ECLI:NL:RBNNE:2024:2026

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
84-047123-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een zuivelproducent voor het opzettelijk lozen van niet vergunde stoffen in oppervlaktewater en het nalaten van melding van een ongewoon voorval

Op 27 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, onder leiding van economische politierechter R. Depping, uitspraak gedaan in de zaak tegen een zuivelproducent. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk lozen van niet vergunde stoffen in een sloot, alsook van het nalaten om een ongewoon voorval tijdig te melden aan het bevoegde gezag. De feiten vonden plaats in augustus 2022 en mei 2022, waarbij de verdachte in strijd met de vergunning voorschriften handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 9 en 10 augustus 2022 spui- en regeneratiewater, dat vervuild was met calcium, in de sloot had geloosd, terwijl alleen hemelwater was toegestaan. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte op 20 mei 2022 een ongewoon voorval had moeten melden, maar dit pas op 23 mei 2022 deed. De rechtbank legde een geldboete op van € 15.000,-, waarvan € 5.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechter benadrukte dat de verdachte, als professionele inrichting, de zorgvuldigheid had moeten betrachten om dergelijke strafbare gedragingen te voorkomen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank verwierp dit verweer en achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 84/047123-23
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 84/209461-23
Vonnis van de economische politierechter d.d. 27 mei 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

gevestigd te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 mei 2024.
Verdachte is aldaar vertegenwoordigd door mevrouw [naam] , plantmanager van [verdachte] te [adres] . Verdachte is bijgestaan door mr. R. de Bree, advocaat te
Den Haag.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd1:
in de zaak met parketnummer 84/047123-23 dat:
zij in of omstreeks de periode 9 augustus 2022 tot en met 10 augustus 2022 te [adres] , in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, sput en/of regeneratiewater en/of (met calcium) vervuild afvalwater (afkomstig vanuit een ketel), althans stoffen, in de sloot (gelegen aan/nabij [adres] te [adres] ), althans in een oppervlaktewaterlichaam heeft gebracht zonder dat
  • een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap, en/of
  • daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en/of
  • artikel 6.3, eerste tot en met derde lid, van toepassing is;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode 9 augustus 2022 tot en met 10 augustus 2022 te [adres] , in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, gedragingen heeft verricht in strijd met een voorschrift van de vergunning (met kenmerk [kenmerk] .)
immers heeft zij, verdachte,
- twee (2) maal, althans één of meerdere keren in strijd met voorschrift 6 van die vergunning niet uitsluitend hemelwater naar de sloten ten westen van de inrichting gebracht, immers bestond de afvalwaterstroom uit sput en/of/regeneratiewater en/of (met calcium) vervuild afvalwater (afkomstig vanuit een ketel);
en in de zaak met parketnummer 84/209461-23, na twee afzonderlijke wijzigingen van de tenlastelegging, dat:
zij in of omstreeks de periode 20 mei 2022 tot en met 23 mei 2022 te [adres] , althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, in strijd met de aan een aan haar, verdachte, verleende vergunning (met kenmerk [kenmerk] ) verbonden voorschriften gedragingen heeft verricht,
immers heeft zij, verdachte,
- in strijd met voorschrift 17 van die vergunning de afdeling Waterkwaliteitsbeheer van het Zuiveringsbeheer Provincie Groningen (Z.P.G.) en/of het Waterschap Noorderzijlvest
niet zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld van dat, als gevolg van calamiteiten en/of andere uitzonderlijke omstandigheden, (mogelijk) niet aan de gestelde voorschriften uit de vergunning werd voldaan en/of naar verwachting niet zal kunnen worden voldaan,
immers werd op 20 mei 2022 40 m3 dikwei en/of schotvloeistof op de AWZI van [verdachte] te [adres] geloosd en heeft zij, verdachte, het Waterschap Noorderzijlvest niet zo spoedig mogelijk, te weten pas op 23 mei 2022 op de hoogte gesteld van die calamiteit;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode 20 mei 2022 tot en met 23 mei 2022 te [adres] , althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, als degene die een inrichting gelegen aan de [adres] , dreef, waarin zich een voorval, als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer, te weten lozing van 40 m3 dikwei en/of schotvloeistof op de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) van [verdachte] te [adres] voordeed en/of
heeft voorgedaan,
van dat voorval niet zo spoedig mogelijk melding heeft gedaan aan het Waterschap Noorderzijlvest, in elk geval bij het bestuursorgaan dat bevoegd is een omgevingsvergunning voor een inrichting te verlenen, dan wel ingevolge artikel 8.41, tweede lid, onder a van die wet, het orgaan is waaraan de melding wordt gericht dan wel, in andere gevallen, aan burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier.
Zaak met parketnummer 84/209461-23, voor zover het verweer ziet op aspecten die raken aan nietigheid van de dagvaarding
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting, voorafgaand aan zijn pleidooi, een schriftelijke pleitnota overgelegd. Daarin is, onder het kopje Juridische kanttekeningen, ten aanzien van het primair ten laste gelegde het volgende aangevoerd (pleitnota onder nummers 21 en 22):

