ECLI:NL:RBNNE:2024:1975

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
18-221311-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige op festivalterrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en ontuchtige handelingen met een 15-jarig meisje. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde verkrachting, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de handelingen niet van een dusdanig dwingend kaliber waren dat het voor het slachtoffer onvermijdelijk was om zich aan deze handelingen te onttrekken. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk het plegen van ontuchtige handelingen met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, wat in strijd is met artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld een contactverbod en een locatieverbod. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, dat nog steeds psychische gevolgen ondervindt van de gebeurtenissen. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en de kans op recidive werd als laag ingeschat, wat leidde tot een deels voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/221311-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 mei 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 april 2024.
Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 14 mei 2024.
Verdachte is ter terechtzitting van 25 april 2024 verschenen, bijgestaan door mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 september 2023 te [adres] , in elk geval in de gemeente [adres] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers is/heeft verdachte toen aldaar meermalen, althans eenmaal,
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of heen- en weergaande bewegingen gemaakt met zijn,
verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en zodoende de vagina van die [slachtoffer] zogenoemd geneukt en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en zich zogenoemd door die [slachtoffer] laten pijpen
en/of
  • met zijn, verdachtes, tong de vagina van die [slachtoffer] gelikt en die [slachtoffer] zogenoemd gebeft, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte meermalen, althans eenmaal,
  • die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of meegetrokken/meegenomen naar aldaar aanwezige bossages en/of
  • die [slachtoffer] heeft geduwd tengevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen/terecht is gekomen en/of
  • de broek en/of onderbroek en/of schoenen van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en/of
  • ( terwijl die [slachtoffer] op haar rug lag) op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan en/of blijven liggen en/of
  • die [slachtoffer] bij haar hoofd heeft vastgepakt en naar zijn, verdachtes, penis geduwd en/of
  • die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of heeft omgedraaid en/of naar beneden en/of naar voren heeft geduwd/gedrukt, zodat zij voor hem,
verdachte, op haar knieen zat;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 september 2023 te [adres] , in de gemeente [adres] , met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen, althans eenmaal,
  • brengen van zijn, verdachtes, tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
  • brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
  • brengen en/of duwen en/of het heen en weer bewegen van zijn, verdachte's, penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
  • laten vastpakken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of zich door die [slachtoffer] zogenoemd laten aftrekken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster consistent, betrouwbaar en geloofwaardig zijn. Haar verklaringen vinden ondersteuning in de letselverklaring, de verklaringen van getuigen en het filmpje dat aangeefster heeft gemaakt. De verklaring van verdachte dat sprake is geweest van vrijwilligheid dient als ongeloofwaardig te worden aangemerkt.
Met betrekking tot de ten laste gelegde dwang door geweld heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte aangeefster heeft meegenomen de bosschages in, haar op twee plaatsen heeft geduwd en haar heeft geholpen met het uittrekken van haar broek. Vervolgens is verdachte op aangeefster gaan liggen, heeft hij haar hoofd vastgepakt en haar hoofd richting zijn penis geduwd. Ook is er sprake van seksueel binnendringen. Uit het feit dat aangeefster steeds aan het trillen was, blijkt dat zij bevroor (freeze- reactie). Ook probeerde ze erger te voorkomen door verdachte te gaan pijpen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor dwingen door enig geweld of dreiging met geweld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaringen niet blijkt van geweld, maar dat deze meer gaan over het feit dat een oudere man seks met aangeefster heeft gehad en dat aangeefster dat niet wilde. De raadsman is van mening dat de door aangeefster zelf verrichte handelingen niet duiden op een scenario van freezen, zoals bedoeld in artikel 242 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.).
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde heeft de raadsman verder aangevoerd dat de dagvaarding niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv.), nu de dagvaarding een aantal feitelijke handelingen benoemt, maar dat deze handelingen enkel leiden naar dwang met geweld, dus niet naar een andere feitelijkheid. Het strafbare feit van artikel 242 Sr. valt uiteen in de varianten: geweld, dreiging met geweld, of andere feitelijkheden. De dagvaarding duidt op geweld en dient dan ook zo te worden beoordeeld. Verdachte ontkent de zes in de dagvaarding benoemde feitelijke handelingen en de aangifte is ten aanzien van deze handelingen niet altijd even duidelijk. Ten aanzien van de zes ten laste gelegde handelingen heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
Punt 1.: Verdachte betwist dat hij aangeefster zou hebben meegenomen naar de bosjes, dit is in elk geval niet op een gewelddadige manier gebeurd;
Punt 2.: Aangeefster heeft niet verklaard dat verdachte haar zou hebben geduwd ten gevolge waarvan zij op de grond is gevallen. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar richting de grond brengt, zodat zij in een liggende positie belandt. Verdachte betwist bovendien dat het zo is gegaan en er is geen steunbewijs voor. Het richting de grond brengen is echter geen geweld.
