in die beschikking onder meer het volgende overwogen:
Ook aan de derde voorwaarde is voldaan. De GI is van mening dat, gelet op de ernst van de psychiatrische problematiek van [de minderjarige] ’s moeder, het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij haar moeder ligt. Sinds de moeder in februari 2023 een WLZ-indicatie heeft gekregen, is dat voor alle betrokkenen, behalve de moeder, ook wel duidelijk.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat als het in de loop van de ondertoezichtstelling duidelijk wordt dat de ouder niet meer de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding op zich kan nemen, de ondertoezichtstelling erop gericht moet zijn dat de ouder dat accepteert, zodat de hulpverlening daarna in een vrijwillig kader kan worden voortgezet (Kamerstukken II 2008/09, 32015, nr. 3, p. 12). Deze situatie doet zich hier voor.
De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling verlengen. Dit zal gebeuren voor de verzochte duur van 12 maanden. Deze periode kan worden benut om te werken aan de acceptatie van de situatie door de moeder en om te bezien of en wanneer de hulp kan worden voortgezet in het vrijwillig kader of dat andere maatregelen op zijn plaats zijn.
[de minderjarige] is in november 2023 veroordeeld door de kinderrechter tot een taakstraf en een geldboete vanwege betrokkenheid bij geweldsincidenten.

De beoordeling

Wat verzoekt de GI?
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. De ontwikkelingsbedreigingen die aanleiding waren voor een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn niet weggenomen. Op dit moment is wel sprake van een stabiele situatie. [de minderjarige] woont bij de tante en heeft zeer regelmatig contact met haar moeder. De tante weet dit samen met de GI in goede banen te leiden. Het opgroeiperspectief van [de minderjarige] ligt niet meer bij de moeder. Haar problematiek is te ernstig en te structureel.
Wat vindt de moeder?
De moeder is het eens met een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder ziet dat [de minderjarige] iedere dag naar school en stage gaat en is daar blij mee. Per 29 mei 2024 gaat de moeder wonen in een studio wonen, die geschikt is voor één persoon.
Wat vindt de tante?
De tante stemt in met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Na een periode van gewenning aan beide kanten woont [de minderjarige] op een prettige manier bij de tante. De moeder en [de minderjarige] hebben een positief, bijna dagelijks contact. De tante vindt het belangrijk dat de GI betrokken blijft, zodat zij de steun heeft van een neutrale instantie.
Wat vindt [de minderjarige] ?
[de minderjarige] wil graag dat er niets veranderd. Ze wil graag bij de tante blijven wonen. Ze ziet haar moeder regelmatig.
Wat staat er in de wet?
De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen, als aan de daarvoor gestelde wettelijke eisen zoals opgenomen in artikel 1:255 in samenhang met artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek, wordt voldaan. Die eisen komen, samengevat weergegeven, erop neer dat (i) de minderjarige nog steeds in zijn ontwikkeling ernstig worden bedreigd, (ii) de zorg die nodig is om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen door de ouder(s) niet of niet in voldoende mate wordt geaccepteerd, en (iii) de verwachting bestaat dat binnen een voor de minderjarige en zijn ontwikkeling aanvaardbare termijn de ouder(s) (of één van hen) de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding zelf weer aankunnen.
Als sprake is van een ondertoezichtstelling kan de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen, als aan de daarvoor gesteld wettelijke eisen wordt voldaan, zoals is opgenomen in artikel 1:265b in samenhang met 1:265c BW. Die eisen komen erop neer dat een uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid noodzakelijk is.
De beoordeling van de kinderrechter
[de minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI omdat er zorgen waren die te maken hadden met de ernstige psychiatrische problematiek van [de minderjarige] ’s moeder. De moeder kon [de minderjarige] niet de fysieke en emotionele aandacht bieden die een opgroeiend kind nodig heeft. [de minderjarige] heeft, vermoedelijk hierdoor, problemen met haar emotieregulatie en identiteitsvorming. Ook heeft zij aanzienlijke vertraging opgelopen in de schoolgang. [de minderjarige] is aan de tekortschietende opvoedsituatie onttrokken doordat zij bij haar tante is gaan wonen, maar de ontwikkelingsbedreigingen zijn niet verdwenen. De problematiek van de moeder is ook een chronische: zij heeft een WLZ-indicatie en krijgt intensieve professionele begeleiding.