Feit mei 2022

21.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde bij het feit van 20-23 mei 2022 geldt dat vrijspraak heeft te volgen.
22.
De noodzakelijke verfeitelijking kan immers niet bewezenverklaard worden en bij doorstreping resteert een nietige dagvaarding.
In de pleitnota is ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde het volgende aangevoerd (pleitnota onder nummer 24):
24.
Ten aanzien van het subsidiair bij dat feit ten laste gelegde geldt dat sprake is van een nietige tenlastelegging nu er onvoldoende verfeitelijking is opgenomen in de tenlastelegging. De verfeitelijking is noodzakelijk om te bepalen of en in hoeverre niet zo spoedig mogelijk melding is gedaan. Melding is immers gedaan maar in de optiek van het OM niet tijdig. Dan is verfeitelijking een noodzakelijke voorwaarde bij de tenlastelegging. Die ontbreekt waardoor een veroordeling niet kan volgen.
Ter terechtzitting, tijdens zijn pleidooi, heeft de raadsman aangegeven dat hetgeen in zijn pleitnota onder nummers 21 en 22 is aangevoerd ten aanzien van het primair ten laste gelegde, niet langer van toepassing is, gelet op de toegestane wijziging van de tenlastelegging.
Voorts heeft de raadsman, desgevraagd, ter terechtzitting, tijdens zijn pleidooi, aangegeven dat hij het in de pleitnota onder nummer 24 opgenomen verweer ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, handhaaft.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat, na wijziging van de tenlastelegging, aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan.
Oordeel van de economische politierechter
In artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Voorts dient de dagvaarding op grond van dit artikel de omstandigheden te vermelden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de beoordeling van de vraag of in een concreet geval aan deze eisen is voldaan dient te worden gekeken naar de functie van de dagvaarding en de daarin opgenomen tenlastelegging. In de eerste plaats dient de tenlastelegging een voldoende bepaald en omlijnd object van het door de rechter in te stellen onderzoek vast te leggen en in de tweede plaats dient de tenlastelegging de beschuldiging in voldoende precieze termen te formuleren zodat de verdachte daaruit kan begrijpen waarvoor hij zich moet verantwoorden.
De economische politierechter verwerpt het door de raadsman, ten aanzien van het subsidiair ten last gelegde, gevoerde verweer. Naar het oordeel van de economische politierechter blijkt uit de feitelijke omschrijving in de tenlastelegging -bezien in samenhang met het primair ten laste gelegde en in samenhang met de inhoud van het onderzoeksdossier- genoegzaam waaruit de beschuldiging bestaat, namelijk -kort gezegd- het eerst op maandag 23 mei 2022 melden van een ongewoon voorval dat zich heeft voorgedaan op vrijdag 20 mei 2022.
Daarnaast is uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat (de vertegenwoordiger van) verdachte heeft begrepen waartegen [verdachte] zich dient te verdedigen.
Beoordeling van het bewijs, zaken met parketnummers 84/047123-23 en 84/209461-23
