ECLI:NL:RBNNE:2024:2107

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
18-004280-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 mei 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De veroordeelde, geboren in 2000 en thans verblijvende in een instelling, had eerder een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd gekregen bij vonnis van 10 juni 2022, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd werd op 14 maart 2024 met een jaar verlengd, maar de officier van justitie vorderde op 13 mei 2024 de tenuitvoerlegging van de maatregel, omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden zou hebben gehouden. Tijdens de behandeling op 16 mei 2024 was de veroordeelde niet aanwezig, maar zijn raadsvrouw, mr. H.M. Terpstra, en de officier van justitie, mr. A. Hertogs, waren wel aanwezig.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar het reclasseringsadvies van het Leger des Heils, waarin werd geadviseerd de vordering toe te wijzen. De reclassering had geconstateerd dat de veroordeelde meerdere strafbare feiten had gepleegd en dat zijn risico op recidive was toegenomen. De rechtbank oordeelde echter dat het niet voldoende duidelijk was wanneer en hoe vaak de veroordeelde de bijzondere voorwaarden had overtreden. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot tenuitvoerlegging voornamelijk was gebaseerd op het overtreden van de algemene voorwaarden, en niet op de bijzondere voorwaarden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat de redenen voor de tenuitvoerlegging niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank benadrukte dat de vordering niet kon worden toegewezen op basis van de bijzondere voorwaarden, aangezien er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde deze had geschonden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/004280-21
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 30 mei 2024 in de rechtbank Noord-Nederland
in de zaak tegen

[veroordeelde]

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans verblijvende in [instelling] , [adres] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De opgelegde voorwaardelijke maatregel
Bij onherroepelijk vonnis van 10 juni 2022 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord- Nederland, locatie Leeuwarden, is aan de veroordeelde -onder meer- voorwaardelijk de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de voorwaardelijke PIJ-maatregel) opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld die dadelijk uitvoerbaar zijn
verklaard. Het vonnis is op 25 juni 2022 onherroepelijk geworden.
Bij beslissing van 14 maart 2024 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de proeftijd met één jaar verlengd en zijn de bijzondere voorwaarden gewijzigd.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie heeft bij vordering van 13 mei 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke PIJ-maatregel, omdat veroordeelde zich niet zou hebben gehouden aan de bijzondere voorwaarde(n).
De behandeling van deze vordering heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 16 mei 2024.
Veroordeelde is niet verschenen. Zijn raadsvrouw, mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden, is wel verschenen en gemachtigd. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.
De officier van justitie heeft eveneens de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel gevorderd omdat veroordeelde de algemene voorwaarde niet zou hebben nageleefd. De rechter- commissaris heeft in dat kader op 23 april 2024 de voorlopige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel bevolen. De beslissing van de rechtbank op deze vordering is afzonderlijk opgemaakt in het vonnis d.d. 30 mei 2024 in de zaak met parketnummer 18/142834-24.
Het advies van de reclassering
In het advies van het Leger des Heils d.d. 13 mei 2024 wordt geadviseerd de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel toe te wijzen.
In voornoemd advies wordt onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Tijdens het toezicht zijn er meerdere strafbare feiten gepleegd door veroordeelde, waarbij
de recente feiten indexgerelateerd zijn. Dit zorgt ervoor dat de reclassering haar risico inschatting heeft bijgesteld van gemiddeld tot hoog naar hoog in het huidige ambulante kader. Dit geldt zowel voor het risico op algemene recidive als op geweldsrecidive.
De reclassering heeft meerdere pogingen gedaan om interventies in te zetten om zo een goede match te vinden voor de problematiek van veroordeelde. Het is tijdens het toezicht, met name door allerlei externe belemmeringen nog niet gelukt om het benodigde risicomanagement volledig in te kunnen zetten.
Hierdoor was er sprake van een rommelig traject en kan er niet gesproken worden van een stabiele basis. Hiervoor is nodig een 24-
uurs begeleide woonvoorziening die hem voldoende zorg en ondersteuning kan bieden, een passende en structurele dagbesteding, behandeling op het gebied van zijn psychische kwetsbaarheid en verslaving en het vergroten van vaardigheden middels coaching door middel van sporten. Sinds november 2023 woont veroordeelde bij [instelling] te [adres] . In theorie is dat een geschikte woonvoorziening voor veroordeelde. Dagbesteding kan ingezet worden sinds februari 2024 en de sportcoach sinds maart 2024.
Gesteld kan echter worden dat het ambulante kader niet afdoende is voor veroordeelde. Het lukt hem niet, ondanks zijn goede intenties, om hiervan gebruik te maken en zich daarvoor open en begeleidbaar op te stellen. Er is sprake van een diep wantrouwen en vanuit onmacht en zijn psychische kwetsbaarheid lukt het hem niet de aanwezige hulp en ondersteuning te accepteren. Behandeling van het [instelling] was in
een opstartende fase, maar doordat zij inzage vroegen in zijn verleden (delict- en hulpverleningsgeschiedenis) blokkeerde het contact. Hij wilde hiervoor geen toestemming geven. Er is inmiddels sprake van ernstige verslavingsproblematiek bij veroordeelde.
De reclassering vindt het huidige ambulante kader niet ten gunste van zijn ontwikkeling. De reclassering ziet veroordeelde eerder afglijden dan dat hij (kleine) stappen zet richting een positieve gedragsverandering. De dag voor het plegen van de strafbare feiten op 20 april 2024 kwam hij verward en onsamenhangend over. Dit vindt de reclassering een zorgelijke ontwikkeling, waarvoor aandacht moet zijn tijdens het verdere traject. Om de kans op recidive te kunnen verminderen vindt de reclassering een klinische plaatsing nodig. Vanwege de complexe problematiek van veroordeelde zal een langdurige klinische behandeling nodig zijn. Een klinische opname binnen de huidige voorwaardelijke PIJ-maatregel is echter geen optie, omdat daarvoor de resterende proeftijd te kort zal zijn. De reclassering adviseert de voorwaardelijke PIJ-maatregel om te zetten naar een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 16 mei 2024 gepersisteerd bij haar vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van veroordeelde heeft ter terechtzitting van 16 mei 2024 verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel af te wijzen.

