ECLI:NL:RBNNE:2024:2107
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 mei 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De veroordeelde, geboren in 2000 en thans verblijvende in een instelling, had eerder een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd gekregen bij vonnis van 10 juni 2022, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd werd op 14 maart 2024 met een jaar verlengd, maar de officier van justitie vorderde op 13 mei 2024 de tenuitvoerlegging van de maatregel, omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden zou hebben gehouden. Tijdens de behandeling op 16 mei 2024 was de veroordeelde niet aanwezig, maar zijn raadsvrouw, mr. H.M. Terpstra, en de officier van justitie, mr. A. Hertogs, waren wel aanwezig.
De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar het reclasseringsadvies van het Leger des Heils, waarin werd geadviseerd de vordering toe te wijzen. De reclassering had geconstateerd dat de veroordeelde meerdere strafbare feiten had gepleegd en dat zijn risico op recidive was toegenomen. De rechtbank oordeelde echter dat het niet voldoende duidelijk was wanneer en hoe vaak de veroordeelde de bijzondere voorwaarden had overtreden. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot tenuitvoerlegging voornamelijk was gebaseerd op het overtreden van de algemene voorwaarden, en niet op de bijzondere voorwaarden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat de redenen voor de tenuitvoerlegging niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank benadrukte dat de vordering niet kon worden toegewezen op basis van de bijzondere voorwaarden, aangezien er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde deze had geschonden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.