Ik heb ter plaatse bij de [bedrijf] te Emmen de camerabeelden bekeken. Op tijdstempel 14:59:13 zag ik dat de mannelijke verdachte met lege handen naar een schap loopt. Ik zie dat de vrouw een paar meter achter hem aan loopt. Ik zie dat de man zich omdraait bij het schap en iets van zwarte stof in zijn handen heeft. Op tijdstip 15:00:00 zijn de beide verdachten te zien. Te zien is dat de man zijn rugtas van zijn rug haalt, voor zich en buiten beeld houdt. De vrouw staat naast hem en kijkt om zich heen. Er vinden handelingen plaats en de man loopt verder. Op het moment dat de man in beeld verschijnt had hij het stoffen voorwerp in zijn handen. Op tijdstip 15:01:00 is te zien dat beide verdachten een gangpad in lopen, de man lege handen heeft en zijn rugzak op zijn rug draagt. Verdachte gaat vervolgens voor een schap door zijn knieën. De vrouw blijft op een paar meter afstand staan. Om 15:01:27 staat de man op met de rugzak in zijn hand. Om 15:01:32 gaat de man weer op zijn hurken zitten. De vrouw staat naast hem en kijkt in zijn richting. Om 15:01:41 staat de man weer op. Hij doet zijn rugtas op zijn rug. Om 15:01:49 gaat de man weer op zijn hurken zitten op dezelfde plek. Drie seconden later staat hij weer op. Op tijdstip 15:02:25 lopen beiden richting de kassa's. De man en vrouw blijven halverwege het gangpad staan, blijkbaar overleggen ze iets met elkaar. Ik zie op tijdstempel 15:05:31 dat de man en vrouw achter een gezin langs stappen. Ik zie dat de man de kassa passeert zonder enige handeling te verrichten. Ik zie dat er een medewerker van de [bedrijf] uit de winkel komt lopen en op de man afloopt. Ik zie dat de mannen in gesprek gaan. Om 15:06:19 is te zien dat de vrouw de winkel weer in komt lopen, de winkelmedewerker die met de mannelijke verdachte in gesprek is aanspreekt en op het moment dat deze is afgeleid, de man uit de winkel loopt. De vrouw probeert vervolgens de twee winkelmedewerkers tegen te houden en af te leiden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Anders dan de raadsman en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een winkeldiefstal. Verdachte en de medeverdachte zijn samen naar de winkel gegaan en zijn, blijkens de beschrijving van de camerabeelden, ook binnenin de winkel voortdurend in elkaars nabijheid geweest. Terwijl verdachte de goederen in zijn rugtas stopt, staat de medeverdachte naast hem en kijkt zij zowel om zich heen als naar de handelingen van verdachte. Nadat verdachte en de medeverdachte kennelijk nog iets hebben overlegd, passeren zij samen - zonder de goederen ter betaling aan te bieden - de kassas en verlaten de winkel. Bij het verlaten van de winkel probeert de medeverdachte de winkelmedewerkers nog tegen te houden en af te leiden, teneinde verdachte de mogelijkheid te bieden weg te lopen. Tot slot overweegt de rechtbank dat blijkens de gebezigde bewijsmiddelen een deel van de buit onder de medeverdachte is aangetroffen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de beide verdachten dusdanig op elkaar was afgestemd dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 januari 2024 te Emmen , uit een winkel gelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, twee boxershorts, merk: 'McGregor', en zes paar sokken, merk: 'Lotto', die aan winkelbedrijf [bedrijf] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op: diefstal door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISDmaatregel) als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman heeft verzocht aan het voorwaardelijk op te leggen deel bijzondere voorwaarden te verbinden, zulks door de rechtbank te formuleren. De raadsman heeft gepleit aan verdachte geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen nu oplegging daarvan als ultimum remedium moet gelden en niet is gebleken dat de gewenste gedragsverandering niet middels andere interventies kan worden bewerkstelligd. Subsidiair heeft de raadsman gepleit de door het Openbaar Ministerie gevorderde ISD-maatregel voorwaardelijk aan verdachte op te leggen. Meer subsidiair heeft de raadsman, indien en voor zover de rechtbank tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel komt, gepleit de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht daarin te verdisconteren en de duur van de op te leggen ISD-maatregel te beperken tot één jaar.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 23 april 2024, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 april 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 23 januari 2024 schuldig gemaakt aan het medeplegen van een winkeldiefstal. Met zijn handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Strafbare feiten als het onderhavige zijn hinderlijk en zorgen voor veel schade en overlast bij de getroffen winkeliers. Verdachte heeft zich hiervan geen rekenschap gegeven en enkel eigen gewin voor ogen gehad. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van 23 april 2024. Uit voornoemd advies blijkt dat verdachte sinds 1 november 2020 als zeer actieve en volhardende veelpleger staat geregistreerd op de Drentse veelplegerslijst, verdachte de afgelopen jaren herhaaldelijk dakloos is geweest en er bij verdachte sprake is van een pro-criminele houding. De reclassering signaleert op alle leefgebieden problemen en ziet geen beschermende factoren in het leven van verdachte. Voorts zijn in het verleden twee reclasseringstoezichten retour gestuurd - omdat verdachte zich niet conformeerde aan de gestelde bijzondere voorwaarden - en zijn de voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straffen tenuitvoergelegd. De reclassering schat het recidiverisico als hoog in en ziet, gelet op de weinig meewerkende houding van verdachte, geen mogelijkheden om het risico op recidive middels een reclasseringstoezicht en te stellen bijzondere voorwaarden te beperken. Gelet op het voorgaande ziet de reclassering oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel als enige optie. De duidelijke en strakke structuur binnen de kaders van de ISD-maatregel geeft verdachte naar het oordeel van de reclassering de kans om passende zorg en begeleiding te ontvangen.
Mevrouw [naam] , reclasseringswerker, heeft voornoemd advies ter terechtzitting bevestigd en te kennen gegeven dat verdachte, bij de bespreking van het reclasseringsadvies van 23 april 2024, opnieuw heeft aangegeven geen hulpvraag te hebben en zelf geen problemen in zijn functioneren te ervaren. De niet meewerkende houding van verdachte is derhalve actueel. Voorts heeft mevrouw Houtkamp aangegeven dat verdachte in het verleden vaker de kans is geboden mee te werken aan reclasseringstoezicht - vaker dan de twee retour gestuurde reclasseringstoezichten -, maar verdachte daar destijds (ook) niet aan heeft willen meewerken.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan zowel de wettelijke vereisten die in artikel 38m van het
Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van een ISD-maatregel zijn gesteld als aan de richtlijnen die het
Openbaar Ministerie hanteert voor het vorderen van de ISD-maatregel. Verdachte voldoet derhalve aan de definitie van een stelselmatige dader als bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Bewezenverklaard is immers dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het plegen van dit strafbare feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot