ECLI:NL:RBNNE:2024:2160

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
194274
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in verband met ouderonthechting en onveilige opvoedklimaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 mei 2024 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is vanwege de ouderonthechting van de kinderen ten aanzien van hun vader, de gedragsproblematiek van de kinderen en het onveilige opvoedklimaat bij de moeder. De moeder kampt met verslavingsproblematiek en is momenteel onder behandeling bij Verslavingszorg Noord-Nederland. De kinderen hebben signalen van psychologische splitsing vertoond, wat duidt op een proces van ouderonthechting. De GI (Gecertificeerde Instelling) heeft verzocht om de kinderen uit huis te plaatsen in een neutrale setting, zodat zij kunnen herstellen en opnieuw kunnen leren zich gezond te hechten aan beide ouders. De rechtbank heeft de zorgen over de onveiligheid in de opvoedsituatie van de moeder, de gedragsproblematiek van de kinderen en de ouderonthechting als geheel meegewogen in haar oordeel. Ondanks de positieve stappen die de moeder zet, zijn de zorgen nog niet op afzienbare termijn weggenomen. De rechtbank heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 13 november 2024, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/194274 / JE RK 24-265
Datum uitspraak: 1 mei 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 2].
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. A. Mulder te Groningen.
De rechtbank merkt als informant aan:
[de vader], hierna te noemen de vader.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
 het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 25 maart 2024;
 het bericht van de moeder met bijlagen, ontvangen op 5 april 2024.
1.2.
De zaak is gelijktijdig mondeling behandeld met de familierechtelijke zaak over het gezag en de omgang (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/17/185710 / FA RK 22-1520), vanwege de samenhang tussen deze zaken. De zaken zijn mondeling met gesloten deuren behandeld op de zitting van de meervoudige kamer van 11 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
 de vader met mr. M.S. Scheffers (zijnde de advocaat van de vader in de hiervoor genoemde familierechtelijke procedure)
 de moeder met haar advocaat;
 [de vader] en [de vader], namens de GI;
 [de vader], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
De rechtbank heeft de Raad op grond van artikel 810 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering uitgenodigd voor deze zitting, om de rechtbank van advies te voorzien.
1.4.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld om hun mening te geven over het verzoek. Zij hebben geen gebruik gemaakt van die gelegenheid.
1.5.
In de zaak over het gezag en de omgang (C/17/185710 / FA RK 22-1520) volgt een afzonderlijke beschikking.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder. Tot de zomer van 2021 verbleven de kinderen een weekend per twee weken bij de vader. Sinds de zomer van 2021 wordt er geen uitvoering meer gegeven aan de omgangsregeling tussen de kinderen en de vader.
2.4.
De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 oktober 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 13 november 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Ter zitting heeft de GI het verzoek aangevuld, in die zin dat zij subsidiair verzoekt om een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij een vriendin van de moeder voor de duur van vier weken (gedurende de detox-opname van de moeder, zie hierna r.ov. 3.4) te verlenen. Ter onderbouwing van de verzoeken heeft de GI het volgende naar voren gebracht.
3.2.
De GI heeft [instantie 1] gevraagd onderzoek te doen, om meer zicht te krijgen op waarom de kinderen zo heftig reageren op contact met hun vader en wat hieraan ten grondslag ligt. Het onderzoek is op 1 maart 2024 afgerond en uit het rapport blijken grote zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderen laten signalen zien van psychologische splitsing, dat wil zeggen volledige afwijzing van de ouder op afstand en volledig voegen naar en idealiseren van de verzorgende ouder. Dit duidt op een proces van ouderonthechting. Daarnaast is er volgens [instantie 1] sprake van fysieke-, emotionele-, psychische- en pedagogische verwaarlozing van de kinderen. Er wordt gezien dat de moeder door drugsverslaving en alcoholproblemen onvoldoende in staat is om adequaat tegemoet te komen aan de behoeften van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderen nemen een verzorgende rol aan ten aanzien van hun moeder en zijn voor hun leeftijd zeer zelfredzaam. Gelet op de toenemende kindsignalen van onder meer school, adviseert [instantie 1] om de kinderen met spoed uit huis te plaatsen. De kinderen hebben volgens [instantie 1] een omgeving nodig waarin zij ontlast, ontzorgd en ontschuldigd worden en kunnen herstellen van jarenlange structurele onveiligheid.
3.3.
