ECLI:NL:RBNNE:2024:195

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
C/19/146090/ KG ZA 23-146
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren van Hendrikse c.s. tegen de herontwikkeling van het Prins Bernhard Hoeve-terrein door de gemeente Tynaarlo

In deze zaak heeft Hendrikse c.s. bezwaar gemaakt tegen de plannen van de gemeente Tynaarlo om het Prins Bernhard Hoeve-terrein te herontwikkelen. Hendrikse c.s. exploiteert momenteel een tijdelijke Albert Heijn supermarkt op dit terrein en stelt dat de gemeente eerder heeft toegezegd dat zij een permanente winkel mocht vestigen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gemeente aan deze toezegging is gebonden op basis van het vertrouwensbeginsel, ondanks het gelijkheidsbeginsel dat voortvloeit uit het Didam-arrest. De rechter beveelt de gemeente om in toekomstige tenders rekening te houden met de belangen van Hendrikse c.s. en hen de mogelijkheid te bieden om een permanente winkel te realiseren. De gemeente wordt ook verplicht om de herontwikkeling zo te faseren dat de tijdelijke winkel open kan blijven tot de nieuwe winkel operationeel is. De gemeente wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/146090 / KG ZA 23-146
Vonnis in kort geding van 31 januari 2024
in de zaak van

1.ALBERT HEIJN HENDRIKSE B.V.,

te Zuidlaren,
2.
AHOLD EUROPE REAL ESTATE & CONSTRUCTION B.V.,
te Zaandam,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: Hendrikse c.s. (vrwl., ev.), dan wel afzonderlijk: Hendrikse (eiseres sub 1) en AH REC (eiseres sub 2),
advocaat: mr. J.C. van Oosten te Amsterdam,
tegen
GEMEENTE TYNAARLO,
te Vries,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. M.J.F. Nuijens te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 december 2023 met 30 producties,
- de conclusie van antwoord met twee producties (producties 34 en 35), ingekomen ter griffie op 16 januari 2024,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 januari 2024, waaronder de procesafspraken gemaakt tussen partijen,
- de pleitnota van Hendrikse c.s.,
- de overige in het geding gebrachte bescheiden (de producties 31 tot en met 33 aan de zijde van Hendriks c.s.).
1.2.
Vervolgens is de datum voor het vonnis op heden bepaald.

2.De feiten

2.1.
De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling uitgaan van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
Hendrikse exploiteerde vanaf 2001 tot 2019 een Albert Heijn supermarkt aan de Stationsweg 33 te Zuidlaren. Vanaf 2019 is de Albert Heijn tijdelijk gevestigd op het Prins Bernhardhoeve-terrein in Zuidlaren (PHB-terrein).
2.3.
Sinds 2005 is Hendrikse c.s. in overleg met de gemeente over mogelijkheden om op de locatie aan de Stationsweg uit te breiden of om te verhuizen naar een andere locatie. Een van de opties was de verhuizing naar het PBH-terrein.
2.4.
Bij brief van 11 oktober 2013 heeft Hendrikse c.s. de gemeente verzocht medewerking te verlenen aan de verplaatsing van de Albert Heijn winkel aan de Stationsweg naar het PBH-terrein. In die brief geeft Hendrikse c.s. aan dat de huidige winkel aan de Stationsweg te klein is (vergeleken met de omzet), over te weinig parkeerplekken beschikt en dat de omzetgroei stagneert en naar andere kernen rondom Zuidlaren toeneemt. Tevens vermeldt deze brief dat Hendrikse c.s. huurafspraken heeft gemaakt met de besloten vennootschap Leyten Vastgoed B.V. (hierna te noemen: Leyten) die sinds 2006 eigenaresse is van (een deel van) de gronden van het PBH-terrein.
2.5.
Per brief van 21 januari 2014 heeft het college van Burgemeester & Wethouder van de gemeente (verder te noemen: het college) het verzoek van Hendriks c.s. als voorgenomen besluit voorgelegd aan de gemeenteraad van de gemeente. Daarin staat het volgende, voor zover van belang:

De noodzakelijke en gewenste uitbreiding van de AH supermarkt op de huidige locatie, of een andere plek in het winkellint is in onze ogen geen reële optie.
(…)
De voorzijde van de PBH is een goed alternatief
(…)
In 2008 is tussen de gemeente en Leyten een intentieovereenkomst gesloten
(…)
Op basis hiervan zijn met Leyten herontwikkelmogelijkheden verkend. Met de verplaatsing van de AH wordt hieraan invulling gegeven. De verplaatsing van de AH is derhalve ook een kans om een gewenste herontwikkeling van de voorzijde van de PBH vlot te trekken.”.
2.6.
In de raadsvergadering van 4 februari 2014 is positief beslist op het verzoek van Hendrikse c.s., in die zin dat medewerking zal worden verleend aan het verplaatsen en vergroten van de Albert Heijn supermarkt van de Stationsweg naar de voorzijde van het PHB complex. Voorts vermeldt dit besluit het volgende, voor zover van belang:

voor de verdere herontwikkeling van de voorzijde en traverse programmatisch in te zetten op een combinatie van wonen, gezondheidscentrum, zakelijke dienstverlening en horeca en daarvoor eerst een structuurvisie op te laten stellen, later gevolgd door een bestemmingsplan dan wel afwijkingsprocedures op basis van aanvragen om omgevingsvergunning”.
2.7.
Door of namens Hendrikse c.s. is op 3 november 2014 een aanvraag bij de gemeente gedaan voor een omgevingsvergunning voor het vestigen van een tijdelijke supermarkt op het PBH-terrein.
2.8.
Op 16 december 2014 heeft het college een zogenoemde kaderstellende nota naar de gemeenteraad gestuurd over de herontwikkeling van het PBH-terrein, ter bespreking in de raadsvergadering van 13 januari 2015. In de begeleidende brief, behorend bij deze nota, staat het volgende, voor zover van belang:

Albert Heijn heeft een aanvraag ingediend om – vooruitlopend op de herontwikkeling van de Prins Bernhardhoeve – alvast een tijdelijke vestiging te mogen realiseren op deze locatie. Voor een zorgvuldige afhandeling van deze aanvraag is vaststelling van de kader stellende nota noodzakelijk.
(…)
besluitvorming rondom de verplaatsing van de Albert Heijn (februari 2014)
Begin 2013 ontstond er discussie over nut en noodzaak van de beoogde verplaatsing van de Albert Heijn.
Uiteindelijk heeft de gemeenteraad begin 2014 besloten medewerking te verlenen aan de realisatie van een nieuwe supermarkt op de locatie van het prins Bernhardhoeve terrein (om daarmee de verplaatsing van de Albert Heijn te faciliteren). Verder werd besloten dat voor de verdere ontwikkeling van deze locatie ingezet wordt op een combinatie van wonen, gezondheidscentrum, zakelijke dienstverlening en horeca en dat daarvoor een structuurvisie moet worden opgesteld.”.
2.9.
De nota zelf vermeldt het volgende, voor zover van belang:

In 2013 stond de vraag centraal of de Albert Heijn, nu nog gevestigd aan de Stationsweg, van de gemeente de (functionele) ruimte kreeg om te verhuizen naar de PBH-locatie. Begin 2014 heeft de gemeenteraad besloten medewerking te verlenen aan dit verzoek door ruimte te geven voor de realisatie van een nieuwe supermarkt op de locatie van de Prins Bernhardhoeve.”.
2.10.
In de kaderstellende nota zijn het doel en het beoogde resultaat van de herontwikkeling als volgt geformuleerd:

Met de sloop van de hallen op de prins Bernardhoeve (voorzijde en traverse) ontstaan er kansen om via een herontwikkeling van deze locatie de toekomstbestendigheid van het centrumgebied van Zuidlaren te versterken; dit in combinatie met een her invulling en ruimtelijke opwaardering van deze specifieke locatie.
Het beoogde eindresultaat van de herontwikkeling is dat er op het te her ontwikkelen deel de locatie van de prins Bernardhoeve (voorzijde en traverse) een nieuwe vestiging voor een supermarkt komt, in combinatie met andere publieksgerichte centrumvoorzieningen en woningbouw. Dat de locatie gedeeltelijk onder het beschermd dorpsgezicht valt, is hierbij een belangrijk gegeven. Het zoeken naar een nieuwe ruimtelijke invulling dient dan ook met de nodige zorgvuldigheid te gebeuren.”.
2.11.
Hendrikse c.s. en de gemeente hebben overleg gehad over de precieze locatie van de tijdelijke winkel en in dat kader heeft Hendrikse c.s. op 1 mei 2015 een brief gestuurd aan de gemeente. Daarin staat het volgende, voor zover van belang:

Wij hebben inmiddels besloten om de situering van onze tijdelijke winkel en het parkeerterrein te handhaven zoals wij in onze aanvraag omgevingsvergunning hebben aangegeven.
Wij zijn ons bewust van het feit dat dat de opstal van de tijdelijk AH volledig op grond van de Gemeente staat waarvoor Leyten een erfpachtrecht heeft (of meent te hebben)
(…)
Wij stellen met betrekking tot het gebruik van de gronden ten behoeve van de tijdelijke AH en parkeervoorziening dan ook voor wat wij een huur betalen voor de totaal benodigde grondoppervlakte van
€ 100.000, - (excl. BTW) per jaar. De helft van die huur (zijnde € 50.000 excl. BTW) betalen we aan de Gemeente en de andere helft aan Leyten. Dit onder voorwaarde dat de omgevingsvergunning voor een tijdelijke AH voor een periode van 5 jaar wordt verleend.”.
Tevens geeft Hendrikse c.s. in deze brief aan dat zij bereid is de parkeerplaatsen van de huidige vestiging aan de gemeente te verhuren.
2.12.
Naar aanleiding van deze brief van Hendrikse c.s. heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen eiseres sub 2 en toenmalige wethouder Hofstra. Bij brief van 28 mei 2015 heeft de gemeente dat telefoongesprek als volgt schriftelijk aan Hendrikse c.s. bevestigd, voor zover van belang:

Tijdelijkheid
De gemeenteraad heeft, met vaststelling van de kaderstellende nota op 13 januari van dit jaar, de (her)ontwikkelrichting voor de voorzijde van de PBH-locatie aangegeven. Als college willen wij daaraan uitvoering geven. Leyten is in principe de beoogd ontwikkelaar van het voorterrein. Als gemeente willen wij het daarvoor benodigde ontwikkelingsproces vanuit onze publiekrechtelijke verantwoordelijkheid en zorgplicht voor een goede ruimtelijke ordening faciliteren. In de herontwikkeling wordt voorzien in een verplaatsing van de AH winkel van de Stationsweg naar de voorzijde van de PBH-lokatie. Het gaat ons primair om het faciliteren van een structurele oplossing.
De wens voor een tijdelijke winkel is een wens van Ahold en de heer Hendrikse als plaatselijke ondernemer. Wij willen deze tijdelijke wens faciliteren in het licht van de door de gemeenteraad op 13 januari van dit jaar aangegeven ontwikkelrichting en gestelde kaders.
Onze voorkeur is tweeëneenhalf jaar, omdat dit voldoende moet zijn voor het uitwerken van de plannen. Wij begrijpen ook dat een tijdelijke winkel een bepaalde terugverdientijd nodig heeft. Vier jaar geeft ons inziens hiervoor voldoende mogelijkheden.
Dit betekent dat wij uw verzoek tot het oprekken van de termijn van vier naar vijf jaar niet honoreren en vasthouden aan een periode van vier jaar.
Los van het vergunningstraject is zoals u zult weten voor realisatie overeenstemming nodig met de verschillende grondeigenaren op de gewenste locatie.
Huurprijs gemeentegrond
Voor de tijdelijke winkel is (tijdelijk) gemeentegrond nodig. Wij zijn, gelet op het vorenstaande, bereid om de betreffende grond aan u te verhuren voor € 90.000, - per jaar excl. btw voor een periode van maximaal vier jaar. Graag vernemen wij uw akkoord hierop, zodat wij u de huurovereenkomst met daarin de relevante perceelgegevens en overige voorwaarden en bepalingen kunnen toezenden.
Parkeerplaatsen naast huidige AH supermarkt aan de Stationsweg
Als gemeente vinden wij het belangrijk dat er voldoende en goed bereikbare parkeerplaatsen zijn in het centrumgebied van Zuidlaren. Gelet hierop hebben wij de nadrukkelijke wens dat de parkeerplaatsen die naast de AH supermarkt aan de Stationsweg zijn gelegen en in uw eigendom zijn, zowel tijdens de periode van de tijdelijke winkel als na de verplaatsing van de AH winkel naar de PBH-locatie algemeen beschikbaar zijn en blijven voor winkelend publiek.
Hoewel wij erkentelijk zijn voor uw aanbod voor het huren van de parkeerplaats voorziet een tijdelijke huurperiode niet in de door ons gewenste permanente oplossing. De gemeente ziet dan ook graag een aanbieding tot koop van u tegemoet. Over de condities kan gesproken worden wanneer wij met u om de tafel zitten voor de verdere besprekingen voor de tijdelijke winkel.".
2.13.
Op 1 juni 2015 heeft de gemeente de omgevingsvergunning voor de tijdelijke Albert Heijn supermarkt op het PBH-terrein verleend. Deze omgevingsvergunning bestaat uit twee deelvergunningen: een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk (de tijdelijke supermarkt), dat 4 jaar mag blijven staan, gerekend vanaf het moment van gereedkomen van de bouw, en toestemming (vergunning) om af te wijken van het bestemmingsplan.
2.14.
In de laatste deelvergunning staat het volgende, voor zover van belang:

De gemeenteraad heeft op 4 februari 2014 besloten dat een supermarkt op het terrein, zowel definitief als eerst tijdelijk, wenselijk is in het totale plaatje voor de definitieve invulling van het terrein.”.
2.15.
Op 4 juni 2016 is de omgevingsvergunning onherroepelijk geworden.
2.16.
In 2015 is er een conflict ontstaan tussen de gemeente en Leyten over erfpachtrechten en de herontwikkeling van het PBH-terrein.
2.17.
Per brief van 21 juli 2015 heeft de raadsman van Leyten de toenmalige advocaat van de gemeente het volgende bericht, voor zover van belang:

Overigens heeft de VOF vernomen dat de gemeente thans - in strijd met de gemaakte afspraken - rechtstreeks in gesprek is met Ahold over een privaatrechtelijke regeling terzake de ter beschikking stelling van gronden voor de tijdelijke supermarkt en de VOF ook in dat verband buiten spel zet. Het standpunt van de VOF is dat niet de gemeente, doch enkel de VOF (als erfpachtgerechtigde en toekomstig eigenaar), afspraken met Ahold kan maken over de ter beschikking stelling van de daarvoor benodigde gronden en dat de (huur)opbrengsten van deze gronden aan de VOF toekomen. Dit standpunt zal zijdens de VOF ook kenbaar worden gemaakt aan Ahold.”.
2.18.
Hendrikse c.s. heeft naar aanleiding van het conflict van de gemeente met Leyten overleg gevoerd met Leyten en met haar overeenstemming bereikt over het gebruik van gronden, benodigd voor de tijdelijke winkel.
2.19.
Bij brief van 21 juli 2016 heeft de advocaat van Hendrikse c.s. de gemeente verzocht om duidelijkheid te verschaffen over het conflict met betrekking tot de erfpachtkwestie, althans om er voor te zorgen dat Hendrikse c.s. haar omgevingsverguning kan uitoefenen.
2.20.
Op 19 oktober 216 heeft de gemeente hierop als volgt gereageerd, voor zover van belang:

De vestiging van een tijdelijke supermarkt is nooit een doel op zich geweest. Een (tijdelijke) supermarkt maakt integraal onderdeel uit van de herontwikkeling. Ons primaire belang is een goede ruimtelijke invulling op de PBH locatie in het centrum van Zuidlaren. Het initiatief daarvoor ligt bij de VOF/ Leyten.
(…)
Ons college wenst zowel publiekrechtelijk als privaatrechtelijk medewerking te verlenen aan een tijdelijke supermarkt. Net als Ahold zijn wij in afwachting van de planuitwerking voor het PBH-complex door de VOF/ Leyten”.
2.21.
Hendrikse c.s. heeft vervolgens getracht een driepartijenhuurovereenkomst met escrow-regeling te sluiten met de gemeente en Leyten voor de gronden, benodigd voor de tijdelijke winkel en daartoe onder meer een concept overeenkomst gestuurd. Hierop is afwijzend gereageerd door de gemeente.
2.22.
In het voorjaar van 2017 is de gemeente met een nieuwe visie gekomen voor de ontwikkeling van het PBH-terrein. In deze nieuwe visie is naast de AH supermarkt voorzien in de vestiging van nog twee andere supermarkten (Jumbo en Aldi) op het PBH-terrein en een ondergrondse parkeergarage. Deze nieuwe visie heeft de gemeente op enig moment weer verlaten.
2.23.
Op 21 november 2017 heeft het college de gemeenteraad gevraagd in te stemmen met de aankoop van alle gronden van het PBH-terrein. Dat raadsbesluit vermeldt het volgende, voor zover van belang:

Met de onderhavige ontwikkelrichting bedenken we niet totaal iets nieuws, maar bouwen we voort op een al ingezet spoor. Met het besluit van uw raad van 4 februari 2014 over het verplaatsen van de Albert Heijn van de Stationsweg naar de voorzijde van het PBH-terrein, bekrachtigd in de kaderstellende nota van januari 2015, is immers al ingezet op een versterking van het centrumgebied.
(…)
In februari 2014 is door de gemeenteraad besloten medewerking te verlenen aan het verzoek van Ahold om de AH-supermarkt aan de Stationsweg te mogen verplaatsen naar de voorzijde van het PBH-terrein.
Op 13 januari 2015 heeft de gemeenteraad de kaderstellende nota geamendeerd vastgesteld. Daarmee lagen voor het eerst kaders voor herontwikkeling van de voorzijde van het voormalige PBH-terrein vast. De grondeigenaar en beoogd ontwikkelaar van het PBH-terrein, en Ahold wensten, vooruitlopende op de herontwikkeling van de voorzijde, een tijdelijke supermarkt te realiseren. Daarop hebben wij op 1 juni 2015 de daarvoor benodigde tijdelijke omgevingsvergunning verleend en de benodigde gemeentelijke grond te huur aangeboden.”.
Op 4 december 2017 is de gemeenteraad hiermee akkoord gegaan.
2.24.
Op 7 maart 2018 is de uitkoop van Leyten geëffectueerd en heeft de gemeente alle gronden van het PBH-terrein in eigendom verkregen.
2.25.
Bij brief van 12 maart 2018 heeft Hendrikse c.s. wederom verzocht om medewerking van de gemeente aan het realiseren van de tijdelijke supermarkt.
2.26.
Bij brief van 17 juli 2018 heeft de gemeente aan Hendrikse c.s. bericht dat zij voornemens is om geen huurovereenkomst aan te bieden. Daarin staat voorts het volgende, voor zover van belang:

In 2015 hebben wij een vergunning verleend voor een tijdelijke AH voor de duur van 4 jaar op de PBH-locatie in Zuidlaren. De vergunning is verstrekt vooruitlopend op een definitieve vestiging van de AH, als enige supermarkt op de PBH locatie. Hier had u destijds afspraken over met de toenmalige eigenaar.
(…)
Inmiddels is, zoals u weet, op een aantal vlakken sprake van een gewijzigde situatie. Er doen zich verschillende autonome trends en ontwikkelingen voor op het gebied van detailhandel en er is belangstelling van nog twee andere supermarkten voor vestiging op de PBH locatie.”.
2.27.
Ondanks een sommatiebrief, blijft de gemeente weigerachting Hendrikse c.s. een huurovereenkomst aan te bieden.
2.28.
Hendrikse c.s. heeft daarop de gemeente in kort geding betrokken.
2.29.
Bij vonnis in kort geding van 7 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank de gemeente veroordeeld de gronden, benodigd voor de realisatie en exploitatie zoals vergund in de omgevingsvergunning aan AH REC te verhuren, een en ander op de huurvoorwaarden zoals nader omschreven in dat vonnis.
2.30.
In november 2019 is de tijdelijke winkel een feit.
2.31.
Op 3 december 2019 stelt de gemeenteraad op voorstel van het college een nieuwe ontwikkelrichting centrumontwikkeling vast, gebaseerd op een rapport van onderzoeksbureau Citisens uit september 2019. Daarbij is sprake van één supermarkt aan de voorzijde van het PBH-terrein.
2.32.
In april 2021 presenteert Rho Adviseurs de ‘Marktruimte Zuidlaren’.
2.33.
Medio december 2021 heeft de gemeente een wijzing in de eerdere ontwikkelrichting aangebracht.
2.34.
Eind 2021 heeft Hendrikse c.s. de gemeente gevraagd te bevestigen dat de tijdelijke winkel wordt verlengd tot november 2029, of zoveel eerder als de tijdelijke winkel zal zijn overgegaan naar een permanente winkel. De gemeente heeft die verlenging geweigerd, maar - inmiddels - ingestemd met een verlening van de tijdelijke winkel tot 28 november 2025.
2.35.
In 2022 heeft Hendrikse c.s. Adema Architecten een plan voor de ontwikkeling van het PBH-terrein laten maken.
2.36.
Op 31 oktober 2023 heeft de gemeenteraad ingestemd met een eigen (ander) plan voor de centrumontwikkeling van Zuidlaren.
2.37.
Dat plan houdt in dat er maximaal twee supermarkten aan de voorzijde van het PBH-terrein komen. Gegadigden die willen meedingen naar de herontwikkeling van de voorzijde van het PBH-terrein en in dit kader koop van gronden dienen een plan te maken voor herontwikkeling met twee supermarkten. De gemeente is voornemens hiervoor een tender uit te schrijven.
2.38.
Op 7 november 2023 heeft Hendrikse c.s. de gemeente gesommeerd te bevestigden dat zij geen tender uit zal schrijven, althans de gronden benodigd voor een permanente winkel hiervan uit te zonderen of als voorwaarde in de tender op te nemen dat de geselecteerde partij een permanente winkel realiseert.
2.39.
Aan die sommatie heeft de gemeente geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Hendrikse c.s. vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
i. de gemeente te verbieden enige tender te houden of verplichtingen aan te gaan met betrekking tot de gronden van de voorzijde van het PBH-terrein zolang de gemeente geen overeenstemming zal hebben bereikt met Hendrikse c.s. over:
- de locatie van de permanente winkel van Hendrikse c.s. op de voorzijde van het PBH-terrein, inclusief fasering van de herontwikkeling zodanig dat de huidige tijdelijke winkel van Hendrikse c.s. op de voorzijde van het PBH-terrein ongehinderd open kan blijven, inclusief parkeerterrein, totdat de permanente winkel geopend zal zijn, en
- verkoop door de gemeente aan Ahold REC van de gronden op deze locatie tegen een marktconforme prijs;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000 per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente geheel of gedeeltelijk in strijd met deze voorziening handelt;
de gemeente te bevelen om binnen veertien dagen na het ten deze te wijzen vonnis in kort geding zakelijk en te goeder trouw naar redelijkheid en billijkheid met Hendrikse c.s. in onderhandeling te treden over:
- de locatie van de permanente winkel van Hendrikse c.s. op de voorzijde van het PBH-terrein inclusief fasering als bedoeld in sub i, teneinde daarover overeenstemming te bereiken, alsmede de aldus bereikte overeenstemming vast te leggen in een overeenkomst en deze overeenkomst na te komen, en
- verkoop door de gemeente aan Ahold REC van de gronden op deze locatie als bedoeld in sub i tegen een marktconforme prijs, teneinde daarover overeenstemming te bereiken, alsmede de aldus bereikte overeenstemming vast te leggen in een koopovereenkomst en deze overeenkomst na te komen waaronder begrepen, maar niet beperkt tot, het verlenen van medewerking aan het leveren van de gronden;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000 per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente geheel of gedeeltelijk in strijd met deze voorziening handelt;’
subsidiair
de gemeente te bevelen in enige tender of bij het aangaan van enige verplichting met betrekking tot de voorzijde van het PBH-terrein als voorwaarden op te nemen dat de geselecteerde partij:
- als onderdeel van de herontwikkeling van de voorzijde van het PBH-terrein een permanente winkel voor Hendrikse c.s. zal realiseren op een door de gemeente in overeenstemming met Hendrikse c.s. aan te wijzen locatie op de voorzijde van dat terrein en
- de herontwikkeling van het PBH-terrein zo faseert dat de tijdelijke winkel ongehinderd open en bereikbaar kan blijven, inclusief parkeerterrein, totdat de permanente winkel geopend zal zijn;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000 per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente geheel of gedeeltelijk in strijd met deze voorziening handelt;
de gemeente te bevelen om binnen veertien dagen na het ten deze te wijzen vonnis in kort geding zakelijk en te goeder trouw naar redelijkheid en billijkheid met Hendrikse c.s. in onderhandeling te treden over de locatie van de permanente winkel van Hendrikse c.s. op de voorzijde van het PBH-terrein inclusief fasering als bedoeld in sub iii, teneinde daarover overeenstemming te bereiken, alsmede de aldus bereikte overeenstemming vast te leggen in en overeenkomst en deze overeenkomst na te komen;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000 per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente geheel of gedeeltelijk handelt in strijd met deze voorziening handelt;
meer subsidiair
een door uw voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening te treffen op grond waarvan zal zijn gewaarborgd dat de permanente winkel van Hendrikse c.s. op de voorzijde van het PBH-terrein kan worden gerealiseerd en Hendrikse c.s. in staat zal zijn de permanente winkel te (doen) realiseren dan wel de permante winkel van Hendrikse c.s. zal worden gerealiseerd, steeds inclusief fasering van de herontwikkeling zodanig dat de huidige tijdelijke winkel van Hendrikse c.s. ongehinderd open kan blijven, inclusief parkeerterrein, totdat de permanente winkel geopend zal zijn;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000 per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente geheel of gedeeltelijk in strijd met deze voorziening handelt;
