ECLI:NL:RBNNE:2024:2106

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
18-142834-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens meerdere strafbare feiten, waaronder wederspannigheid, mishandeling, vernieling en diefstal met valse sleutels

Op 30 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2000, die zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor wederspannigheid, mishandeling, vernieling en diefstal met valse sleutels. De feiten vonden plaats in Veendam, waarbij de verdachte zich op 20 april 2024 met geweld verzette tegen politieambtenaren die hem wilden aanhouden. Daarnaast heeft hij op 15 april 2024 zijn ex-vriendin mishandeld en op 20 april een raam vernield dat toebehoorde aan haar. In een andere zaak, met parketnummer 18/298894-23, heeft de verdachte op 11 november 2023 een auto gestolen en op 12 november niet voldaan aan een stopteken van de politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, gezien zijn psychische problematiek en eerdere voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, maar heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel toegewezen, omdat de verdachte de voorwaarden niet heeft nageleefd. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3], ter hoogte van 600 euro, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/142834-24
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/298894-23
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/004280-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 mei 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans verblijvende in [instelling] ,
[adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 mei 2024.
Verdachte is niet verschenen. Zijn raadsvrouw mr. H.M. Terpstra , advocaat te Leeuwarden, is wel verschenen en gemachtigd. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 18/142834-24
1.
hij op of omstreeks 20 april 2024 te Veendam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtena(a)r(en),(te weten) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (politieambtena(a)r(en)), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten
(- zakelijk weergegeven -) het aanhouden (op heterdaad) van verdachte (inzake een vernieling dan wel een strafbaar feit) door (- zakelijk weergegeven -) zich te bewegen in een andere richting dan die welke die politieambtena(a)r(en) hem wilde(n) geleiden (namelijk richting de politieauto om hem daarin plaats te laten nemen) en/of te duwen met zijn bovenlichaam (in de richting van die politieambtena(a)r(en)) en/of zijn spieren aan te spannen en/of zijn benen te strekken en/of te trappen in de richting van die politieambtena(a)r(en) en/of die [slachtoffer 2] in zijn kruis te trappen;
2.
hij op of omstreeks 15 april 2024 te Veendam [slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar meermalen en/of met kracht in en/of tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of tegen het lichaam en/of (daarmee) naar de grond te duwen;
3.
hij op of omstreeks 20 april 2024 te Veendam opzettelijk en wederrechtelijk een raam en/of rolgordijn, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
In de zaak met parketnummer 18/298894-23
1.
hij op of omstreeks 11 november 2023 te Veendam een personenauto (Ford Ka), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd en/of zonder toestemming gebruik te maken van de autosleutel van die [slachtoffer 5] , in elke geval een ander;
2.
hij op of omstreeks 12 november 2023 te Veendam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 160 Wegenverkeerswet, gedaan door ambtenaren, te weten, [naam] , brigadier bij de politie Eenheid Noord-Nederland en/of [naam] , hoofdagent bij de politie Eenheid Noord-Nederland, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaren hem hadden bevolen of van hem hadden gevorderd te stoppen (door middel van een aan een onopvallend dienstvoertuig, althans personenauto aangebracht verlicht transparant, met daarin in rode letters de woorden stop of stop politie, althans optische- en geluidssignalen), hieraan geen gevolg te geven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 18/142834-24 ten laste gelegde feiten en de onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/298894-23 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
In de zaak met parketnummer 18/142834-24
Feit 1
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 april 2024, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2024103467 d.d. 21 april 2024, inhoudend als relaas van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] :
Op 20 april 2024 te Veendam hielden wij, verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , in uniform gekleed en zodanig herkenbaar als politieambtenaren, [verdachte] aan voor vernieling. Nadat [verdachte] was geboeid, wilden wij hem in het dienstvoertuig van collega's plaatsen. Wij zagen dat [verdachte] hierop wegliep van de inmiddels openstaande portier van het dienstvoertuig. Hierop heb ik, verbalisant
[slachtoffer 2] , [verdachte] meerdere malen uitgelegd dat hij in het dienstvoertuig moest gaan zitten. Wij probeerden hierop verdachte [verdachte] in het dienstvoertuig te plaatsen. Wij voelden dat [verdachte] zich met kracht van het dienstvoertuig af bewoog. Dit door met zijn bovenlijf in onze richting te duwen.
Tevens zag ik, verbalisant [slachtoffer 2] , dat [verdachte] zijn onderbeen tegen het voertuig plaatste waardoor hij niet in het voertuig kon. Wij voelden dat [verdachte] zijn spieren aanspande en niet meewerkte. Ik, verbalisant [slachtoffer 2] , probeerde de benen van verdachte [verdachte] in het dienstvoertuig te plaatsen. Ik voelde dat [verdachte] met kracht de benen strekte en zag dat hij hierbij trappende beweging maakte. Door het uitoefenen van kracht door [verdachte] lukte het mij niet om de benen van verdachte [verdachte] in het dienstvoertuig te krijgen. Ik zag dat [verdachte] met zijn benen trappende bewegingen bleef maken. [verdachte] raakte met zijn voet mij, verbalisant [slachtoffer 2] , met kracht in mijn kruis.
Feit 2
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 april 2024, opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 15 april 2024 was ik met mijn inmiddels ex-vriend [verdachte] in mijn woning te Veendam. Ik zag [verdachte] zijn rechterarm naar achteren haalde en vervolgens met zijn hand een snelle beweging maakte richting mijn gezicht. Ik voelde hierna dat zijn hand mij op de linkerzijde van mijn wang raakte. Hierna duwde [verdachte] mij. Door die duw viel ik achterover de bank heen. Op het moment dat ik opstond zag ik dat [verdachte] zijn linkerarm weer naar achter haalde, hij weer een snelle voorwaartse beweging richting mijn gezicht maakte en hij mij op de rechterkant van mijn wang raakte. Ik voelde hierna pijn op mijn wang. Ik hoorde vervolgens de bel en zag dat mijn bovenbuurvrouw [naam] voor de deur stond. Ik zag dat ik op mijn voorhoofd een sneetje had waar bloed uitkwam.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 20 april 2024, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Op 15 april 2024 zat ik thuis in mijn woning te Veendam. Ik hoorde mijn onderbuurvrouw [slachtoffer 3] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3]) een aantal keren dingen schreeuwen als Ga weg en Je doet me pijn. Ik liep naar beneden en belde aan. Ik zag dat een jongen opendeed en dat [slachtoffer 3] achter de jongen aanliep naar de deur toe. Ik zag dat [slachtoffer 3] op haar voorhoofd een klein wondje had en hier bloed uitliep. Ik zag dat [slachtoffer 3] een rood gezicht en betraande ogen had. Ik hoorde [slachtoffer 3] schreeuwen dat hij weg moest gaan en dat [slachtoffer 3] zei: Ik laat mij niet zomaar slaan.
Feit 3
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 april 2024, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] , namens [slachtoffer 4] :
Ik doe aangifte van vernieling. De verdachte heeft een goed wat geheel in eigendom
toebehoort aan woningcorporatie [slachtoffer 4] zonder enig recht of toestemming vernield. Op 20 april 2024 te Veendam werd ik wakker van getik op mijn slaapkamerraam. Ik hoorde aan de stem dat het om [verdachte] ging. Ik hoorde hem zeggen: Zeg het maar of ik sla je raam in. Vervolgens hoorde ik glasgerinkel en zag en voelde ik dat mijn hele rolgordijn van de muur afviel en deze samen met de steen en allemaal glas op mij viel. Ik zag [verdachte] wegrennen. Vervolgens hoorde ik weer gestommel. Ik zag dat [verdachte] voor mijn raam stond. Tijdens dit gesprek kwam de politie aanrijden en toen is [verdachte] aangehouden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 april 2024, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] :
Op 20 april 2024 te Veendam troffen wij, verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , [verdachte] voor de woning van meldster [slachtoffer 3] aan. Wij hebben hem aangehouden voor de vernieling. Tijdens de vervoersfouillering troffen wij een steen in de linker jaszak van [verdachte] . Ik, verbalisant [slachtoffer
1] , zag dat deze steen leek op de steen waarmee het raam was ingegooid.
In de zaak met parketnummer 18/298894-23
Feit 1 en 2
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 november 2023, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023303211 d.d. 12 november 2023, inhoudend als verklaring van [naam] , namens [slachtoffer 5] :
Ik doe aangifte van diefstal. Op 11 november 2023 heb ik de Ford Ka die op naam staat van mijn stiefvader [slachtoffer 5] geparkeerd in Veendam. Ik ben vervolgens bij mijn halfzus op bezoek gegaan. Toen ik op 12 november 2023 om 00:30 uur op het punt stond om te vertrekken, kwam ik erachter dat ik de autosleutel niet bij me had. Toen ik het pand verliet, zag ik tot mijn grote verbazing dat de auto niet meer voor het pand stond.
Goederenbijlage Kenteken: [kenteken]
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 12 november 2023, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam] en [naam] :
Op 12 november 2023 reden wij, verbalisanten [naam] , brigadier bij de Eenheid Noord-Nederland, en [naam] , hoofdagent bij de Eenheid Noord-Nederland, te Veendam. Wij zagen een zwarte Ford KA voorzien van kenteken [kenteken] rijden en besloten het voertuig een stopteken te geven, teneinde de bestuurder aan een controle te onderwerpen. Wij gaven direct een STOP teken middels het transparant op ons dienstvoertuig. Wij zagen dat de bestuurder hier geen gevolg aan gaf en doorreed. Om ons STOP teken iets meer kracht bij te zetten hebben wij korte momenten de blauwe zwaailampen aangezet, gevolgd door korte momenten dat we de sirene daarbij aanzetten. Wij zagen dat de bestuurder hierop wederom geen gevolg gaf. Doordat de bestuurder niet genoeg snelheid minderde kon hij de bocht linksaf niet halen en botste hierdoor tegen een verkeerspaal. Ik, [naam] , stapte direct uit ons voertuig en liep snel naar de Ford toe en zag dat de bestuurder nog achter het stuur zat. Wij hoorden hem zeggen dat hij [verdachte] heette.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 november 2023, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte [verdachte] :
O: Je bent op 12 november 2023 aangehouden ter zake diefstal. V: Wat voor auto heb jij gestolen?
A: Een Ford K. Hij is niet van mij.
V: Waar heb jij deze auto weggenomen? A: In Veendam.
V: Hoe heb jij de auto weggenomen?
A: Ik zag de sleutels van de auto in de rechterdeur portier. V: Waar ben jij allemaal geweest met de auto?
A: Groningen.
V: De politie gaf jou een stopteken. Waarom voldeed jij hier niet aan?
A: Ik had gewoon moeten stoppen. Ik heb nog nooit een politieachtervolging meegemaakt op deze manier.
V: Nadat het stopteken niet voldoende was hebben zij de zwaailichten en de sirenes aangezet. Ook toen ben jij niet gestopt voor de politie. Waarom ben jij toen niet gestopt voor de politie? Wat dacht jij toen?
A: Wegrijden dat ze mij niet konden vinden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 18/142834-24 en feit 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/298894-23 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
In de zaak met parketnummer 18/142834-24
1.
hij op 20 april 2024 te Veendam, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , politieambtenaren werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten het aanhouden van verdachte inzake een vernieling, door zich te bewegen in een andere richting dan die welke die politieambtenaren hem wilden geleiden, namelijk richting de politieauto om hem daarin plaats te laten nemen, te duwen met zijn bovenlichaam in de richting van die politieambtenaren, zijn spieren aan te spannen, zijn benen te strekken en te trappen in de richting van die politieambtenaar en die [slachtoffer 2] in zijn kruis te trappen;
2.