De GI heeft door het onderzoek van [instantie 1] meer inzicht gekregen in patronen vanuit het verleden en wat die patronen betekenen voor de huidige zorgen. Beide ouders hebben een verleden met harddrugsgebruik, er is huiselijk geweld geweest tussen de ouders waar de kinderen getuige van zijn geweest, er is sprake geweest van emotionele en fysieke verwaarlozing van de kinderen (voor en na de relatiebreuk tussen ouders), nachtelijk bezoek van mannen bij de moeder thuis en een gebrek aan duurzame verbetering van de situatie na jarenlange intensieve inzet van hulpverlening. De GI constateert dat de zorgen die al jarenlang worden gezien onvoldoende zijn weggenomen en nog steeds aan de orde zijn. Zo zijn er in april en mei 2023 bij de woningbouwvereniging meldingen binnengekomen van cocaïnegebruik door de moeder, dronkenschap van de moeder, ruzies in het portiek en een aanloop van mannen. Ook is recent duidelijk geworden dat de moeder al jarenlang iedere dag meermaals blowt en hiervan afhankelijk is. In december 2023 is de moeder onder (forse) invloed van alcohol in het bijzijn van de kinderen aangetroffen door een hulpverlener van [instantie 2], nadat de kinderen zelf de hulpverlener hebben gebeld. Gezien wordt dat het externaliserende gedrag van [minderjarige 1] op school toeneemt. [minderjarige 2] laat op school internaliserend gedrag zien. De kinderen krijgen veel mee van volwassenenzaken (zoals de rechtszaken) en ervaren hierdoor veel spanning.
3.4.
De moeder heeft zich begin dit jaar aangemeld bij Verslavingszorg Noord-Nederland (hierna VNN), omdat zij wil afkicken en niet langer afhankelijk wil zijn van het middelengebruik. Zij is nu onder ambulante behandeling van VNN en zal binnenkort voor vier weken worden opgenomen voor een detox. De GI vindt het positief dat de moeder nu aan haar verslaving werkt. Dit neemt echter de zorgen van de GI over (onder meer) de ouderonthechting niet weg. De GI sluit zich aan bij het advies van [instantie 1] dat het voor de kinderen noodzakelijk is dat zij in een neutrale setting worden geplaatst, zodat zij kunnen herstellen en opnieuw kunnen leren zich gezond te hechten op een veilige en duurzame manier aan beide ouders. De GI ziet geen andere mogelijkheid om het proces van ouderonthechting te doorbreken dan een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen op neutraal terrein te verzoeken. Dit heeft voor de GI dan ook de voorkeur boven een plaatsing van de kinderen bij de vriendin van de moeder, omdat dit geen neutraal terrein is. De GI kan alleen instemmen met een plaatsing bij de vriendin van de moeder als dit voor een korte duur is, namelijk voor de vier weken dat de moeder opgenomen zal zijn.

4.De standpunten

4.1.
De moeder kan zich niet vinden in het verzoek van de GI en vindt een uithuisplaatsing absoluut niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Volgens de moeder klopt het beeld dat in het rapport van [instantie 1] naar voren komt niet met de werkelijkheid. De ondertoezichtstelling heeft volgens de moeder een valse start gehad, doordat zij haar kant van het verhaal niet heeft verteld toen de vader de ondertoezichtstelling heeft verzocht. Doordat de vader toen de term ouderverstoting heeft gebruikt en de ontwikkelingsbedreigingen puur zijn gebaseerd op het verhaal van de vader, heeft de moeder het gevoel dat er een tunnelvisie is ontstaan. Die tunnelvisie ziet de moeder ook terug in het rapport van [instantie 1]. Daarnaast is de moeder van mening dat het onderzoek van [instantie 1] niet volledig is, omdat [instantie 1] niet met de oudste dochter van de vader uit een eerdere relatie heeft gesproken. Die informatie werpt volgens de moeder een ander licht op de zaak. De moeder heeft zelf de keuze gemaakt om hulp te vragen van VNN en werkt nu hard aan zichzelf. Zij staat daarnaast open voor de door de GI ingezette hulpverlening van Kort en Krachtig. De moeder wordt op 15 mei 2024 voor vier weken opgenomen bij VNN. Zij heeft geregeld dat de kinderen die periode bij een vriendin van haar kunnen verblijven. Zij ziet dat de kinderen de laatste tijd stabiliseren in hun gedrag en de moeder vreest dat een uithuisplaatsing het gezin juist onder druk zal zetten. De moeder denkt niet dat een uithuisplaatsing helpend kan zijn voor het contactherstel met de vader. Volgens haar zou het de kinderen helpen als de vader de kinderen erkenning geeft voor wat er (in hun visie) vroeger is gebeurd, zodat ze daarna verdere stappen kunnen zetten in het contactherstel.
4.2.