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde feiten, beide in de primaire variant. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 84/047123-23:op 9 augustus 2022 doet verdachte een melding van een ongewoon voorval, te weten een lozing door verdachte van afvalstoffen in een sloot. Door de lozing is de sloot verontreinigd. Aan verdachte is voor de betreffende sloot, gelegen ten westen van de inrichting, alleen het lozen van hemelwater vergund. Bij inspectie op 9 augustus 2022 stroomde er een straaltje optisch schoon water uit de afvoerbuis. Bij inspectie op 10 augustus 2022 was de lozing nog steeds gaande; er kwam een grauw/witte vloeistof uit de afvoerbuis. Er zijn monsters genomen van de vloeistofstroom uit de afvoerbuis en van de vervuiling in de sloot. Uit het analyserapport blijkt dat er aanzienlijke concentraties stoffen, waaronder calcium, in de monsters zaten. Calcium zit niet in hemelwater. Verdachte heeft in het onderzoek aangegeven dat het afvalwater dat op 9 en 10 augustus 2022 is geloosd door bedoelde afvoerbuis, spui/regeneratiewater van de ketel was en dat de waterontharder niet goed werkte. Het opzet kan worden bewezen: immers, op 9 augustus 2022 was verdachte op de hoogte van de lozing. Verdachte heeft er vervolgens niet voor gezorgd dat de lozing direct is gestopt.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 84/209461-23:vanaf vrijdag 20 mei 2022 was binnen de inrichting van verdachte sprake van een ongewoon voorval.
De hogere VE-waarden waren bekend bij de dienstdoende laborant op zaterdag 21 mei 2022 rond 12:00 uur. De laborant heeft dit toen direct over de e-mail bericht aan de dienstdoende geconsigneerde medewerker van verdachte. De laborant heeft dit echter niet ook mondeling/telefonisch meegedeeld. De geconsigneerde medewerker heeft de betreffende
e-mail niet gelezen omdat het weekend was. Pas op maandagmorgen 23 mei 2022 is de melding van de laborant bekend geworden. Direct daarna heeft de geconsigneerde medewerker aan het Waterschap
melding gedaan van het ongewoon voorval. Het opzet kan worden bewezen: immers, op 21 mei 2022, 12:00 uur, was bij verdachte bekend dat zich een ongewoon voorval voordeed dan wel had voorgedaan. De melding van de laborant is intern niet opgepakt. Eerst op maandag 23 mei 2022 heeft verdachte aan het Waterschap melding gedaan van het ongewoon voorval. Uit onderzoek is gebleken dat dit een lozing van dikwei en schotvloeistof op de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) van verdachte betrof.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in zijn pleitnota, onder het kopje Juridische kanttekeningen, ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 84/047123-23 het volgende aangevoerd (pleitnota onder nummer 25):

Feit augustus 2022

25.
Ten aanzien van het feit uit augustus meent [verdachte] dat het opzet niet bewezen kan worden verklaard. Weliswaar gaat het om gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon, het opzet moet separaat worden vastgesteld. Het gegeven dat binnen [verdachte] geen bekendheid was met het pijpje dat afwaterde op de sloot ten westen; de onbekendheid met het gegeven dat op dat pijpje ook de waterontharder van de stoomketel afwaterde (die niet frequent stroomt), maken dat opzet aannemen niet voor de hand ligt. De verdediging bepleit dan ook de vrijspraak voor het opzettelijk handelen.
In de pleitnota is ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 84/209461-23 het volgende aangevoerd (pleitnota onder nummer 23):