primair, subsidiair en meer subsidiair
de gemeente te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten, steeds te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
Aan haar vorderingen legt Hendrikse c.s., samengevat, het volgende ten grondslag. De gemeente heeft tal van besluiten genomen en toezeggingen gedaan die er allemaal op neerkomen dat Hendrikse c.s. permanent een Albert Heijn supermarkt mag vestigen op het PBH-terrein en daar ook mag blijven.
De huidige, tijdelijke Albert Heijn winkel diende ter overbrugging naar en vooruitlopend op die permanente winkel. Hendrikse c.s. mag gerechtvaardigd vertrouwen op die besluiten en toezeggingen, nu deze concreet zijn, aan haar zijn gericht en afkomstig zijn van bevoegde organen van de gemeente. De gemeente is óók gehouden aan deze toezeggingen als zij gebruik maakt van de privaatrechtelijke bevoegdheden waarover zij beschikt, zoals het ter beschikking stellen van gronden aan de voorzijde van het PBH-terrein ten behoeve van de permanente winkel van Hendrikse c.s. De gemeente dient het bij Hendrikse c.s. opgewekte vertrouwen te honoreren en haar toezeggingen nakomen. Het staat de gemeente na tien jaar onderhandelen met Hendrikse c.s. ook niet meer vrij die onderhandelingen af te breken. Dit komt er op neer dat de gemeente al haar medewerking, zowel publiekrechtelijk als privaatrechtelijk, moet verlenen aan realisatie van een permanente winkel op de voorzijde van het PBH-terrein en continuering van de tijdelijke winkel op de voorzijde van het PBH-terrein, totdat de permanente winkel daar klaar zal zijn. De gemeente komt haar verplichtingen tegenover Hendrikse c.s. niet na, omdat de permanente winkel na bijna tien jaar nog steeds niet is gerealiseerd en doordat de gemeente de onderhandelingen daartoe met Hendrikse c.s. heeft afgebroken en besloten heeft om een tender te houden. Daarmee schiet de gemeente tekort in haar toezeggingen en van de verbintenis tot het verlenen van medewerking in de contractuele relatie die daardoor is ontstaan. Dit levert tevens onrechtmatig handelen op van de gemeente. Het is tot slot naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de gemeente zou terug komen op haar besluiten en toezeggingen en doordat zij de onderhandelingen met Hendrikse c.s. heeft afgebroken.
3.3.
Een belangenafweging dient in het voordeel van Hendrikse c.s. uit te vallen. Hendrikse c.s. heeft niet alleen recht om op het PBH-terrein te blijven, het is tevens een existentieel belang. Een terugkeer naar de oude locatie aan de Stationsweg is geen optie, omdat die locatie voor Hendrikse c.s. ongeschikt was (en ook de reden vormde voor de relocatie). Die locatie zou bovendien tegen aanzienlijke kosten aangepast moeten worden om er weer een supermarkt in te kunnen vestigen. Een dergelijke terugkeer zou een schadepost van vele miljoenen opleveren aan kosten en gederfde inkomsten. Hendrikse c.s. heeft, hoewel zij daartoe niet verplicht was, op uitdrukkelijk verzoek van de gemeente er voor gezorgd dat er op de oude locatie een Action winkel is gevestigd, zodat ook dat gedeelte van het centrum van Zuidlaren aantrekkelijk blijft. Door de handelwijze van de gemeente wordt Hendrikse c.s. in een onmogelijke positie gebracht die onevenredig schadelijk is voor haar. Hendrikse c.s. heeft een zwaarwegend belang bij continuering van de huidige, tijdelijke situatie. Hierdoor hoeft Hendrikse niet terug te verhuizen naar de oude locatie, die daarvoor ongeschikt is en veel schade met zich brengt. Er zou bovendien een ‘jojo’ effect ontstaan en dat is nooit de bedoeling geweest. Tegenover dit belang van Hendrikse c.s. staat geen enkel zwaarwegend belang van de gemeente om haar verplichtingen niet na te komen. Het enige mogelijke belang dat de gemeente heeft, betreft een misverstand, te weten de onjuiste juridische voorstelling van de gemeente dat zij vanwege het Didam-arrest (HR 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778). verplicht zou zijn een tender uit te schrijven. Dat arrest laat volgens Hendrikse onverlet dat de gemeente gehouden is en blijft aan de door haar gedane toezeggingen, die ook gehonoreerd moeten en kunnen worden binnen het kader van de Didam-arrest. Het opgewekte vertrouwen moet in dit geval voorgaan op het gelijkheidsbeginsel.
3.4.
Bovendien stelt Hendrikse c.s. dat de in het Didam-arrest genoemde uitzondering zich hier voordoet.
Hendriks c.s. is de enige serieuze gegadigde op de objectieve, toetsbare en redelijke grond dat de gemeente hiervoor diverse besluiten en toezeggingen aan Hendrikse c.s. heeft gedaan. Hoewel ten overvloede, stelt Hendrikse c.s. zich eveneens op het standpunt dat beroep van de gemeente op het Didam-arrest in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (ex artikel 6:2 BW en 6:248 BW).
3.5.
Het spoedeisend belang vloeit volgens Hendrikse c.s. uit de aard van de zaak en uit de aard van de vorderingen voort. Hendrikse c.s. kan geen bodemprocedure afwachten, omdat de gemeente de tender dan al zal hebben gehouden of gestart die er mogelijk onomkeerbaar in resulteert dat Hendrikse c.s. niet op het BPH-terrein kan blijven.
3.6.
De gemeente voert verweer. De gemeente concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Hendrikse c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Hendrikse c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Hendrikse c.s. in de kosten van deze procedure.
3.7.
De gemeente voert – samengevat - het volgende aan. Hendrikse c.s. beroept zich op diverse toezeggingen van de gemeente, maar als hoofdregel geldt hierbij – onder verwijzing naar diverse uitspraken in de conclusie van antwoord – dat toezeggingen die de overheid zouden kunnen binden niet lichtvaardig moeten worden aangenomen. De uitlatingen van de gemeente waar Hendrikse c.s. zich in het kader van deze procedure op beroept (paragraaf 9.1 van de dagvaarding) hebben zich nooit vertaald in concrete en ondubbelzinnige uitlatingen van de gemeente richting Hendrikse c.s. om enige civielrechtelijke verbintenis met haar aan te gaan. Het staat volgens de gemeente nergens en blijkt volgens haar ook nergens uit. Hooguit zou hieruit afgeleid kunnen worden dat de gemeente planologische medewerking zou willen verlenen aan de vestiging van een supermarkt, maar dat is iets anders dan en schept ook geen civielrechtelijke verbintenis. Die toezegging was bovendien nadrukkelijk gedaan tegen de inmiddels niet meer bestaande achtergrond van planontwikkeling door Leyten, als eigenaresse van het PBH-terrein. Mocht desondanks een toezegging worden aangenomen, dan is de vraag welke verbintenis daardoor precies op de gemeente is komen te rusten. Doordat er geen sprake is van een verbintenis, is er evenmin sprake van onrechtmatig handelen en is de opstelling van de gemeente evenmin in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Uit een belangenafweging op zich vloeien geen verbintenissen voort.
