De opgelegde terbeschikkingstelling
Bij vonnis van 18 mei 2004 heeft de rechtbank Leeuwarden de veroordeelde ter beschikking gesteld met een bevel tot verpleging van overheidswege, wegens een poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De terbeschikkingstelling is aangevangen op 2 juni 2004. Bij beslissing van 3 mei 2022 heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling met één jaar verlengd en de verpleging van overheidswege onder voorwaarden beëindigd. De terbeschikkingstelling is laatstelijk bij beslissing van 9 juni 2023 verlengd met één jaar. Behoudens nadere voorziening eindigt de terbeschikkingstelling op 28 mei 2024.
De adviezen van de deskundigen als bedoeld in artikel 6:6:12, tweede lid, Sv:
In het hiervoor genoemde reclasseringsadvies van 28 maart 2024 wordt geadviseerd de termijn van terbeschikkingstelling niet te verlengen. Het advies houdt onder meer in, zakelijk weergegeven: De veroordeelde is een 41-jarige man bij wie sprake is van schizofrenie. Tevens is bij de veroordeelde sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis, welke in een gereguleerde omgeving in volledige remissie is. Sinds oktober 2019 verblijft de veroordeelde in de forensische 24-uurs woonvoorziening van [instelling] in [plaats] . De voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling verloopt zonder noemenswaardige problemen en er zijn vooral beschermende factoren aanwezig. Zo is veroordeelde medicatie- en behandeltrouw en stelt hij zich begeleidbaar op. Gezien de positieve houding en het stabiele gedrag van de veroordeelde het afgelopen jaar is de verwachting dat, wanneer de veroordeelde binnen afzienbare tijd een zelfstandig woning zal betrekken, er geen sprake zal zijn van een hoge mate van psychische ontregeling.
De kans op herhaling, letselschade en onttrekking aan voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als laag. Naar het oordeel van de reclassering is er geen noodzaak meer om de maatregel van terbeschikkingstelling te verlengen.
De deskundige [naam] heeft tijdens de terechtzitting van 14 mei 2024 het advies bevestigd.
In het hiervoor genoemde psychologisch onderzoek van 12 maart 2024 wordt geadviseerd de termijn van terbeschikkingstelling niet te verlengen. Het advies houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Bij de veroordeelde is sprake van een ziekelijke stoornis in de geestesvermogens in de vorm van schizofrenie. De stoornis in het gebruik van cannabis is inmiddels langdurig in remissie. Zonder medicatie, steun en toezicht is er nog een verhoogde kans op gewelddadig gedrag op basis van psychotische betrekkingswanen. Aan de andere kant geldt wel dat met medicatie, steun en toezicht de kans hierop overwegend laag wordt ingeschat. Veroordeelde is van plan zijn antipsychotische medicatie te blijven gebruiken. Zelfsignalering voor decompensatie is aanwezig. Ingeschat wordt dat veroordeelde bij machte is om zelf de weg naar de hulpverlening te vinden. Veroordeelde wil zelf vrijwillig begeleiding houden door [instelling] en contact met het ForFact-team. Het contact met vader werkt inmiddels als beschermende factor. Gelet op het voorgaande adviseert de psycholoog beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot afwijzing van de vordering strekkende tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat blijkens de adviezen van de deskundigen het recidive risico laag is en dat het kader van terbeschikkingstelling voor de veroordeelde niet langer nodig is.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
De raadsman en de veroordeelde hebben afwijzing van de vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling bepleit, zodat de maatregel onvoorwaardelijk zal eindigen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het recidiverisico volgens de deskundigen is teruggebracht naar een maatschappelijk aanvaardbaar niveau.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een terbeschikkingstelling uitsluitend kan worden verlengd indien voldaan is aan het in de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht neergelegde gevaarscriterium. Dit criterium houdt in dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen een verlenging van de terbeschikkingstelling moet vereisen.
De rechtbank verenigt zich met de inhoud van de adviezen van de reclassering en de psycholoog. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voornoemde adviezen en het verhandelde ter terechtzitting dat geen sprake meer is van een situatie waarin de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling vereist. De veroordeelde heeft ter zitting opgemerkt dat hij dit jaar een zelfstandige woonruimte toegewezen heeft gekregen, waar hij hoogstwaarschijnlijk vóór de bouwvakvakantie nog kan intrekken. Daarnaast heeft hij een zorgmachtiging aangevraagd en is hij bereid om zich op vrijwillige basis vast te houden aan begeleiding en zorg. Het recidiverisico is teruggebracht naar een maatschappelijk aanvaardbaar risico. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de schriftelijke vordering strekkende tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met één jaar afwijzen, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de verdediging.