Feit mei 2022

()
23.
Overigens geldt dat de bepalingen uit de vergunning die art. 17.2 Wm (oud) nabootsen,
op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrecht (ABRS 29 januari 1999, AB 1999/286 en 9 juni 2000, AB 2000/367) nietig zijn. Ook om die reden kan geen veroordeling volgen.
De raadsman heeft, desgevraagd, ter terechtzitting, tijdens zijn pleidooi, aangegeven dat hij met de zin: Ook om die reden kan geen veroordeling volgen, heeft bedoeld aan te voeren dat alsdan een ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen omdat het feit niet te kwalificeren is.
Oordeel van de economische politierechter
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de economische politierechter het volgende.
Ten aanzien van het verweer in de zaak met parketnummer 84/047123-23

Feit augustus 2022

Op 9 augustus 2022 ontving verbalisant [naam] , medewerker toezicht en handhaving bij Waterschap Noorderzijlvest, een melding van verdachte dat een sloot ten westen van de inrichting (gelegen aan de [adres] te [adres] ) vervuild zou zijn door stoffen, afkomstig uit een afvoerleiding vanaf het terrein van verdachte. Verdachte zou hiervan op de hoogte zijn gesteld door medewerkers van de gemeente [adres]
die de verontreiniging van de sloot hadden waargenomen. Op 9 augustus 2022 is de heer [naam] , toezichthouder bij Waterschap Noorderzijlvest, ter plaatse gegaan voor inspectie. [naam] heeft geconstateerd dat de bodem van de sloot was vervuild met een grauw/witte drijflaag van vlokachtig materiaal en voorts dat de verontreiniging begon bij de afvoerleiding, afkomstig van het terrein van verdachte. Ten tijde van de waarneming stroomde er een straaltje optisch schoon water uit de afvoerleiding. [naam] sprak ter plaatse met de heer [naam] , werkzaam bij verdachte in de functie van SHE-officer. Er zijn afspraken gemaakt over opschoning van de sloot en onderzoek naar het ontstaan van de lozing.
Op 10 augustus 2022 heeft [naam] andermaal de sloot geïnspecteerd. Uit de afvoerleiding stroomde een flinke straal grauw/witte vloeistof die de hele sloot grauw/wit verkleurde. Hiervan heeft [naam] fotos gemaakt. Tijdens het maken van de fotos voegden [naam] en de heer [naam] , werkzaam bij verdachte in de functie van plaatsvervangend plantmanager, zich bij [naam] . Er zijn afspraken gemaakt om de lozing per direct te stoppen en de sloot te laten opschonen.2
Op 22 november 2022 is de vertegenwoordiger van verdachte, mevrouw [naam] , werkzaam bij verdachte in de functie van plantmanager, verhoord door verbalisant [naam] .
Op de vraag, of verdachte bekend was of is met wat voor afvalwater er is geloosd door de genoemde afvoerleiding, heeft [naam] als volgt geantwoord:
Het betrof spui/regeneratiewater van de ketel, doordat de waterontharder niet goed werkte, zat er calcium (kalk) in de waterstroom. Daarom was het wit en zichtbaar. We hebben toen geprobeerd de lozing te beëindigen door een breektank te plaatsen. De volgende dag bleek dat er nog een afvalstroom uit de richting ketel/waterontharder kwam. Deze stroom is inclusief de hemelwaterafvoer, met een balg beëindigd. Tot 9 augustus [2022] was het ons niet bekend dat deze afvalstromen op dit punt geloosd werden.3
De economische politierechter overweegt als volgt.
Niet bestreden is dat verdachte in de sloot, ten westen van de inrichting, louter hemelwater mocht afvloeien en dat in deze sloot in de periode 9 tot en met 10 augustus 2022 andere stoffen, waaronder calcium, zijn afgevloeid.
De economische politierechter volgt de raadsman niet waar hij aanvoert dat binnen [verdachte] geen bekendheid was met het pijpje dat afwaterde op de sloot ten westen.
Immers, dat volgt niet uit de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte.
De economische politierechter verstaat de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte aldus dat verdachte wel degelijk bekend was met de betreffende afvoerleiding, maar dat verdachte niet wist dat de afvalstroom, afkomstig uit de ketel/waterontharder, tevens via die afvoerleiding afvloeide.
De economische politierechter verwerpt het verweer dat het opzet niet kan worden bewezen verklaard.
De economische politierechter is van oordeel dat van verdachte, een professionele inrichting, mag worden verwacht dat zij de maximale zorg betracht om strafbare gedragingen te voorkomen. Er zijn in de periode 9 tot en met 10 augustus 2022 andere stoffen in de betreffende sloot terechtgekomen. Daaruit volgt dat verdachte -een inrichting waarbij het zorgvuldig verwerken van afvalstromen deel uitmaakt van de regels en de bedrijfscultuur- onvoldoende zorg heeft betracht ter voorkoming van de verboden gedraging. Dat verdachte, volgens de verklaring van haar vertegenwoordiger, niet wist dat de afvalstroom, afkomstig uit de ketel/waterontharder, via meergenoemde afvoerleiding afvloeide in de sloot ten westen van de inrichting, is een omstandigheid die voor rekening en risico van verdachte komt. Dit brengt het opzet van verdachte met zich.
Ten aanzien van het verweer in de zaak met parketnummer 84/209461-23

Feit mei 2022

De raadsman heeft niet onderbouwd om welke specifieke bepalingen uit de vergunning het hier zou gaan. Ook overigens heeft de raadsman niet onderbouwd, langs welke lijnen de door hem aangehaalde vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zou maken dat -naar de economische politierechter aanneemt: voor deze zaak relevante- bepalingen uit de vergunning nietig zouden zijn.
Het verweer wordt verworpen.
De economische politierechter acht de feiten onder 84/047123-23 primair en 84/209461-23 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Nu beide feiten, in de primaire variant, voor het overige duidelijk en ondubbelzinnig zijn bekend door (de vertegenwoordiger van) verdachte, volstaat de economische politierechter hier met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van parketnummer 84/047123-23 (feit augustus 2022)
de verklaring van (de vertegenwoordiger van) verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 mei 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
24 november 2022, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Waterschap Noorderzijlvest met nummer 100820221100 d.d. 13 december 2022, inhoudend de verklaring van [naam] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 13 december 2022, opgenomen op pagina 2 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de relatering van verbalisant [naam] ;
4. een, in aanvulling op voornoemd proces-verbaal d.d. 13 december 2022, door verbalisant [naam] ingezonden e-mail d.d. 15 mei 2023 met onderwerp: vergunning [verdachte] , afzonderlijk (digitaal) gevoegd bij voornoemd dossier;
5. een schriftelijk bescheid, te weten een vergunning d.d. 3 maart 1992 van Gedeputeerde Staten der provincie Groningen, nr. 91/25.676/10/03, afzonderlijk (digitaal) gevoegd bij voornoemd dossier;
6. een schriftelijk bescheid, te weten een gewijzigde vergunning d.d. 15 juni 1999 van Gedeputeerde Staten der provincie Groningen, nr. 99/8.859/24, ZWK, afzonderlijk (digitaal) gevoegd bij voornoemd dossier; en
7. een schriftelijk bescheid, te weten een analyserapport d.d. 17 augustus 2022 van Waterschap Hunze en Aas, ondertekend door [naam] , Hoofd laboratorium, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier.
Ten aanzien van parketnummer 84/209461-23 (feit mei 2022)
de verklaring van (de vertegenwoordiger van) verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 mei 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 maart 2023, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier van politie Noord-Nederland, Team Milieu, onderzoek Daenerys met nummer NNRBA22007 d.d. 23 mei 2023, inhoudend de verklaring van [naam] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 23 mei 2023, opgenomen op pagina 3 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de relatering van verbalisant [naam] ;
4. een schriftelijk bescheid, te weten een vergunning d.d. 3 maart 1992 van Gedeputeerde Staten der provincie Groningen, nr. 91/25.676/10/03, opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier;
5. een schriftelijk bescheid, te weten een gewijzigde vergunning d.d. 15 juni 1999 van Gedeputeerde Staten der provincie Groningen, nr. 99/8.859/24, ZWK, opgenomen op
pagina 14 e.v. van voornoemd dossier; en
6. een schriftelijk bescheid, te weten een zienswijze d.d. 8 maart 2023, opgesteld door [naam] en overgelegd bij gelegenheid van het verhoor verdachte op 9 maart 2023, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De economische politierechter acht de primair tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 84/047123-23:
zij in de periode 9 augustus 2022 tot en met 10 augustus 2022 te [adres] , opzettelijk, spui en regeneratiewater en met calcium vervuild afvalwater (afkomstig vanuit een ketel) in de sloot gelegen aan/nabij [adres] te [adres] heeft gebracht,
zonder dat
  • een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap, en
  • daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en
- artikel 6.3, eerste tot en met derde lid4, van toepassing is;

