ECLI:NL:RBNNE:2024:2070

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
LEE 24/1586
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning milieu door voorzieningenrechter Rechtbank Noord-Nederland

In deze uitspraak van 27 mei 2024 beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de aan Soprema NL B.V. verleende revisie omgevingsvergunning milieu voor een inrichting in IJlst. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzieningenrechter stelt vast dat de door verzoekster aangevoerde financiële belemmeringen om aan de luchtemissie-eisen te voldoen, op zichzelf geen spoedeisend belang opleveren. Verzoekster beschikt over voldoende financiële middelen en er dreigt geen onomkeerbare situatie zoals faillissement. Ook zijn er geen technische belemmeringen aangetoond die het voldoen aan de eisen in de weg staan. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoekster zelf om uitbreiding van haar productiecapaciteit heeft gevraagd en dat zij in de aanvraagfase voldoende tijd heeft gehad om zich voor te bereiden op de vergunningverlening. De vrees voor handhaving door het college is niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de omgevingsvergunning van 14 februari 2024 in werking treedt op de dag na verzending van de uitspraak aan partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/1586

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 mei 2024 in de zaak tussen

Soprema NL B.V., uit IJlst, verzoekster

(gemachtigden: mr. J. Kevelam en mr. M.A.A. Soppe),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân, het college
(gemachtigde: mr. I. van der Meer).

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:[omwonende 1] uit IJlst

[omwonende 2]uit IJlst
[omwonende 3]uit IJlst
[omwonende 4]uit IJlst
[omwonende 5]uit IJlst
[omwonende 6] en [omwonende 7]uit IJlst
[omwonende 8]uit IJlst
[omwonende 9]uit IJlst
[omwonende 10] en [omwonende 11]uit IJlst
[omwonende 12] en [omwonende 13]uit IJlst
[omwonende 14] en [omwonende 15]uit IJlst
[omwonende 16]uit IJlst
gezamenlijk: de omwonenden
(gemachtigde: mr. F. Krol-Postma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening over de aan verzoekster verleende revisie omgevingsvergunning milieu voor de inrichting op het perceel [adres 1].
1.1.
Het college heeft die vergunning met het besluit van 14 februari 2024 verleend. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Dat beroep is bekend onder zaaknummer
LEE 24/1588. Ook de omwonenden hebben tegen de vergunning beroep ingesteld. Dat beroep is bekend onder zaaknummer LEE 24/1590.
1.2.
Het college heeft op het verzoek om voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [directeur] (Managing director van verzoekster), [engineer] (QHSE Engineer NE Soprema North Europe), M. Nomden (consultant RoyalHaskoningDHV), de gemachtigden van verzoekster, de gemachtigde van het college en H. van Belois (adviseur FUMO).

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster is eigenaar van de inrichting op het perceel [adres 1]. De inrichting is gericht op de productie en verkoop van bitumineuze dakbedekkingsmaterialen en de verkoop van handelsproducten bestemd voor dakbedekking, zoals isolatieplaten en dakrandafwerkingsmateriaal.
3. In de jaren 2016 tot en met 2018 heeft het college veel klachten van omwonenden gekregen over overlast veroorzaakt door de inrichting. De omwonenden hebben zich verenigd in de Werkgroep Geuroverlast IJlst (de Werkgroep) en zijn gesprekspartner van verzoekster en de gemeente geworden. In het najaar van 2018 hebben partijen een overlegtraject gestart, waarbij ook RoyalHaskoningDHV als adviseur van verzoekster en de FUMO als adviseur van het college betrokken waren. Dit overleg resulteerde in het plan van aanpak van 12 februari 2019. In dat plan hebben partijen afgesproken om in constructief overleg te komen tot afspraken over de te treffen maatregelen voor de inrichting, over het monitoren van uitstoot, over het aanvragen van een revisie omgevingsvergunning en over de planning daarvan. Het overleg en het plan van aanpak hebben geresulteerd in de resultatenbrief van 16 april 2021.
4. Verzoekster heeft op 29 oktober 2021 een aanvraag voor verlening van een revisie omgevingsvergunning ingediend.
5. Op 19 september 2023 heeft het college een ontwerp-omgevingsvergunning milieu ter inzage gelegd. Daarover zijn zienswijzen ingediend, onder meer door verzoekster en door de omwonenden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemgedingen niet.
Toetsingskader
7. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo).
7.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 29 oktober 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit), zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
7.2.
De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Spoedeisend belang
8. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening tot gevolg heeft dat de omgevingsvergunning van 14 februari 2024 (nog) niet in werking is getreden. Dit gevolg vloeit voort uit artikel 6.2, derde lid, van de Wabo.
10. Verzoekster betoogt dat onverwijlde spoed en haar belangen het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigen. Haar beroep en verzoek zijn gericht tegen hoofdstuk 10 van de voorschriften van het bestreden besluit in algemene zin en in het bijzonder tegen maatwerkvoorschrift 10.3 over schoorsteenemissies koolwaterstoffen. Verzoekster komt op tegen de in voorschrift 10.3.1 opgenomen eis van 27 ± 7 mg/Nm³ als weekgemiddelde van de waarden tijdens productie en de eis van 27 mg/Nm³ als jaargemiddelde van de waarden tijdens productie. Verzoekster meent dat die eisen evident in strijd met het recht zijn gesteld. Volgens verzoekster kan redelijkerwijs niet van haar worden gevergd dat zij BBT++ bewerkstelligt.
10.1.
Daar komt bij dat er voor verzoekster praktische belemmeringen zijn om aan die luchtemissie-eisen te voldoen. Zij moet nog personeel werven en opleiden, wat drie tot vier maanden in beslag neemt. Ook moet verzoekster per direct investeringen doen om aan de luchtemissie-eisen te voldoen en moet zij behoorlijke aanpassingen doen aan haar productieproces. Zo moet zij dat proces nader inregelen en moet het proces regelmatig worden stilgelegd om koolfilters (eerder) te vervangen. Dat stilleggen moet ook doordeweeks. Met vervanging van de filters is op jaarbasis € 477.700,- extra gemoeid, exclusief personeelskosten. Dat terwijl verzoekster vijf dagen per week 24 uur per dag moet produceren om te voldoen aan de vraag naar haar producten in de Nederlandse markt. Het vervangen van de filters heeft ook extra vrachtwagenbewegingen tot gevolg, wat nadelig is voor de omwonenden. Verzoekster vreest dat de omwonenden snel om handhaving zullen vragen. Daarnaast moet verzoekster bij het college een controle- en beheerplan inleveren, dat nog niet klaar is. Ook heeft het college al controlemomenten ingepland, met 21 mei 2024 als eerste moment. Verzoekster vreest dat het college snel handhavend zal optreden als niet aan de eisen wordt voldaan. Dit alles zorgt voor een erg ingewikkelde situatie voor verzoekster als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen. In de visie van verzoekster betekenen al die omstandigheden samen dat sprake is van onverwijlde spoed bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter om de week- en jaargemiddelde eisen in voorschrift 10.3.1 te schorsen tot zes weken nadat uitspraak op haar beroep is gedaan. Verzoekster betoogt verder dat geen sprake is van een te vergaande maatregel, nu zij tijdens de schorsing van die eisen gehouden blijft om te voldoen aan de normen in het Activiteitenbesluit en de in voorschrift 10.3.1 opgenomen uurgemiddelde eisen.
10.2.
Het college voert aan dat geen aanleiding bestaat om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen nu verzoekster geen spoedeisend belang heeft. Verzoekster stelt niet dat de voorschriften voor haar niet haalbaar zijn. Ook onderbouwt zij niet waarom die voorschriften voor haar niet redelijk zijn. Verzoekster heeft een minimalisatieverplichting en heeft de eisen aangevraagd. Dat verzoekster nu financiële bezwaren naar voren brengt, verrast het college. Die bezwaren zijn pas na de vergunningverlening aangevoerd. Hoewel het vervangen van filters kosten met zich brengt, staat vast dat verzoekster een miljardenbedrijf is met ook in Nederland een grote omzet. Onduidelijk is verder wat de investeringen zijn waarop verzoekster doelt en waarom zij haar productieproces niet optimaal kan benutten vanwege het vervangen van filters. Het tweede filter is al aangeschaft en in bedrijf. Filters kunnen in het weekend worden vervangen. Daarnaast ligt het controle- en beheerplan al in concept klaar. Verzoekster moet dat plan nog officieel indienen bij het college, waarna het college daar een klap op kan geven. Het college is niet overtuigd van het argument dat handhavingsverzoeken kunnen worden ingediend. Dat soort verzoeken kunnen altijd worden ingediend, los van andere omstandigheden. Het college staat open voor nader overleg met verzoekster. Daarnaast betoogt het college dat schorsing van koolstofemissie-eisen waarschijnlijk gevolgen heeft voor de geuremissie. De maatwerkvoorschriften in de vergunning hangen met elkaar samen, aldus het college.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening vereist.
11.1.
In de eerste plaats is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door verzoekster gestelde financiële belemmeringen om aan de luchtemissie-eisen te voldoen, geen spoedeisend belang opleveren. Volgens vaste rechtspraak is een financieel belang in de regel op zichzelf onvoldoende om een voorlopige voorziening te treffen. Een spoedeisend belang kan wel worden aangenomen, als aannemelijk is dat verzoekster in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Daarvan kan sprake zijn als de continuïteit van de bedrijfsvoering in gevaar komt als geen voorlopige voorziening wordt getroffen. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat daarvan sprake is. Verzoekster bestrijdt namelijk niet dat zij over voldoende financiële middelen beschikt om aan de luchtemissie-eisen te voldoen. Er dreigt in dit geval voor verzoekster geen onomkeerbare situatie, zoals faillissement of acute financiële nood.
11.1.1.
Dat verzoekster mogelijk omzetverlies lijdt door zich aan de eisen te houden, maakt dit niet anders. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak eventueel onrechtmatig geleden financieel nadeel alsnog aan verzoekster worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. De voorzieningenrechter betrekt tot slot ook dat verzoekster de gestelde financiële belemmeringen niet in het jarenlange vooroverlegtraject en ook niet in de aanvraagfase naar voren heeft gebracht.
11.2.
In de tweede plaats betrekt de voorzieningenrechter dat niet gebleken is dat er voor verzoekster technische belemmeringen zijn om aan de bestreden luchtemissie-eisen te voldoen. Ter zitting is dit namens verzoekster bevestigd.
11.3.
Als derde ziet de voorzieningenrechter in de door verzoekster aangevoerde praktische belemmeringen om aan de luchtemissie-eisen te voldoen, geen aanleiding om onverwijlde spoed aan te nemen. Zij betrekt daarbij dat verzoekster zelf om uitbreiding van haar productiecapaciteit en bijbehorende filtersystemen heeft gevraagd. In de daaropvolgende jarenlange aanvraagfase heeft verzoekster in overleg met het college voorbereidingen getroffen voor de vergunningverlening. Het lag op de weg van verzoekster om op die verlening te anticiperen, bijvoorbeeld door op tijd te voorzien in voldoende gekwalificeerd personeel. Nu de betwiste luchtemissie-eisen in de ontwerpvergunning zijn opgenomen, heeft verzoekster daarvoor ook tijd gehad.
11.3.1.
Dat verzoekster meent dat de luchtemissie-eisen juridisch gezien niet juist zijn, neemt niet weg dat zij wel praktische voorbereidingen kon treffen om aan die eisen te gaan voldoen. Ook bestrijdt verzoekster niet dat het controle- en beheerplan in concept klaarligt, dat het plan al is besproken met het college en dat het college open staat voor vaststelling van dat plan. Daarnaast zijn partijen het erover eens dat verzoekster tot 1 oktober 2026 haar werktijden niet mag uitbreiden naar volcontinue. De voorzieningenrechter volgt verzoekster daarom niet in haar betoog dat zij wekelijks onvoldoende tijd heeft om de filters te vervangen. Dat het vervangen van filters mogelijke extra vrachtwagenbewegingen tot gevolg heeft, levert voor verzoekster niet (alsnog) een spoedeisend belang op. Gesteld noch anderszins aannemelijk is gemaakt dat die extra bewegingen verzoekster belemmeren om aan de luchtemissie-eisen te voldoen.
11.4.
Tot slot betekent verzoeksters enkele vrees voor handhaving evenmin dat sprake is van onverwijlde spoed. Het staat niet op voorhand vast dat bij controles van de inrichting overtredingen van de luchtemissie-eisen zullen worden vastgesteld, nog daargelaten of het college bij eventuele overtredingen handhavend zal optreden. Verzoekster kan tegen een eventueel handhavingsbesluit in een separate procedure opkomen.
12. Nu er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang is, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor vergoeding van het griffierecht en/of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat met de afwijzing van dit verzoek om voorlopige voorziening de omgevingsvergunning van 14 februari 2024 in werking treedt op de dag nadat deze uitspraak aan partijen is verzonden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In artikel 6.2, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat een beschikking krachtens deze wet in werking treedt met ingang van de dag na haar bekendmaking.
In het tweede lid, aanhef en onder b, van dit artikel is bepaald dat in afwijking van het eerste lid een beschikking in werking treedt met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van een beroepschrift in gevallen waarin zij is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat indien in gevallen als bedoeld in het tweede lid, gedurende de daar bedoelde termijn bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de beschikking niet in werking treedt voordat op dat verzoek is beslist.