hij op 15 april 2024 te Veendam [slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar meermalen tegen het gezicht te slaan en naar de grond te duwen;
3.
hij op 20 april 2024 te Veendam opzettelijk en wederrechtelijk een raam die geheel aan [slachtoffer 4] toebehoorde heeft vernield;
In de zaak met parketnummer 18/298894-23
1.
hij op of omstreeks 11 november 2023 te Veendam een personenauto Ford Ka die geheel aan [slachtoffer 5] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
verdachte die weg te nemen personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd en zonder toestemming gebruik te maken van de autosleutel van een ander;
2.
hij op 12 november 2023 te Veendam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 160 Wegenverkeerswet, gedaan door ambtenaren, te weten, [naam] , brigadier bij de politie Eenheid Noord-Nederland en [naam] , hoofdagent bij de politie Eenheid Noord-Nederland, belast met de uitoefening van enig toezicht en belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaren hem hadden gevorderd te stoppen door middel van een aan een dienstvoertuig aangebracht transparant met daarin het woord stop, althans optische- en geluidssignalen, hieraan geen gevolg te geven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 18/142834-24
wederspannigheid;
mishandeling;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
In de zaak met parketnummer 18/298894-23
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
overtreding van artikel 160, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte ter zake van feit 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 18/142834-24 en feit 1 in de zaak met parketnummer 18/298894-23 schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf en/of maatregel.
De officier van justitie heeft eveneens gevorderd om verdachte ter zake feit 2 in de zaak met parketnummer 18/298894-23 schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf en/of maatregel.
De officier van justitie acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en acht een straf niet van toegevoegde waarde, omdat zij heeft gevorderd om de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 18/004280-21 toe te wijzen en verdachte, bij toewijzing van die vordering, zo snel mogelijk een behandeling in het kader van zijn plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, moet ondergaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat wanneer de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 18/004280-21 wordt toegewezen, een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf en/of maatregel passend is.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals die naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 13 mei 2024, het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 30 april 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aan verdachte is in 2022 voorwaardelijk de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: voorwaardelijke PIJ-maatregel) opgelegd. Tijdens de proeftijd van deze voorwaardelijke PIJ- maatregel heeft verdachte de onderhavige feiten gepleegd. In november 2023 steelt hij een personenauto van iemand die hij niet kent, rijdt daarmee zonder rijbewijs rond, waarna hij op de vlucht slaat voor de politie en hun stoptekens negeert. Hij komt uiteindelijk tot stilstand nadat hij met de gestolen auto tegen een verkeerspaal botst, waardoor er schade aan de auto is ontstaan. Verdachte heeft hiermee op brutale wijze een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander en geen respect getoond voor het gezag van de politie. Bij de politie verklaart verdachte hierover dat hij van andermans spullen moet afblijven, maar dat dit makkelijker klinkt dan gedaan. Een dergelijke uitspraak acht de rechtbank verontrustend, zeker gezien het feit dat verdachte op dat moment al een tijd heeft kunnen en zou moeten profiteren van hulp en begeleiding in het kader van zijn voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij het indexdelict ook een vermogensfeit (met geweld) betreft. De dreiging van de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke PIJ- maatregel heeft hem er kennelijk niet van weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Verder heeft
verdachte, door zonder rijbewijs te rijden en zijn rijgedrag tijdens zijn vlucht voor de politie, de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
In januari en maart 2024 worden er vervolgens nog (inmiddels onherroepelijke) strafbeschikkingen aan verdachte opgelegd, waaronder voor het rijden zonder rijbewijs tijdens het onderhavige delict.
In maart 2024 wijzigt de rechtbank de bijzondere voorwaarden en verlengt de rechtbank de proeftijd van de voorwaardelijke PIJ-maatregel met een jaar. Toch gaat het in april 2024 opnieuw fout. Verdachte lijkt het niet te kunnen verkroppen dat zijn vriendin hem minder leuk begint te vinden en hem sommeert haar huis te verlaten, waarna hij haar mishandelt. Daar blijft het niet bij, want een paar dagen later gooit verdachte een steen door haar slaapkamerraam. De steen en het glas van het raam vallen op het bed van zijn (ex-)vriendin, die op dat moment in haar bed ligt te slapen. Wanneer de politie ter plaatse komt, verzet verdachte zich bij zijn aanhouding, waarbij hij één van de verbalisanten in zijn kruis trapt.
Sindsdien verblijft verdachte in detentie, omdat de rechter-commissaris de voorlopige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel heeft bevolen. Verdachte heeft ook met deze laatste feiten een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander en geen respect voor het gezag van de politie getoond. Dit keer is hij nog verder over de schreef gegaan door een politieagent daadwerkelijk te trappen. Dergelijk gedrag is onacceptabel. Ook heeft hij een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn (ex-)vriendin. Met het gooien van de steen door de ruit, heeft hij niet alleen de ruit vernield, maar ook gevaar veroorzaakt voor zijn ex-vriendin, die daarbij gewond had kunnen raken. De feiten hebben plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer. Dit is een plek waar zij zich veilig had moeten voelen. De rechtbank neemt verdachte deze feiten kwalijk.
De rechtbank heeft er oog voor dat verdachte lijdt aan stoornissen en zal daar ook rekening mee houden. In zijn verhoor bij de politie op 20 april 2024 is hij nauwelijks in staat antwoord te geven op vragen van de politie. Daarbij geeft hij absurde antwoorden zoals dat zijn
(ex-)vriendin het met zijn schoenen heeft uitgemaakt. Een begeleider van [instelling] heeft ook aangegeven dat verdachte de dag vóór 20 april 2024 onrustig was. Verder was aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd mede op grond van bij hem vastgestelde stoornissen. De rechtbank gaat er dan ook, ondanks het ontbreken van recente deskundigenrapporten daarover, vanuit dat verdachte ten tijde van de feiten leed aan stoornissen en dat deze stoornissen ook van invloed zijn geweest op het plegen van de feiten. De rechtbank acht verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Uit voornoemd reclasseringsrapport blijkt dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel rommelig is verlopen. Er is sprake van een diep wantrouwen bij verdachte en vanuit onmacht en zijn psychische kwetsbaarheid lukt het hem niet de aanwezige hulp en ondersteuning te accepteren en zich begeleidbaar op te stellen. De reclassering ziet verdachte eerder afglijden dan dat hij (kleine) stappen richting een positieve gedragsverandering zet. Ook is er inmiddels sprake van ernstige verslavingsproblematiek. De reclassering schrijft dat verdachte de dag vóór 20 april 2024 verward en onsamenhangend overkwam. Het risico op recidive en geweld wordt als hoog ingeschat en de reclassering acht het huidige ambulante kader onvoldoende. Om de kans op recidive te kunnen verminderen vindt de reclassering een klinische opname nodig. Vanwege de complexe problematiek van verdachte zal een langdurige klinische behandeling nodig zijn. Een klinische opname binnen de huidige voorwaardelijke PIJ-maatregel is geen optie, omdat daarvoor de resterende proeftijd te kort zal zijn. De reclassering adviseert de voorwaardelijke PIJ-maatregel dan ook ten uitvoer te leggen en daarmee om te zetten naar een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat voor de onderhavige feiten in beginsel een straf aangewezen is. De rechtbank houdt echter ook rekening met de psychische problematiek van verdachte, waardoor de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. In het licht van het vorenstaande en in het bijzonder gelet op de hierna te melden beslissing omtrent de vordering na voorwaardelijke veroordeling, ziet de rechtbank redenen om in verband met de persoonlijkheid van verdachte te bepalen dat op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf en/of maatregel zal worden opgelegd.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 10 juni 2022 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord- Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- de voorwaardelijke PIJ-maatregel, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld die dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. Het vonnis is op 25 juni 2022 onherroepelijk geworden. Bij beslissing van 14 maart 2024 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de proeftijd met één jaar verlengd en zijn de bijzondere voorwaarden gewijzigd.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel gevorderd omdat verdachte de algemene voorwaarden niet zou hebben nageleefd. De rechter-commissaris heeft in dat kader op 23 april 2024 de voorlopige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel bevolen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 16 mei 2024 gepersisteerd bij de vordering. De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering af te wijzen, omdat verdachte het disproportioneel vindt om de vordering vanwege de onderhavige feiten toe te wijzen.