De vader begrijpt het verzoek van de GI. Hoewel de vader eerder liever niet wilde dat de kinderen uit huis worden geplaatst, ziet hij nu in dat dit de enige manier is om de situatie te veranderen. De vader heeft het gevoel dat de kinderen niet meer de vrijheid voelen om hun eigen mening te vormen en zelf te beslissen met wie zij wel en niet contact hebben. Zij wijzen het contact met de vader en de familie van de vader geheel af, terwijl er vroeger juist goed contact was tussen hen. Ook vindt de vader het zorgelijk dat de kinderen geen herinneringen meer lijken te hebben aan de fijne momenten die zij hebben meegemaakt met de vader. De gedragsproblematiek van [minderjarige 1] was ook al aan de orde toen de vader, de moeder en de kinderen nog als gezin samenleefden. De vader heeft [minderjarige 1] toen wel eens stevig vastgepakt. Het kan zijn dat [minderjarige 2] dit heeft gezien en dat dit indruk op haar heeft gemaakt. Het beeld dat wordt geschetst van de vader dat hij de kinderen mishandeld zou hebben klopt volgens de vader absoluut niet. Hij heeft dan ook moeite met het geven van erkenning aan de kinderen, omdat het voor hem voelt alsof hij dan iets moet erkennen wat niet is gebeurd.

5.Het advies van de Raad

5.1.
Hoewel de Raad de zorgen van de GI ook ziet, is de Raad anders dan de GI van mening dat nog niet alle mogelijkheden zijn benut om een uithuisplaatsing te voorkomen. Daarbij denkt de Raad bijvoorbeeld aan inzet van ambulante spoedhulp en het maken van een veiligheidsplan. Een uithuisplaatsing is een uiterst redmiddel en is heel ingrijpend. De Raad benadrukt daarbij wel dat het al vijf voor twaalf is geweest en dat er nu echt iets moet gaan gebeuren.
5.2.
De Raad is van mening dat de stelling van [instantie 1] dat de kinderen geen legitieme reden hebben om geen contact met hun vader te willen wel erg stellig is en dat het genuanceerder ligt. De kinderen zijn getuige geweest van huiselijk geweld tussen hun ouders. Het is voorstelbaar dat de kinderen in de periode dat er geen contact is geweest met hun vader deze gebeurtenissen in hun hoofd alleen maar groter hebben gemaakt en dat zij hierdoor angst ervaren voor hun vader. Het is nodig dat de vader de kinderen erkenning geeft voor deze gevoelens. Dat is iets anders dan het erkennen van gebeurtenissen die niet hebben plaatsgevonden. Ook de moeder moet volgens de Raad haar rol pakken in het bijstellen van het beeld dat de kinderen van hun vader hebben.

6.De beoordeling

6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat zij uit huis worden geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, voor de duur van de ondertoezichtstelling (artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek). De rechtbank zal hierna motiveren waarom zij tot dit oordeel komt.
6.2.
De rechtbank ziet in deze zaak twee pijlers waar de zorgen in kunnen worden onderverdeeld: de ouderonthechting en het onveilige opvoedklimaat bij de moeder. De rechtbank overweegt dat de GI ter zitting heeft laten blijken dat de voornaamste reden voor het indienen van een verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de GI is gelegen in het doorbreken van het proces van ouderonthechting. De rechtbank kan evenwel de zorgen niet los van elkaar zien. De rechtbank heeft de zorgen dan ook als geheel en in samenhang bezien meegewogen in haar oordeel. De zorgen over de onveiligheid in de opvoedsituatie van de moeder, de gedragsproblematiek van de kinderen en de ouderonthechting bij elkaar opgeteld, maken dat de rechtbank een uithuisplaatsing als uiterst middel gerechtvaardigd acht in deze situatie.
6.3.