en in de zaak met parketnummer 84/209461-23:

zij in de periode 20 mei 2022 tot en met 23 mei 2022 te [adres] , opzettelijk,
in strijd met de aan een aan haar, verdachte, verleende vergunning (met kenmerk 91/25.676/10/03) verbonden voorschriften gedragingen heeft verricht,
immers heeft zij, verdachte,
- in strijd met voorschrift 17 van die vergunning de afdeling Waterkwaliteitsbeheer van het Zuiveringsbeheer Provincie Groningen (Z.P.G.) en/of het Waterschap Noorderzijlvest niet
zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld van dat, als gevolg van calamiteiten en/of andere uitzonderlijke omstandigheden, (mogelijk) niet aan de gestelde voorschriften uit de vergunning werd voldaan,
immers werd op 20 mei 2022 40 m3 dikwei en schotvloeistof op de AWZI van [verdachte] te [adres] geloosd en heeft zij, verdachte, het Waterschap Noorderzijlvest niet zo spoedig mogelijk, te weten pas op 23 mei 2022 op de hoogte gesteld van die calamiteit.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de economische politierechter dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 84/047123-23
primair Overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
parketnummer 84/209461-23
primair Overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 6.20, derde lid, van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De economische politierechter acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten, beide in de primaire variant, wordt veroordeeld tot een geldboete van 25.000,- waarvan
5.000,- voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren.
Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. In mei 2022 heeft verdachte, in strijd met de vergunningvoorschriften, een ongewoon voorval niet zo spoedig mogelijk aan het bevoegde gezag gemeld. Dat is op zich al strafbaar. Bovendien geldt dat, als gevolg daarvan, geen onderzoek meer kon worden verricht naar directe milieuschade, veroorzaakt door de geloosde stoffen.
In augustus 2022 heeft verdachte vervuild afvalwater in een sloot gebracht, terwijl het aan verdachte enkel was toegestaan hemelwater in die sloot te doen afwateren.
Het, in strijd met de vergunningvoorschriften, lozen van stoffen in het oppervlaktewater kan schadelijk zijn voor het milieu. Eerdere veroordelingen, sommige tot hoge boetes, hebben er kennelijk niet voor gezorgd dat verdachte zich aan de vergunningsvoorschriften houdt.
Tot slot heeft de officier van justitie, met betrekking tot het incident in mei 2022 (ongewoon voorval niet zo spoedig mogelijk melden), benadrukt dat het haar heeft verbaasd dat verdachte interne procedures kennelijk niet op orde heeft. Zij acht het onbestaanbaar dat de medewerker die binnen het bedrijf verantwoordelijk is voor de veiligheid van mens, dier en milieu, en aan wie over de e-mail een melding van
een ongewoon voorval wordt gedaan, kennelijk in het weekend zijn e-mail niet leest. Daarnaast is het moeilijk voorstelbaar dat, bij een ongewoon voorval, de medewerker die gaat over de veiligheid, niet (tevens) wordt gebeld, of anderszins onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht van het ongewone voorval.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor matiging van de door de officier van justitie geëiste geldboete, mocht de economische politierechter tot een veroordeling komen. Daarbij heeft
de raadsman onderstreept dat verdachte de gebeurtenissen waarvoor zij thans terechtstaat, betreurt. Verdachte streeft na dat zij verantwoord omgaat met mens, dier en milieu.
Naar aanleiding van het voorval in mei 2022 heeft verdachte het personeel nogmaals getraind en gewezen op het belang van de procedure ongewoon voorval. Voorts heeft verdachte aanvullende technische maatregelen getroffen om ongewone voorvallen te voorkomen.
Na het voorval in augustus 2022 is de sloot professioneel schoongemaakt en is de riolering gewijzigd (een investering van zon 150.000,-). Ook is de riolering meer in algemene zin nagelopen om te voorkomen dat er meer onbekende stromen zouden zijn (die waren er niet).