Nu verdachte de voornoemde bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank zal dat ook doen en overweegt daartoe als volgt.
Los van het feit dat verdachte in de proeftijd maar liefst vijf strafbare feiten heeft gepleegd, zijn deze ook gedeeltelijk indexgerelateerd. Daarnaast heeft verdachte in januari en maart 2024 ook nog strafbeschikkingen opgelegd gekregen. In maart 2024 heeft de rechtbank de proeftijd met een jaar verlengd. Het traject verliep daarvoor al rommelig en daarbij waren de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten van november 2023 op dat moment al bekend. Toch kreeg verdachte een kans om te laten zien dat hij zich aan de voorwaarden zou kunnen houden. Helaas gaat het dan in april 2024 toch weer mis en pleegt hij de feiten tegen zijn
(ex-)vriendin. Dat is ontoelaatbaar en behoort consequenties te hebben. Daarbij houdt de rechtbank er rekening mee dat de reclassering het recidiverisico in het huidige kader als hoog inschat en vanwege de complexe problematiek van verdachte een langdurige klinische behandeling nodig zal zijn. De rechtbank deelt die mening met de reclassering. Het huidige traject past onvoldoende bij wat verdachte nodig heeft. Verdachte is gebaat bij strakke kaders, regelmaat en duidelijkheid. De resterende proeftijd is te kort om, gelet op de problematiek van verdachte, een klinische behandeling in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel vorm te geven.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het huidige juridische kader niet afdoende blijkt te zijn voor -klaarblijkelijk- de bescherming van de maatschappij enerzijds, en behandeling en (her)opvoeding van de verdachte anderzijds. De rechtbank betrekt daarbij in het bijzonder de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten (indexgerelateerd), de forse problematiek van verdachte en het hoge risico op (gewelddadige) recidive. De rechtbank is daarom van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel gelast dient te worden in het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen, alsmede in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie toewijzen op de grond dat verdachte de in het voormelde vonnis gestelde algemene voorwaarden niet heeft nageleefd en zal de tenuitvoerlegging gelasten van de aan verdachte opgelegde voorwaardelijk PIJ-maatregel.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel ook op grond van het overtreden van de bijzondere voorwaarden heeft gevorderd. De rechtbank heeft die vordering bij beslissing d.d. 30 mei 2024 afgewezen. Deze beslissing is afzonderlijk opgemaakt.

Benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 600,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen.
Standpunt van de verdediging
Gelet op het feit dat verdachte ontkent de feiten tegen de benadeelde partij te hebben gepleegd, heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/142834-24 onder 2 bewezenverklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 april 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde
partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 62, 63, 180, 300, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 160 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/142834-24 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/298894-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3 in de zaak parketnummer 18/142834-24 en feit 1 in de zaak met parketnummer 18/298894-23:

Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 18/298894-23:

Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/004280-21:
Gelast de tenuitvoerlegging van de maatregel voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 juni 2022, te weten:
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Beveelt dat de tijd die de verdachte al onderworpen is geweest aan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen door de door de rechter-commissaris op 23 april 2024 gelaste voorlopige tenuitvoerlegging, bij de uitvoering van de opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 18/142834-24:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van 600,00 (zegge: zeshonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 april 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van 600,00 (zegge: zeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 12 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter, mr. H. de Ruijter en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2024.