De rechtbank ziet net als de GI patronen van onveiligheid en structurele onrust in de levens van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Deze patronen zijn begonnen met het middelengebruik van de ouders en het huiselijk geweld tussen hen. Ook na de relatiebreuk van de ouders blijft er sprake van structurele onveiligheid, verwaarlozing en onvoorspelbaarheid, onder meer door de verslavingsproblematiek van de moeder. De moeder is de afgelopen jaren onvoldoende (emotioneel) beschikbaar geweest voor de kinderen en de kinderen vertonen signalen van parentificatie. Er worden al jaren (in verschillende woonplaatsen en vanuit verschillende personen, scholen en instanties) zorgen gemeld over de kinderen en er is door de jaren heen al veel hulpverlening ingezet, zonder structurele verbetering. [minderjarige 1] vertoont externaliserend gedrag (zoals opstandig gedrag, schoppen en slaan) en [minderjarige 2] vertoont internaliserend gedrag (zoals teruggetrokken gedrag en een sombere stemming). Uit het rapport van [instantie 1] en het verzoekschrift van de GI blijken ook recente zorgen, waaruit volgt dat deze patronen nog steeds aan de orde zijn. Zo zijn er relatief recent nog zorgmeldingen gedaan bij de woningbouwvereniging en in december 2023 is de moeder nog onder forse invloed van alcohol aangetroffen in het bijzijn van de kinderen. Daarnaast hebben de huidige scholen van de kinderen aan [instantie 1] aangegeven dat de zorgsignalen toenemen. De school van [minderjarige 1] meldt in februari 2024 dat [minderjarige 1] toenemend verdrietig en moedeloos oogt. De school van [minderjarige 2] geeft aan al langere tijd zorgen te hebben over de verzorging van [minderjarige 2] in het algemeen. Ook maakt de rechtbank zich zorgen over de woonomgeving van de kinderen. Er zijn regelmatig conflicten tussen de moeder en de buren en er zou drugs gedeald worden in het portiek.
6.4.
De rechtbank is met de GI van oordeel dat er sterke aanwijzingen zijn voor ouderonthechting bij de kinderen ten aanzien van hun vader. De rechtbank vat de stelling van [instantie 1] dat de kinderen geen legitieme reden hebben om geen contact met hun vader te willen zo op dat (bewijstechnisch) niet is komen vast te staan dat de vader de kinderen daadwerkelijk heeft mishandeld. Voor de rechtbank is niet vast te stellen wat er wel of niet is gebeurd in het verleden en zij ziet op dit moment geen concrete objectieve aanwijzingen op basis waarvan gesteld kan worden dat de vader de kinderen heeft mishandeld. Zo zijn er bij de huisarts [plaats] geen signalen geweest van ernstige mishandeling of wurgpogingen van de kinderen en is er geen letsel vastgesteld dat de verhalen van de vrouw en de kinderen bevestigt.
6.5.
Het bovenstaande neemt niet weg dat de kinderen thans wel angst en onveiligheid voelen richting hun vader en hier kan niet zomaar aan voorbij worden gegaan. De kinderen zijn getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders en er is sprake geweest van opvoedingsonmacht vanuit de vader richting [minderjarige 1]. De vader heeft erkend dat hij [minderjarige 1] wel eens erg stevig heeft vastgepakt bij wijze van begrenzing en dat het mogelijk is dat [minderjarige 2] daarvan onder de indruk was. Het is voorstelbaar dat er bij de kinderen vanuit deze herinneringen in combinatie met de loyaliteit die zij voelen richting hun moeder gevoelens van angst richting hun vader zijn ontstaan, die alleen maar groter zijn geworden in de periode dat zij geen contact met hun vader hadden. Dit komt overeen met de waarneming van de GI dat de verhalen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] over gebeurtenissen van vroeger naarmate de tijd verstrijkt steeds heftiger worden. Zo gaf [minderjarige 2] in 2021 nog aan dat zij moeite heeft met het ontbreken van contact met haar vader en twee jaar later vertelt zij dat haar vader haar twee keer bij haar keel heeft gegrepen. De kinderen kunnen geen leuke herinneringen aan hun vader benoemen. Gelet op wat hierover is geschreven in het onderzoek van [instantie 1], past het gedrag van de kinderen bij psychologische splitsing. In het rapport is beschreven dat er sprake is van ouderonthechting als een kind het contact met een ouder waarmee het voorheen een goede relatie had, wil verbreken onder invloed van de omgeving, vaak na een scheiding. Het kind raakt in een loyaliteitsconflict en om de pijn hiervan te vermijden kiest het kind tegen de ene en voor de andere ouder. De rechtbank acht het zeer aannemelijk dat hiervan sprake is. Voor zover de moeder stelt dat het onderzoek van [instantie 1] onvolledig is geweest en een onjuist beeld schetst, overweegt de rechtbank dat [instantie 1] een zeer uitgebreid onderzoek heeft gedaan waarbij uitzonderlijk veel personen zijn gesproken (uit zowel het verleden als het heden) en veel observaties zijn gedaan.
6.6.
