ECLI:NL:RBNNE:2024:2031

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
LEE 24/59
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en connexiteitsvereiste in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 17 mei 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. De zaak betreft een verzoeker die verzet aantekent tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin zijn beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank op 22 december 2023 kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen connexiteit bestaat met een lopende bezwaar- of beroepsprocedure. Dit is in lijn met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat er een aanhangig bezwaar of beroep is tegen het bestreden besluit om een voorlopige voorziening te kunnen treffen. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoeker niet in staat was het griffierecht te voldoen, maar dat dit niet leidt tot ontvankelijkheid van het verzoek. De uitspraak benadrukt het belang van processuele connexiteit in bestuursrechtelijke procedures. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/59

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] uit [woonplaats] , verzoeker

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening is gelet op bovengenoemd artikel derhalve vereist dat een connex bezwaar of beroep tegen het bestreden besluit aanhangig is.
4. In zijn verzoekschrift heeft verzoeker aangegeven dat hij verzet aantekent tegen de uitspraak van deze rechtbank van 22 december 2023 omdat hij wegens omstandigheden niet in staat is om het griffierecht te voldoen. Vervolgens geeft verzoeker aan dat het voor het voor het komen tot een oplossing nodig is dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat deze rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 7 april 2023 op 22 december 2023 kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat verzoeker het griffierecht niet heeft betaald en dat het niet betalen niet verontschuldigbaar is.
4.2.
Tegen deze uitspraak van 22 december 2023 heeft verzoeker verzet ingesteld. Bij uitspraak van 3 mei 2023 is dit verzet door de rechtbank ongegrond verklaard nu het beroep op betalingsonmacht terecht is afgewezen.
4.3.
Gelet op het bovenstaande stelt de voorzieningenrechter vast dat er geen bezwaar- dan wel beroepsprocedure meer loopt. Het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening voldoet dus niet aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde vereiste van processuele connexiteit. Om die reden zal het verzoek om voorlopige voorziening niet inhoudelijk behandeld worden. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.