Er is hulpverlening noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen of te beperken. Uit het recente verleden blijkt dat de moeder nog steeds ambivalent is in het accepteren van hulp, waarschijnlijk mede veroorzaakt door haar psychiatrische problematiek. Onlangs is het, bijvoorbeeld, voorgekomen dat zij enige tijd uit zorg was bij [zorginstelling] , zij dit verzweeg voor haar familie en de situatie door ingrijpen van de tante moest worden hersteld. Over het wonen van [de minderjarige] bij de tante uit de moeder zich wisselend.
Aan de twee eerste wettelijke eisen voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is hiermee voldaan. De vraag is of ook aan de derde eis is voldaan: kan de gerechtvaardigde verwachting worden uitgesproken dat de moeder binnen een voor [de minderjarige] en haar ontwikkeling aanvaardbare termijn in staat is om opvoedingsverantwoordelijkheid te nemen?
In de beschikking van 25 mei 2023 heeft de kinderrechter al overwogen dat als het duidelijk is dat een ouder geen opvoedverantwoordelijkheid meer op zich kan nemen, de ondertoezichtstelling erop gericht moet zijn dat de ouder de situatie accepteert, zodat hulpverlening in een vrijwillig kader kan worden voortgezet. Mocht die acceptatie ontbreken, dan moet worden onderzocht of een gezagsbeëindiging op zijn plaats is.
Het perspectief van [de minderjarige] ligt niet bij de moeder, zo vinden de GI, de Raad en de tante. [de minderjarige] zelf wil graag bij de tante blijven wonen. De acceptatie van de situatie door de moeder lijkt, ook na het afgelopen jaar, wisselend te zijn. Hiermee kan gezegd worden dat niet meer aan de derde wettelijke voorwaarde voor een ondertoezichtstelling is voldaan. Dit wordt niet anders door de toelichting die de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven. De GI heeft uitgelegd dat er een goede samenwerking bestaat met de tante en dat, doordat het de GI is die sturend optreedt, de tante dit in mindere mate hoeft te doen. Daarmee wordt de relatie tussen de tante en de moeder ontzien. De tante heeft dit bevestigd. Echter, het enkele feit dat sprake is van een werkbaar evenwicht is geen reden om de ondertoezichtstelling te blijven verlengen. Daarvoor biedt de wet onvoldoende basis.
Feit is wel dat een abrupte beëindiging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing niet in het belang is van [de minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken met de GI dat de GI binnen een week een verzoek tot onderzoek gaat doen bij de Raad naar de vraag of een gezagsbeëindigende maatregel moet worden genomen. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling, gelet hierop, verlengen voor de duur van zes maanden. De Raad heeft daarmee de tijd om onderzoek te doen en eventueel een verzoek tot gezagsbeëindiging in te dienen. De machtiging uithuisplaatsing wordt verlengd omdat het verblijf bij de tante duidelijk in het belang van [de minderjarige] is.
Uit het bovenstaande volgt dat het toetsingsadvies dat de Raad in deze procedure heeft uitgebracht (artikel 1:265j, derde lid, BW) niet wordt gevolgd. De Raad concludeert in dat advies tot een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar. De Raad vindt een overdracht naar het vrijwillig kader te risicovol. De Raad vindt daarnaast een gezagsbeëindiging een te verregaande maatregel ten opzichte van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Die argumentatie miskent dat een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing geen alternatief zijn voor een beëindiging van het gezag. De gedachten moeten worden gevormd over de situatie zoals die is ná de ondertoezichtstelling: gezagsbeëindiging of overdracht naar het vrijwillig kader.
Een en ander betekent dat de volgende beslissing wordt genomen.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] van 8 juni 2024 tot 8 december 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg van 8 juni 2024 tot 8 december 2024;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing op de resterende duur van het verzoek aan;
verzoekt de GI om uiterlijk op 6 november 2024 de kinderrechter en partijen te berichten over de uitkomst van het raadsonderzoek zoals hiervoor is overwogen;
bepaalt een (voortzetting van de) mondelinge behandeling op
woensdag 20 november 2024 om 13.00 uur, welke zal worden gehouden in één van de zalen in het gerechtsgebouw te Groningen, Guyotplein 1;
wijst de moeder, de tante en de GI erop dat deze beschikking geldt als een oproep voor de mondelinge behandeling op 20 november 2024 en dat zij geen nadere oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Dijkstra, kinderrechter, in bijzijn van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2024. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 5 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.
PGdeB