3.8.
Het Didam-arrest, waar Hendrikse c.s. op wijst, mist hier toepassing doordat er geen sprake is van een verbintenis/toezegging. Als dat al anders komt te liggen, dan is daarmee niet gezegd dat het vertrouwensbeginsel zou moeten prevaleren. Nadat de gemeente eigenaresse is geworden van de gronden van het PBH-terrein hebben zich diverse andere partijen zich als serieuze gegadigden gemeld bij de gemeente. Al die partijen hebben er op gewezen dat de gemeente een openbare aanbesteding zou moeten houden. De gemeente is van oordeel dat zij met de belangen van alle potentiële gegadigden rekening moet houden op het moment dat zij eigenaresse werd van de gronden van het PBH-terrein en heeft dat vanaf dat moment ook laten weten. Om die reden dient het vertrouwensbeginsel te wijken voor het gelijkheidsbeginsel. De gemeente heeft zich met betrekking tot het PBH-terrein laten adviseren door gespecialiseerde bureaus. Strekking hiervan is dat het de voorkeur verdient om de voorzijde van het gehele PBH-terrein in één keer te laten ontwikkelen, via een openbare aanbestedingsprocedure voor werken. Een dergelijke wijze van tenderen en de inrichting van de openbare ruimte is een kwestie van beoordelingsruimte en beleidsvrijheid die de gemeente als zodanig toekomt.
De gemeente laat zich hierbij niet leiden door adviezen van één van de potentieel gegadigden bij verkoop. Voor zover er al een belangenafweging moet plaatsvinden, dan wijs de gemeente er op dat het de wens van Hendrikse c.s. was om zich tijdelijk te vestigen op het PBH-terrein en dat zij er al sinds 2015 rekening mee hield dat zij zou moeten terug keren naar de oude locatie, als zij geen plek op dat terrein krijgt. Dat Hendrikse c.s. als enige serieuze gegadigde zou moeten worden aangemerkt vanwege detailhandelsbeleid, valt voor de gemeente niet in te zien.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Hendrikse c.s. heeft het spoedeisend belang bij haar vorderingen voldoende aannemelijk gemaakt, terwijl de gemeente dat spoedeisend belang ook niet heeft betwist. Hendrikse c.s. kan om die reden in haar vorderingen worden ontvangen.
4.2.
Bij de verdere beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat Hendrikse c.s. aan haar vorderingen diverse besluiten en toezeggingen van de gemeente ten grondslag legt, welke er in de visie van Hendrikse c.s. op neerkomen dat de gemeente gehouden is haar medewerking te verlenen aan het vestigen en gevestigd houden van een permanente Albert Heijn winkel aan de voorzijde van het PBH-terrein en, in de aanloop naar die definitieve winkel, medewerking te verlenen aan het in stand houden van de huidige, tijdelijke winkel. In het verlengde hiervan dient de gemeente de gronden, benodigd voor de permanente winkel, aan AH REC te verkopen. De gemeente betwist gemotiveerd dat zij dergelijke besluiten en toezeggingen heeft gedaan, zodat de voorzieningenrechter hierna eerst zal beoordelen of daarvan sprake is geweest. Voor zover geoordeeld mocht worden dat dit niet het geval is, stranden de vorderingen van Hendrikse c.s. om die reden en houdt het - populair gezegd - op. Als aangenomen moet worden dat er sprake is (geweest) van degelijke besluiten en toezeggingen, staat de voorzieningenrechter vervolgens te beoordelen wat hiervan het gevolg moet zijn, mede gelet op het al genoemde Didam-arrest.
4.3.
Hoewel de gemeente niet heeft weersproken dat partijen al sinds 2005 in overleg zijn met elkaar, staat in het kader van dit kort geding voldoende vast dat dit overleg in ieder geval in 2013 een serieus gezicht krijgt, als Hendrikse c.s. een verzoek doet aan de gemeente om te mogen verhuizen vanaf de locatie aan de Stationsweg naar het PBH-terrein. In haar brief van 11 oktober 2013 schrijft Hendrikse c.s. aan de gemeente dat zij graag een toekomstbestendige supermarkt in Zuidlaren wil exploiteren, dat hiervoor verschillende alternatieven denkbaar zijn, waaronder herontwikkeling van de oude locatie, maar dat vanwege onder meer de hoge kosten, de enige serieuze mogelijkheid een verhuizing naar het PBH-terrein is. Hoewel in deze brief de bewoordingen ‘permanent’ of ‘blijvend’ niet voorkomen, volgt die strekking naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende uit de omstandigheid dat het volgens Hendrikse c.s. moet gaan om een toekomstbestendige supermarkt, waarvoor in wezen maar één optie mogelijk is.
4.4.
Het college van de gemeente heeft dit kennelijk ook zo opgevat, nu zij in de brief van 21 januari 2014, behorend bij het voorgenomen besluit, aangeeft dat uitbreiding op de locatie aan de Stationsweg, in tegenstelling tot het PBH-terrein, geen reële optie is.
In het voorgenomen besluit van het college wordt over het karakter van de winkel, tijdelijk of permanent, geen opmerking of voorbehoud gemaakt, evenmin als in het daarop volgende raadsbesluit van 4 februari 2014. In dat raadsbesluit wordt, naast de verhuizing en vergroting van de supermarkt van Hendrikse c.s., wel gesproken over de
verdere(onderstreping voorzieningenrechter) herontwikkeling van het PBH-terrein. Ook in de kaderstellende nota die het college hierna heeft opgesteld, komt naar voren dat het gaat om een nieuwe supermarkt en verdere herontwikkeling van genoemd terrein.
4.5.
Vast staat dat Hendrikse c.s. na het raadsbesluit van 4 februari 2014 en voorafgaand aan de hiervoor genoemde kaderstellende nota een omgevingsvergunning voor de tijdelijke winkel heeft aangevraagd bij de gemeente. In die aanvraag staat duidelijk omschreven dat het gaat om een noodwinkel, in de aanloop naar een nieuwe winkel op het PBH-terrein. Partijen hebben gesproken over de exacte locatie van die tijdelijke winkel van Hendrikse c.s. en bij brief van 28 mei 2015 heeft de gemeente schriftelijk aan Hendrikse c.s. bevestigd dat het wat de gemeente betreft bij de tijdelijke winkel
primair gaat om een structurele oplossing(onderstreping voorzieningenrechter
). In één van de twee deelvergunningen van de afgegeven omgevingsvergunning staat vermeld dat de gemeenteraad op 4 februari 2014 heeft besloten “
dat een supermarkt op het terrein, zowel definitief als eerst tijdelijk, wenselijk is in het totale plaatje voor de definitieve invulling van het terrein.”.
4.6.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan Hendrikse c.s. worden toegegeven dat partijen steeds bedoeld hebben dat er een permanente Albert Heijn winkel gevestigd zou worden op het PBH-terrein.
4.7.
Niet in geschil is dat de gemeente in ieder geval tot 2018, het moment waarop zij eigenaresse werd van de (alle) grond van het PBH-terrein, bereid is geweest haar planologische en/of publiekrechtelijke medewerking te verlenen aan de vestiging van de winkel.
4.8.