Met de beslissing om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen, gaat de rechtbank voorbij aan het advies van de Raad. Hoewel de rechtbank de Raad kan volgen dat de moeder op dit moment goede stappen zet om met hulpverlening te werken aan haar middelengebruik en haar vaardigheden en beschikbaarheid als opvoeder, kan de rechtbank er niet omheen dat de zorgen hiermee nog niet op afzienbare termijn zijn weggenomen en dat er nog een lange weg te gaan is. De Raad ziet een positieve ontwikkeling bij de moeder, maar daartegenover staat dat recent nog zorgelijke signalen zijn gegeven door de scholen van de kinderen en de woningbouwvereniging. De Raad heeft (begrijpelijkerwijs gezien het feit dat hun onderzoek niet gericht was kinderbeschermingsmaatregelen) zelf niet gesproken met de scholen van de kinderen en de woningbouwvereniging. Gelet op het tijdsverloop in deze zaak, deze kinderen zijn al veel te lang onder de radar gebleven, de vele hulp die al is ingezet in combinatie met de leeftijd van de kinderen, is de rechtbank anders dan de Raad van oordeel dat de inzet het uiterste middel van een uithuisplaatsing geen langer uitstel meer duldt. De tijd raakt op voor deze kinderen. Verslavingsproblematiek is hardnekkig en het herstel na jarenlang middelengebruik zal naar verwachting met vallen en opstaan gaan en zal veel vergen van de moeder. De rechtbank ziet dat de moeder op haar manier inzet toont, maar gelet op de houding en de (bagatelliserende) uitspraken van de moeder ter zitting heeft de rechtbank twijfels bij de intrinsieke motivatie van de moeder. De moeder moet de komende periode hard aan de slag. Zij moet werken aan haar verslavingsproblematiek en de persoonlijke problematiek en trauma's die aan de oppervlakte zullen komen nadat zij is gestopt met het middelengebruik. Daarnaast moet de moeder zorgen voor een veilige woonomgeving voor haarzelf en de kinderen. De rechtbank verwacht dat de moeder gedurende het intensieve hulpverleningstraject niet altijd beschikbaar kan zijn voor de kinderen. Het is duidelijk geworden dat de kinderen veel spanningen ervaren door de onduidelijkheid over hoe de komende periode eruit gaat zien als hun moeder wordt opgenomen. De rechtbank gunt de kinderen de komende maanden een beschikbare opvoeder en rust. De rechtbank gunt de moeder de tijd en de ruimte die nodig is om aan zichzelf te werken en een beschikbare opvoeder te worden voor de kinderen.
6.7.
De rechtbank realiseert zich dat deze beslissing enorm ingrijpend is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het is belangrijk dat aan de kinderen de boodschap wordt gegeven dat zij een aantal maanden ergens anders gaan wonen, zodat hun moeder aan zichzelf kan werken en zij daarna een nieuwe start kunnen maken met elkaar. Daarmee bedoelt de rechtbank een nieuwe start voor de kinderen en hun moeder, maar óók een nieuwe start voor de kinderen en hun vader. De rechtbank acht het van belang dat de kinderen worden geplaatst op neutraal terrein, zodat stappen kunnen worden gezet om het proces van ouderonthechting te doorbreken en toe te werken naar contactherstel. De rechtbank is met de GI van oordeel dat een neutrale setting om die reden de voorkeur verdient boven een plaatsing van de kinderen bij een vriendin van de moeder, nog daargelaten dat dit een subsidiair verzoek betreft én ziet op een plaatsing voor een kortere duur. De vader moet zich openstellen voor de adviezen van de hulpverlening over wat de kinderen nodig hebben om tot contactherstel te kunnen komen, zodat de komende periode benut kan worden om een goede start te maken met het contactherstel. De moeder moet hulp krijgen bij wat zij kan doen om het beeld dat de kinderen nu van hun vader hebben in positieve zin bij te stellen. Gelet op de vele zorgen op verschillende gebieden waaraan gewerkt moet worden de komende tijd, acht de rechtbank het noodzakelijk en passend dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling (dus tot 13 november 2024). Daarbij benadrukt de rechtbank dat deze machtiging er niet aan in de weg staat om al eerder (eventueel gefaseerd) toe te werken naar een thuisplaatsing, als de kinderen en de moeder daar volgens de GI aan toe zijn. Hoewel de rechtbank geen beslissing kan nemen over de verdere invulling van de machtiging tot uithuisplaatsing, wil de rechtbank de GI met klem meegeven om - indien mogelijk - de kinderen in de buurt van hun huidige scholen te plaatsen, zodat zij groep 8 op dezelfde school kunnen afmaken en kunnen deelnemen aan alle afsluitende activiteiten die bij deze periode horen.
6.8.
Nu de rechtbank het primaire verzoek van de GI toewijst, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het subsidiaire verzoek. De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals ook is verzocht.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 9 mei 2024 tot 13 november 2024;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Jansen (voorzitter), mr. J.M. Oude Lohuis en mr. G.J. Baken, allen kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024, in aanwezigheid van mr. A.J. van Dijk als griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.