Motivering

Het oordeel van de rechtbank
De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel gevorderd, zowel vanwege het schenden van de algemene voorwaarden als het schenden van de bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft bij vonnis d.d. 30 mei 2024 de vordering toegewezen op de grond dat veroordeelde de algemene voorwaarden heeft overtreden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de vordering ook wegens het schenden van de bijzondere voorwaarden moet worden toegewezen. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank overweegt dat het op basis van voornoemd reclasseringsadvies onvoldoende duidelijk is wanneer, welke en hoe vaak veroordeelde de bijzondere voorwaarden zou hebben overtreden. Ook is het de rechtbank niet duidelijk geworden wat er tussen de zitting in maart 2024 (wijziging bijzondere voorwaarden en verlenging proeftijd) en de onderhavige zitting is gebeurd -anders dan dat veroordeelde nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd- dat maakt dat de reclassering vindt dat veroordeelde de bijzondere voorwaarden nogmaals heeft overtreden en de tenuitvoerlegging daarop moet worden gestoeld. Immers schrijft de reclassering in haar laatste voortgangsverslag d.d. 3 april 2024 nog dat veroordeelde zich aan de bijzondere voorwaarden houdt, bepaalde bijzondere voorwaarden in opstartende fase zijn en dat de reclassering het toezicht zal voortzetten. Daarnaast begrijpt de rechtbank uit de toelichting van de reclasseringswerker ter terechtzitting van 16 mei 2024 dat ook externe factoren van negatieve invloed zijn geweest op het rommelige verloop van de bijzondere voorwaarden. De rechtbank leest het
reclasseringsrapport dan ook zo dat de daadwerkelijke aanleiding voor het reclasseringsadvies om de voorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen, is geweest dat veroordeelde nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd -en het daarbij bijgestelde verhoogde recidiverisico dat niet meer aansluit op het huidige ambulante kader- en niet zozeer dat veroordeelde zich onvoldoende aan de bijzondere voorwaarden zou hebben gehouden. Door het verhoogde recidiverisico is volgens de reclassering een langdurige klinische behandeling nodig, dat gelet op de nog kortdurende proeftijd binnen de huidige voorwaardelijke PIJ- maatregel niet mogelijk is.
De rechtbank is op basis van het voorgaande dan ook van oordeel dat de reden van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel het overtreden van de algemene voorwaarden is, en niet het overtreden van de bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft bij vonnis d.d. 30 mei 2024 de vordering daarom op die grond toegewezen en zal de onderhavige vordering dan ook afwijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter, mr. H. de Ruijter en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 mei 2024.