Complicerende factor bij het voorgaande betrof de omstandigheid dat de gemeente gedurende het tijdsbestek 2013-2018 geen eigenaresse was van alle gronden van het PBH-terrein. Daarmee wijkt deze zaak af van het Amsterdam/Geschiere-arrest (HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH7845), waar Hendrikse c.s. zich mede op heeft beroepen. In dat arrest ging het om de gemeente Amsterdam die een vergunning had verleend voor een snackkar en vervolgens naar het oordeel van de Hoge Raad ten onrechte weigerde een standplaats aan te bieden op grond waarvan zij eigenaresse was. Dat laatste doet zich hier, tot 2018, niet voor. De rechtsregel die uit dit arrest volgt, te weten privaatrechtelijke medewerking ligt in het verlengde van de publiekrechtelijke medewerking besloten, gaat hier dan ook niet op, althans voor wat betreft het hiervoor genoemde tijdsbestek. Dat is ook in overeenstemming met de wijze waarop partijen tot 2018 steeds geacteerd hebben. De gemeente heeft gedurende het hiervoor genoemde tijdsbestek 2013-2018 steeds naar Hendrikse c.s. toe kenbaar gemaakt dat Leyten eigenaresse was van (een deel van) het PBH-terrein en, minstens zo belangrijk, Hendrikse c.s. heeft ook steeds onderhandeld met Leyten en op verschillende momenten met haar (d.i. Leyten) overeenstemming bereikt.
4.9.
Concreet betekent een en ander dat de gemeente tot 2018 niet gehouden was om privaatrechtelijk haar medewerking te verlenen aan de verhuizing van de winkel van Hendrikse c.s.
4.10.
Dit komt echter anders te liggen als de gemeente besluit om alle grond van het PBH-terrein te kopen. In het raadsvoorstel van 21 november 2017 dat ziet op de aankoop van de betreffende grond, geeft het college van de gemeente met betrekking tot de Albert Heijn winkel immers aan dat wordt voortgebouwd op een al ingeslagen spoor. Dat ingezette spoor is, zoals hiervoor is toegelicht, de vestiging van een permanente Albert Heijn winkel op het PBH-terrein, waaraan de gemeente publiekrechtelijk (planologisch) wilde en zou willen meewerken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt in die mededeling van het college van de gemeente en het daarop volgende raadsbesluit een uitdrukkelijke toezegging van de gemeente besloten om ook civielrechtelijk haar medewerking te verlenen aan het vestigen van een permanente Albert Heijn winkel op het PBH-terrein. Temeer ook, nu gesteld noch gebleken is dat het college van de gemeente hiermee oog had op de tijdelijke winkel.
4.11.
De stelling van de gemeente dat Hendrikse c.s. er al in 2015 rekening mee hield dat zij weer terug moest naar de oude locatie, deelt de voorzieningenrechter niet. De voorzieningenrechter verstaat die uiting van Hendrikse c.s. niet anders dan dat dit volgens Hendrikse c.s. een uiterste consequentie zou zijn als de gemeente zou volharden in haar destijds ingenomen standpunt, maar tevens dat dit in wezen geen reële optie (meer) was voor Hendrikse c.s. Iets wat de gemeente, althans het college, overigens ook in 2014 vond.
4.12.
De conclusie is dat op het moment dat de gemeente eigenaresse werd van (alle grond van) het PBH-terrein er (ook) sprake was van civielrechtelijke gebondenheid aan de door de gemeente gedane toezeggingen.
4.13.
Het standpunt dat de gemeente in haar brief van 17 juli 2018 inneemt, is hiermee in ieder geval strijdig. De situatie was op dat moment weliswaar gewijzigd, doordat de gemeente de volle eigendom van het PBH-terrein had gekregen, maar dat had de gemeente naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in het nadeel van Hendrikse mogen uitleggen door haar toezeggingen geen gestand meer te doen. De gemeente stelt in de hiervoor genoemde brief en ook in het kader van deze procedure dat er sprake zou zijn van andere gegadigden, echter zoals hieronder nog zal blijken is het, ook na het Didam-arrest, bestendige rechtspraak dat het door de gemeente genoemde gelijkheidsbeginsel het in voorkomend geval af dient te leggen tegen het vertrouwensbeginsel. Op het Didam-arrest zal hieronder worden ingegaan.
4.14.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen kan de voorlopige conclusie worden getrokken dat de gemeente in 2018 aan Hendrikse c.s. de toezegging heeft gedaan dat zij zowel publiekrechtelijk als civielrechtelijk haar medewerking zou verlenen aan een permanente winkel op het PBH-terrein en dat de gemeente ook gehouden was die toezegging gestand te doen. Vervolgens ligt ter beoordeling voor of zich nadien nog andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, van zodanige zwaarwegende aard, dat die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Behoudens het hierna te bespreken Didam-arrest is de enige andere relevante omstandigheid na 2018 de kort geding-procedure zoals partijen die in 2019 bij deze rechtbank hebben gevoerd.
4.15.
Bij vonnis in kort geding van 7 februari 2019 is de gemeente, verkort weergegeven, veroordeeld om AH REC een huurovereenkomst aan te bieden voor grond, benodigd voor de tijdelijke winkel, op de voorwaarden zoals nader omschreven in dat vonnis. Vast staat dat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
Hetgeen door of namens de gemeente over dit kort geding vonnis inhoudelijk is aangevoerd kan, wat daar verder van zij, om die reden onbesproken blijven. Relevant hier is dat uit dit vonnis niet volgt dat de gemeente niet langer gehouden was om haar hiervoor aangenomen toezegging gestand te doen. Sterker, in dit kort geding is de gemeente tot civielrechtelijke medewerking (in de vorm van verhuur van gronden) verplicht, zij het voor de tijdelijke winkel.
4.16.
Behoudens dit vonnis in kort geding, dat hier zogezegd geen gewicht in de schaal legt, is de enige nog resterende factor van belang het Didam-arrest. In dat arrest heeft de Hoge Raad (nadere) eisen heeft geformuleerd voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel bij de verkoop van aan een overheidslichaam toebehorende onroerende zaak. Voor zover van belang, is in dit arrest het volgende bepaald:
“3.1.3 Op grond van art. 3:14 BW mag een bevoegdheid die krachtens het burgerlijk recht aan een overheidslichaam toekomt, niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht. Tot de regels van publiekrecht behoren de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit betekent dat een overheidslichaam bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en daarmee het gelijkheidsbeginsel in acht moet nemen. Dit geldt dus ook voor de beslissing met wie en onder welke voorwaarden het een overeenkomst tot verkoop van een aan hem toebehorende onroerende zaak sluit. Op dit punt verschilt de positie van een overheidslichaam van die van een private partij.
3.1.4
Uit het gelijkheidsbeginsel – dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen – vloeit voort dat een overheidslichaam dat het voornemen heeft een aan hem toebehorende onroerende zaak te verkopen, ruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn.
In dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn.
3.1.5
Het gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen.
3.1.6
De hiervoor in 3.1.4 en 3.1.5 bedoelde mededingingsruimte door middel van een selectieprocedure hoeft niet te worden geboden indien bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop. In dat geval dient het overheidslichaam zijn voornemen tot verkoop tijdig voorafgaand aan de verkoop op zodanige wijze bekend te maken dat een ieder daarvan kennis kan nemen, waarbij het dient te motiveren waarom naar zijn oordeel op grond van de hiervoor bedoelde criteria bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt.”.