De raadsman heeft er ten slotte op gewezen dat de feiten dateren van zon twee jaar geleden. Inmiddels zijn, zoals gezegd, grote stappen gezet bij verdachte in [adres] , tot tevredenheid van het bevoegde gezag, aldus de raadsman.
Oordeel van de economische politierechter
De economische politierechter heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en voorts op grond van de bedrijfseconomische omstandigheden bij verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De economische politierechter heeft verder acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 11 april 2024. Daaruit volgt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld. Dit betreft overigens voor het overgrote deel feiten, begaan op andere vestigingen van verdachte dan de vestiging in [adres] .
De economische politierechter heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte, een grote zuivelproducent, heeft zich schuldig gemaakt aan twee milieu-gerelateerde delicten, te weten -kort gezegd- het opzettelijk brengen van (niet vergunde) stoffen in het oppervlaktewater en het nalaten een ongewoon voorval zo spoedig mogelijk te melden aan het bevoegde gezag.
De toepasselijke regelgeving tracht potentieel milieuverontreinigende activiteiten te reguleren zodat verontreiniging van het milieu zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Verdachte heeft die regelgeving in de onderhavige zaken niet of onvoldoende nageleefd.
Dit rekent de economische politierechter verdachte aan.
Tegelijkertijd heeft de economische politierechter oog voor het door verdachte verrichte onderzoek naar de oorzaak/oorzaken van de incidenten en voor de maatregelen die verdachte vervolgens heeft genomen -in elk geval in/ten behoeve van haar vestiging in [adres] - om toekomstige incidenten te vermijden. Daarbij heeft de economische politierechter in het bijzonder gelet op hetgeen de raadsman dienaangaande ter
terechtzitting naar voren heeft gebracht. De economische politierechter gaat uit van de juistheid daarvan, nu informatie waaruit zou volgen dat het anders zou zijn, niet voorhanden is.
De economische politierechter houdt dan ook in positieve zin rekening met het feit dat verdachte maatregelen heeft genomen om herhaling van strafbare feiten als de onderhavige te voorkomen. De economische politierechter ziet daarin aanleiding om de door de officier van justitie geëiste geldboete te matigen.
Al het voorgaande in aanmerking nemend, is de economische politierechter van oordeel dat na te melden (deels voorwaardelijke) geldboete passend en geboden is.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke geldboete wordt enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Toepassing van wetsartikelen

De economische politierechter heeft gelet op de volgende artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
6.2, 6.20 van de Waterwet;
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De economische politierechter

Verklaart het onder 84/047123-23 primair en 84/209461-23 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van 15.000,- (vijftienduizend euro).
Bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte, groot
5.000,- (vijfduizend euro)niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, economische politierechter, bijgestaan door mr. R.D. Ensel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 mei 2024.
1. In de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten worden in de bewezenverklaring verbeterd.
2 Proces-verbaal d.d. 13 december 2022, opgemaakt door verbalisant [naam] ; zie hieronder bij de opgave
van de bewijsmiddelen ter zake van dit feit (bewijsmiddel nummer 3).
3 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 november 2022; zie hieronder bij de opgave van de
bewijsmiddelen ter zake van dit feit (bewijsmiddel nummer 2).
4 De economische politierechter leest in: van de Waterwet.