ECLI:NL:RBNNE:2024:1936

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
LEE 24/1683 en LEE 24/1686
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning voor wijziging gebruik pand voor overnachtingen

Op 17 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een omgevingsvergunning. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo voor het tijdelijk wijzigen van het gebruik van een pand aan [adres] in [plaatsnaam] voor maximaal 45 overnachtingen per jaar. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat het pand enkel als dagrecreatieverblijf gebruikt mocht worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen, omdat het gebruik van het pand een beperkte ruimtelijke impact heeft en er geen parkeeroverlast te verwachten is. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukte dat de vergunning kan worden beëindigd zonder onomkeerbare gevolgen na de vergunde termijn van drie jaar. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de betrokken partijen zorgvuldig waren afgewogen en dat de vergunning in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/1683 en LEE 24/1686
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 mei 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo.

Als derde-partijen nemen aan de zaken deel: [vergunninghoudster] uit [plaatsnaam] (vergunninghoudster) en Vereniging Natuurmonumenten.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor het tijdelijk (drie jaar) wijzigen van het gebruik van het pand [naam pand] op het perceel [adres] in [plaatsnaam]. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Het college heeft de vergunning voor het wijzigen van het gebruik op 19 september 2023 verleend. Met het bestreden besluit van 27 februari 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de verlening van de vergunning gebleven.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd. Verder heeft de eigenares van de betrokken percelen en panden, Natuurmonumenten, gereageerd.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens het college: L. Siewes en R.I. Waijer. Namens vergunninghoudster hebben deelgenomen: [naam] en [naam].
Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de toestemming voor het tijdelijk wijzigen van het gebruik van het pand op het perceel [adres] in [plaatsnaam]. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Vergunninghoudster heeft op 6 september 2023 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het tijdelijk gebruiken van het pand [naam pand] aan de [adres] in [plaatsnaam] ten behoeve van maximaal 45 overnachtingen per jaar. Het plan van vergunninghoudster omvat het verruimen van het gebruik van een dagrecreatieverblijf voor kortdurend nachtrecreatief verblijf ten behoeve van zorgverleners en zorgbehoevenden en het gebruik als vergaderlocatie en excursielocatie of ten behoeve van natuurfotografie of meditatie.
4.1.
Het college heeft aan het plan meegewerkt met behulp van de zogenoemde kruimelgevallenregeling en op 19 september 2023 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het tijdelijk (drie jaar) wijzigen van het gebruik van het pand. Aan de vergunning zijn twee voorwaarden verbonden.
4.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze omgevingsvergunning.
4.3.
Het college heeft het bezwaar van eiser op 27 februari 2024 ongegrond verklaard.
4.4.
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld (LEE 24/1686) en aan de voorzieningenrechter gevraagd te bepalen dat het pand enkel gebruikt mag worden als dagrecreatieverblijf tussen zonsop- en zonsondergang —zolang het beroep in behandeling is (LEE 24/1683).
4.5.
Vergunninghoudster heeft desgevraagd aangegeven geen gebruik te maken van de omgevingsvergunning totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek.
Overgangsrecht
5. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Uit het overgangsrecht dat bij die wet hoort vloeit voort dat op deze procedure het recht van toepassing is zoals dat gold voor 1 januari 2024.
Heeft het college de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen verlenen?
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de verleende omgevingsvergunning alleen ziet op het gebruik van het pand. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het plan in strijd is met artikel 16 van het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo. Het college heeft de vergunning verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met artikel 4, onderdeel 11 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
6.1.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
7. Eiser voert aan dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De provinciale omgevingsverordening staat aan een andere bestemming in de weg omdat een gewijzigd gebruik de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland zou aantasten. Het plan is in strijd met het structuurplan gemeente Tynaarlo waarin ten aanzien van recreatie en toerisme uitgegaan wordt van beperkte groeimogelijkheden voor de recreatieve sector, mits deze een toegevoegde waarde hebben aan de recreatieve sector en niet strijdig zijn met landschap en natuur. Verder wijst eiser op de terughoudendheid die in het bestemmingsplan wordt beschreven met betrekking tot kleinschalig verblijfsrecreatie in de Ecologische Hoofdstructuur. Ook is het besluit niet getoetst aan de parkeernorm, voldoet het pand qua brandveiligheid niet aan het Bouwbesluit en is geen rapport “toetsing Wet natuurbescherming” overgelegd.
7.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan uit het oogpunt van ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Het college heeft daarbij mogen betrekken dat kortdurend verblijf plaats vindt, zonder achtereenvolgende overnachtingen, in een kleinschalige accommodatie. Gelet op het feit dat [naam pand] bij recht in gebruik mag zijn voor dagrecreatie en er maximaal 2 personen kunnen overnachten, heeft het plan een beperkte ruimtelijke impact. Het pand is sober ingericht; er is een tafel met zes stoelen, een toilet en een bedstee voor twee personen aanwezig. Er is geen stromend water, keuken of douche aanwezig. Vanwege het ontbreken van facilitaire voorzieningen en de beperkte omvang van het gebouw ligt langdurig achtereenvolgend gebruik niet in de lijn van de verwachting. Verder heeft het college bij de beoordeling mogen betrekken dat vanwege het beperkte aantal overnachtingen en het beperkte aantal mensen dat kan overnachten, geen nadelige effecten op de omliggende natuurwaarden te verwachten zijn. Dat standpunt is door Natuurmonumenten onderschreven. Daarbij heeft het college een vergunning verleend voor maximaal 3 jaar om nader te bepalen of een dergelijk gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor omgevingswaarden.
Het college heeft verder voldoende onderbouwd dat geen sprake is van strijdigheid met het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het pand ligt in het (provinciaal) Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) maar het college heeft op de zitting toegelicht dat het plan is voorgelegd aan het college van gedeputeerde staten. Het college van gedeputeerde staten heeft geen beletsel opgeworpen voor het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning. De door eiser aangehaalde citaten over het niet meewerken aan kleinschalige verblijfsrecreatie, komen uit de Nota van uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo, van 6 oktober 2011. Die Nota van uitgangspunten laat, voor zover deze al ongewijzigd is vastgesteld door de gemeenteraad, de wettelijke bevoegdheid van het college om gemotiveerd af te wijken van het vastgestelde bestemmingsplan, onverlet.
7.2.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het college in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd dat het plan niet zal leiden tot parkeeroverlast. Daarbij is van belang dat er maximaal 2 personen kunnen overnachten en het pand is ingericht voor (dag)verblijf van maximaal zes personen. Er kan niet worden geparkeerd op eigen terrein, het parkeren moet plaatsvinden aan de [naam weg], nabij landgoed [naam]. Op de zitting is door partijen toegelicht dat het feitelijk ook niet mogelijk is om bij de locatie te parkeren vanwege de beperkte breedte van de toegangsweg en de berm. Het college heeft het parkeren aan de [naam weg] als voorwaarde aan de omgevingsvergunning verbonden.
7.3.
De voorzieningenrechter laat de door eiser naar voren gebrachte beroepsgronden over de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit en de toetsing aan de Wet natuurbescherming buiten beschouwing, omdat artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg staat dat de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning om die reden wordt vernietigd.
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat de brandveiligheidsregels uit het Bouwbesluit strekken tot bescherming van de belangen van eigenaren en gebruikers van de gebouwen, en de bepalingen uit de Wet natuurbescherming strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden.
Eiser is geen eigenaar of gebruiker van het gebouw waar de vergunning op ziet en heeft niet onderbouwd dat de regels uit het Bouwbesluit, voor zover het Bouwbesluit al relevant is voor deze vergunning over gebruik, ook strekken tot zijn bescherming.
Verder heeft eiser niet onderbouwd welk Natura 2000-gebied mogelijk in het geding is, en bovendien blijkt ook niet van een dusdanige verwevenheid tussen eiser en het algemene belang dat de Wet natuurbescherming beoogt te beschermen, dat zou moeten worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wet natuurbescherming kennelijk strekken tot bescherming van zijn belangen.
8. Eiser voert verder aan dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als het aanbieden van overnachtingen kan en zal worden beëindigd aan het einde van de termijn zonder onomkeerbare gevolgen. Vergunninghouder heeft volgens eiser aangegeven dat hij de aanbouw niet zal verwijderen aan het einde van de termijn.
8.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de activiteit valt onder artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar. Volgens vaste rechtspraak [2] is het voor de toepassing van dit artikelonderdeel vereist dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk moet zijn dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Niet van belang is of het aannemelijk is dat de vergunde activiteit ook daadwerkelijk na de termijn zal worden beëindigd.
8.2.
De vergunde activiteiten kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter zonder onomkeerbare gevolgen worden beëindigd. In dit geval gaat het slechts om het gebruik van een bestaand pand, niet om een vergunning voor bouwactiviteiten. Op de zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat er alleen een interne verbouwing van het pand heeft plaatsgevonden en dat de reeds bestaande aanbouw van binnenuit is verbouwd tot bedstee. Deze bedstee wordt niet alleen gebruikt voor de overnachtingen maar is ook nodig voor dagverblijf omdat één van de doelgroepen van vergunninghouder long covid patiënten zijn, die ook overdag moeten kunnen rusten. Vergunninghouder heeft het maken van reserveringen in eigen beheer en heeft aangegeven na het verstrijken van de termijn geen reserveringen meer aan te nemen voor overnachtingen.
Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter feitelijk mogelijk en aannemelijk dat het nu vergunde tijdelijke gebruik zonder onomkeerbare gevolgen na drie jaar kan worden beëindigd. Als blijkt dat er toch nog overnachtingen plaatsvinden na het einde van de aangevraagde termijn van drie jaar, kan het college handhavend optreden.
9. De voorzieningenrechter overweegt tenslotte dat [naam pand] op ongeveer 100 meter afstand ligt van het pand waarvan eiser erfpachter is. Tussen beide panden ligt een strook met bomen en groen. Eiser heeft niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat een onaanvaardbare situatie ontstaat voor zijn directe woon- en leefomgeving. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, onder andere over de huisnummering en de kwalificatie van de stichting, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit omdat die opmerkingen geen rol spelen bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan.
10. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het college de gevraagde omgevingsvergunning voor strijdig gebruik in redelijkheid heeft kunnen verlenen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Waaronder ABRvS, 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706
2.Waaronder ABRvS, 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:940