4.17.
Op grond van dit arrest dient en diende de Gemeente dus het gelijkheidsbeginsel in acht te nemen bij privaatrechtelijke rechtshandelingen. Dat betekent dat alle (potentiële) gegadigden ruimte moeten krijgen om mee te dingen.
4.18.
Hendrikse c.s. doet echter een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Volgens Hendrikse c.s. mocht en mag zij er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de gemeente haar eerdere besluiten en toezeggingen gestand doet. Het opgewekt vertrouwen door de gemeente dient volgens Hendrikse c.s. gehonoreerd te worden.
4.19.
De voorzieningenrechter heeft hiervoor reeds vastgesteld dat het beroep van Hendrikse op het vertrouwensbeginsel terecht is gelet op de toezeggingen die de gemeente heeft gedaan. De voorzieningenrechter overweegt dat in het onderhavige geval, waar het Didam-arrest en daarmee het gelijkheidsbeginsel van toepassing is, sprake is van een botsing met het vertrouwensbeginsel waar Hendrikse c.s. zich uitdrukkelijk op beroept. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat dit, ook na het Didam-arrest, bij de beoordeling neerkomt op een te maken belangenafweging. Gelet op hetgeen Hendrikse c.s. ter zake heeft gesteld (onder overweging 3.3.), waaronder de stelling dat terugkeer naar de oude locatie geen reële optie meer is, het grote draagvlak van de AH onder lokale bevolking, het aantal mensen dat er nu werkt en dat er niet langer werkzaam zou kunnen blijven, afgezet tegen hetgeen door de gemeente is aangevoerd (in wezen slechts dat het belang dat zij zich op basis van het Didam-arrest gehouden acht ruimte te bieden aan alle potentieel gegadigden), dient een dergelijke afweging hier in het voordeel van Hendrikse c.s. uit te vallen.
4.20.
Gelet hierop moet geconcludeerd worden dat de gemeente niet alleen in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, door haar toezegging uit 2018 (om privaatrechtelijke medewerking te verlenen aan de permanente vestiging van een AH-winkel op het PBH-terrein) ten onrechte niet na te komen, maar tevens dat dit beginsel prevaleert boven het gelijkheidsbeginsel. Aan de vraag of Hendrikse c.s. als enige serieuze gegadigde kwalificeert, de uitzondering van het Didam-arrest, wordt daarmee niet meer toegekomen.
4.21.
De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag hoe deze conclusies inpasbaar zijn in de vorderingen van Hendrikse c.s. Daarbij dient de voorzieningenrechter enerzijds rekening te houden met het karakter van de onderhavige procedure, een kort geding, waarbij een voorlopig oordeel (voorlopige oordelen) louter is (zijn) gebaseerd op de overgelegde stukken en de over en weer ingenomen stellingen en verweren van partijen. Anderzijds slaat de voorzieningenrechter er uitdrukkelijk acht op dat de gemeente, zo heeft zij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling herhaaldelijk toegelicht, zo spoedig mogelijk door wil met de ontwikkeling van het PBH-terrein (in de vorm van een tender). Het primair onder i gevorderde algehele verbod brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter de gemeente in een lastig parket. Immers, in dat geval zou van haar verlangd worden om eerst overeenstemming met Hendrikse c.s. te bereiken omtrent de verkoop van de grond en andere modaliteiten, benodigd voor de vestiging van de permanente winkel, alvorens zij verder kan met de herontwikkeling van het PBH-terrein. Dat is een onwenselijke situatie.
4.22.
De voorzieningenrechter is om die reden van oordeel dat het subsidiair door Hendrikse c.s. gevorderde beter recht doet aan de belangen van partijen. De gemeente kan in dat geval door met de herontwikkeling van het PBH-terrein (door het uitschrijven van een tender), terwijl zij daarbij tevens verplicht wordt om daarin op te nemen dat er rekening moet worden gehouden met de nieuwe Albert Heijn winkel van Hendrikse c.s. Gelijktijdig kunnen partijen dan in onderhandeling treden over de positionering van die winkel en de overige voorwaarden. Dit heeft betrekking op vestiging van de permanente winkel van Hendrikse c.s.
De voorzieningenrechter ziet geen beletsel, aan de kant van de gemeente is dit ook niet gesteld, de gemeente te bevelen de herontwikkeling zo te faseren dat de tijdelijke winkel, inclusief parkeerplaatsen, in gebruik kan blijven bij Hendrikse c.s., tot de permanente winkel open is. Daartoe zal de gemeente eveneens veroordeeld worden.
4.23.
Omdat de gemeente, zoals te doen gebruikelijk, heeft verklaard dat zij veroordelingen pleegt na te komen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de veroordelingen een dwangsom te verbinden, zoals gevorderd door Hendrikse c.s.
4.24.
Omdat de subsidiaire vordering van Hendrikse c.s. (deels) wordt toegewezen, wordt aan het meer subsidiair gevorderde niet meer toegekomen.
4.25.
De gemeente is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Hendrikse c.s. als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.619,00
Totaal
2.401,73
4.26.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.27.
De wettelijke rente over de proces- en de nakosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing staat vermeld.
4.28.
Tot slot wijst de voorzieningenrechter erop dat het verweer tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad niet langer betwist wordt gelet op de procesafspraken die partijen hebben gemaakt ten aanzien van eventueel hoger beroep en de executie van dit vonnis.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
beveelt de gemeente in enige tender of bij het aangaan van enige verplichting met betrekking tot de voorzijde van het PBH-terrein als voorwaarden op te nemen dat de geselecteerde partij:
- als onderdeel van de herontwikkeling van de voorzijde van het PBH-terrein een permanente winkel voor Hendrikse c.s. zal realiseren op een door de gemeente in overeenstemming met Hendrikse c.s. aan te wijzen locatie op de voorzijde van dat terrein en
- de herontwikkeling van het PBH-terrein zo faseert dat de tijdelijke winkel ongehinderd open en bereikbaar kan blijven, inclusief parkeerterrein, totdat de permanente winkel geopend zal zijn;
5.2.
beveelt de gemeente om binnen veertien dagen na dit vonnis zakelijk en te goeder trouw naar redelijkheid en billijkheid met Hendrikse c.s. in onderhandeling te treden over de locatie van de permanente winkel van Hendrikse c.s. op de voorzijde van het PBH-terrein inclusief fasering als bedoeld in 5.1., teneinde daarover overeenstemming te bereiken, alsmede de aldus bereikte overeenstemming vast te leggen in een overeenkomst en deze overeenkomst na te komen;
5.3.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van Hendrikse c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 2.401,73, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt de gemeente in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als de gemeente niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.