3. : : Verdachte betwist dat hij aangeefster haar kleding heeft uitgetrokken. Het uittrekken van kleding is in beginsel geen geweld en uit het dossier blijkt niet dat de kleding van aangeefster is afgescheurd.
3. : : Het op aangeefster gaan liggen is geen geweldshandeling.
3. : : Verdachte betwist dat hij het hoofd van aangeefster naar zijn penis heeft geduwd en aangeefster heeft in het aanvullend verhoor aangegeven dat zij zelf is meegegaan in het pijpen. Verder rapporteert zij niet
over enig geweld ten aanzien van dit punt.
6. : : De beschreven handelingen hebben betrekking op het omdraaien voor een ander standje. Aangeefster rapporteert niet van geweld en verdachte geeft ook hier aan dat er geen sprake was van dwang, laat staan geweld.
Gelet op het voorgaande dient dan ook een vrijspraak te volgen van het ten laste gelegde plegen van geweld. Zelfs wanneer er wordt gekeken naar andere feitelijkheden, en zou moeten worden ingevuld waar deze feitelijkheden uit zouden moeten bestaan, dient een vrijspraak te volgen. Met betrekking tot de beschrijving van het door aangeefster gemaakte filmpje merkt de raadsman nog op dat de vraag van verdachte: are you okay? erop duidt dat verdachte daarvoor in ieder geval niets aan aangeefster heeft gemerkt, mocht dat al zichtbaar of merkbaar zijn geweest. Met betrekking tot de letselbeschrijving heeft de raadsman aangevoerd dat dit geen bewijsmiddel is voor dwang of geweld, nu het geconstateerde letsel past bij het hebben van seks in de bosjes. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het punt van de minderjarigheid niet zonder meer een bewijs voor dwang of een andere feitelijkheid is.
Voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat dit bewezen kan worden verklaard, nu verdachte ten aanzien van dit feit een volledige bekentenis heeft afgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Beoordeling van het primair ten laste gelegde
In de huidige strafbepaling van artikel 242 Sr. staat het bestanddeel dwingen centraal. Daarbij is onvrijwilligheid op zich onvoldoende voor een veroordeling van verkrachting.
Van dwingen door (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) een andere feitelijkheid als bedoeld in artikel 242 Sr. kan slechts sprake zijn indien de verdachte heeft veroorzaakt dat de aangeefster de in dat artikel bedoelde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat de seksuele handelingen voor aangeefster niet of nauwelijks te vermijden zijn geweest. De door verdachte uitgeoefende dwang moet dus van voldoende kaliber zijn om de weerstand van het slachtoffer te breken. Bovendien moet kunnen worden bewezen dat verdachte opzet op het dwingen heeft gehad en moet er een causaal verband bestaan tussen de dwangmiddelen (geweld of feitelijkheid) en de handelingen.
In het onderhavige geval heeft het dwingen door (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) een andere feitelijkheid volgens de tenlastelegging bestaan uit het:
  • het vastpakken/meetrekken en/of meenemen van aangeefster naar de bosschages;
  • het duwen van aangeefster waardoor aangeefster op de grond is gevallen/terecht is gekomen;
  • het uittrekken van de kleding van aangeefster;
  • het op aangeefster gaan liggen;
  • het vastpakken van het hoofd van aangeefster en haar hoofd naar zijn penis duwen;
  • het vastpakken/omdraaien en/of naar beneden/naar voren duwen/drukken van aangeefster, zodat zij voor hem op de knieën zat.
Door verdachte wordt niet ontkend dat er tussen hem en aangeefster seksuele handelingen hebben plaatsgevonden die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Betwist wordt echter dat er sprake zou zijn geweest van dwang.
Hoewel de rechtbank het zonder meer aannemelijk acht dat aangeefster de seks als onvrijwillig heeft ervaren, is, zoals hiervoor al aangegeven, onvrijwilligheid op zich onvoldoende voor een veroordeling van
verkrachting.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat er sprake is geweest van (bedreiging met) geweld dan wel (bedreiging met) een andere feitelijkheid geweld, uitgeoefend door verdachte in de zin van artikel 242 Sr.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de feitelijke handelingen zoals deze zijn omschreven in de verschillende gedachtestreepjes van de tenlastelegging weliswaar kunnen worden bewezen, maar met name gelet op de inhoud van de verklaringen van aangeefster kunnen deze niet worden aangemerkt als dwangmiddel in de zin van artikel 242 Sr. Zonder op enige manier af te willen doen aan het door aangeefster onvrijwillig ervaren van de seksuele handelingen, kan namelijk niet worden vastgesteld dat deze handelingen van een dusdanig dwingend kaliber waren dat het daardoor voor aangeefster onvermijdbaar was om zich aan die seksuele handelingen te onttrekken. Dat aangeefster is bevroren in de situatie is daartoe, hoe voorstelbaar ook, onvoldoende.
Aldus stelt de rechtbank vast dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het primair ten laste gelegde, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Subsidiair
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van het subsidiaire ten laste gelegde, te weten het seksueel binnendringen bij iemand van beneden de 16 jaar. Aangeefster was ten tijde van het strafbare feit 15 jaar oud. De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd. Dit betekent dat het niet uitmaakt of de verdachte al dan niet wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat het slachtoffer nog geen 16 jaar oud was.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte het subsidiair ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 april 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden
d.d. 4 september 2023, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023233224 van 17 oktober 2023, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 september 2023, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 september 2023 te [adres] , met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het
  • brengen van zijn tong in de vagina en tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en
  • brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en
  • brengen en duwen en het heen en weer bewegen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en
  • laten vastpakken van zijn penis door die [slachtoffer] en zich door die [slachtoffer] zogenoemd laten aftrekken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan
uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante
behandeling, een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod voor het eiland [adres] .
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat een straf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest van zeven maanden, op zijn plaats is. De raadsman kan zich daarnaast vinden in een contactverbod. De overige geadviseerde bijzondere voorwaarden acht de raadsman niet geïndiceerd.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering en de psycholoog, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een 15-jarig meisje. Deze handelingen hebben mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte, een volwassen man van destijds 42 jaar, heeft in een bos net buiten een festivalterrein, vergaande seksuele handelingen met het slachtoffer verricht, nadat hij het slachtoffer vlak daarvoor tegen was gekomen. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit alles verdachte ernstig aan.
De wet beschermt minderjarigen jonger dan 16 jaar tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Zij moeten zich veilig kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. Om deze ontwikkeling normaal te laten verlopen, moet de minderjarige beschermd worden tegen seksueel contact met volwassenen.
Het is algemeen bekend dat slachtoffers van zedenmisdrijven nog lange tijd ernstige psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat hen is overkomen. Het kan hen in hun ontwikkeling ernstig bedreigen. Uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt dat het onderhavige feit nog altijd een grote impact heeft op het slachtoffer en haar familie. De verdachte heeft zich hiervan ten tijde van het plegen van het onderhavige feit kennelijk op geen enkele wijze rekenschap gegeven.
Persoon van verdachte
Uit het psychologisch onderzoek van 26 januari 2024, opgesteld door drs. J.A.M. Gresnigt, klinisch- psycholoog, blijkt dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde trauma- of stressgerelateerde stoornis. Omdat er geen direct verband kan worden gelegd tussen de vastgestelde stoornis en het ten laste gelegde en omdat op basis van de beschikbare informatie de kans op recidive als laag wordt ingeschat wordt er geen behandeling geadviseerd binnen een juridisch kader.
Daarnaast heeft de reclassering over verdachte gerapporteerd. Uit het reclasseringsrapport van 22 april 2024 blijkt dat de kans op herhaling als laag wordt ingeschat. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante
behandeling, een contactverbod met het slachtoffer en meewerken aan middelencontrole. Daarnaast adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsstraf de enige passende straf is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Omdat de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, wijkt ook de straf die de rechtbank zal opleggen af van de door de officier van justitie geformuleerde eis.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zullen de bijzondere voorwaarden van een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de stad [adres] en het eiland [adres] worden verbonden.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor oplegging van de overige door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal ook niet de geadviseerde en gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden opleggen, nu het recidivegevaar als laag wordt ingeschat en daarmee niet wordt voldaan aan het criterium om de dadelijke uitvoerbaarheid op te kunnen leggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 992,00 ter vergoeding van materiële schade en 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij goed is onderbouwd en volledig kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde gepleit voor een matiging van de immateriële schade tot een bedrag van 1.000,00. Verder heeft de raadsman ten aanzien van de gevorderde materiële schade bepleit dat dit deel moet worden afgewezen, dan wel beperkt, nu er geen causaal verband is tussen het feit en alle gevorderde festivaltickets.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Ten aanzien van de festivaltickets is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het
bewezen verklaarde. Nu er deels wel gebruik is gemaakt van de festivaltickets voorafgaand aan het delict ziet de rechtbank aanleiding om de schade te matigen tot een bedrag van 750,00.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 5.000,00.
Toegewezen bedrag
Gelet op het voorgaande zal de vordering, waarvan de hoogte onvoldoende gemotiveerd door verdachte is betwist, worden toegewezen tot een bedrag van 5.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2023. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op
63 dagen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2008, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
dat de veroordeelde zich niet zal bevinden in de stad [adres] of op het eiland [adres] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Ten aanzien van parketnummer 18/221311-23 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 5.750,00 (zegge: vijfduizend zevenhonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 5.750,00 (zegge: vijfduizend zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 750,00 aan materiële schade en 5.000 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 63 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Bunk, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en
mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 mei 2024.
De griffier en mr. M.S. van der Kuijl zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.