ECLI:NL:RBNNE:2024:1911

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
18.30302.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing inzake wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een ontnemingsbeslissing genomen in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 129.813,49 bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op de opbrengsten van drie oogsten hennep, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt. De officier van justitie had eerder een vordering ingediend voor een bedrag van € 166.102,06, maar de rechtbank heeft dit verlaagd na beoordeling van de bewijsstukken en de argumenten van de verdediging.

De behandeling van de zaak vond plaats op 2 mei 2024, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.F. Klunder. De officier van justitie, mr. L. Lübbers, heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gepresenteerd, waarbij zij het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt nam. De verdediging voerde aan dat de opbrengsten lager waren dan in het rapport werd gesteld, maar de rechtbank verwierp deze argumenten en baseerde haar beslissing op de aangetroffen hennepplanten en de berekeningen in het rapport.

De rechtbank heeft de totale opbrengst van de hennepkwekerij vastgesteld op € 211.645,20, met totale kosten van € 81.831,71, wat resulteert in het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft ook de betalingsverplichting van de veroordeelde aan de staat opgelegd en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. R.B. Maring niet in staat was om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/303023-23
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 16 mei 2024 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboorte datum] 1985 te [geboorte plaats] , ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , maar zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats, hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 16 april 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het
Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 166.102,06 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/303023-23 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 2 mei 2024. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. R.F. Klunder, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij haar vordering van
166.102,06. De officier van justitie neemt het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht (hierna: het Rapport) als uitgangspunt voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In afwijking van het Rapport gaat de officier van justitie echter uit van drie oogsten.
Zij heeft zich tot slot gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het verzoek van de verdediging om de loonkosten van de knippers ( 5.600,00) en huisvestingskosten ( 22.800,00) in mindering te brengen.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw van veroordeelde verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op 28.000,00. Zij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de hennepopbrengsten in werkelijkheid lager waren dan waarvan in het Rapport is uitgegaan, omdat alle oogsten voor een deel zijn mislukt. Daarnaast heeft veroordeelde aangevoerd dat hij klein is begonnen en steeds meer heeft uitgebreid. Verder heeft veroordeelde meer kosten gemaakt dan waarvan in het Rapport wordt uitgegaan. Hij heeft ook loonkosten voor het inhuren van knippers gemaakt, te weten 5.600,00 (10 knippers x 28 uren x 20,00 per uur). Daarnaast heeft hij ook huisvestingskosten voor het huren van het bedrijfspand gemaakt, te weten 22.800,00 (12 maanden x 1.900,00 huurkosten). Voornoemde kosten dienen in mindering te worden gebracht. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om de gijzeling op nihil vast te stellen, gelet op de slechte financiële situatie van veroordeelde. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om, gelet op de draagkracht van veroordeelde, gebruik te maken van de matigingsbevoegdheid van de rechtbank.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
de in het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 16 mei 2024 in de onderliggende strafzaak opgenomen bewijsmiddelen;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht d.d. 8 mei 2023, opgenomen op pagina 62 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023080748 d.d. 16 november 2023, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] (het Rapport).

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 16 mei 2024 in de zaak met parketnummer 18/303023-23 veroordeeld ter zake het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd, in de periode 30 april 2022 tot en met 30 april 2023.
Op 30 maart 2023 is in een pand gelegen aan de [verbalisant] te [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De bewijsmiddelen, inhoudende dat de veroordeelde deze kennepkwekerij exploiteerde, zijn vermeld in het vonnis.
Voor de beoordeling van de ontnemingsvordering is relevant dat in de kweekruimte 488 hennepplanten zijn aangetroffen, die nog niet waren geoogst. Het dossier bevat aanwijzingen dat dit niet de eerste kweek betrof. Er zijn voldoende aanwijzingen dat eerder met succes geoogst is van de kwekerij en dat dit eenzelfde hoeveelheid planten betreft.
Op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde in de periode van 30 april 2022 tot en met 30 maart 2023, voorafgaand dus aan de ontdekking van de hennepkwekerij, hennep heeft geteeld. Op grond van de inhoud van een wettig bewijsmiddel (het Rapport) is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit.
De rechtbank neemt voornoemd Rapport als uitgangspunt voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Periode en aantal oogsten

Met de officier van justitie gaat de rechtbank uit van drie oogsten in de bewezenverklaarde periode van 30 april 2022 tot en met 30 april 2023. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vaststelling van deze hoeveelheid oogsten.

Opbrengsten

De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging om bij de berekening van de opbrengsten in verminderende zin rekening te houden met mislukte (delen van) oogsten en een opbouw in de hoeveelheid aan planten. Dat daarvan sprake zou zijn geweest, is onvoldoende door de verdediging onderbouwd noch anderszins aannemelijk geworden. Zo wijst de rechtbank erop dat in de hennepplanten die zijn aangetroffen geen beestjes en/of schimmels zijn gevonden. Ook de grote omvang van de loods, professionaliteit van de hennepkwekerij en de niet doorbroken stoflaag op de apparatuur passen daar niet bij. Daarbij heeft veroordeelde niet concreet kunnen verklaren met hoeveel hennepplanten hij dan telkens zou hebben uitgebreid en wat de omvang van de mislukte oogsten dan zou zijn geweest.
De rechtbank zal dan ook de berekeningswijze van de opbrengsten uit het Rapport hanteren, waarbij opmerking verdient dat er in het Rapport rekenfouten zijn gemaakt, die de rechtbank zal verbeteren.
Uit het rapport blijkt het volgende. In de hennepkwekerij zijn 488 hennepplanten aangetroffen. De opbrengst hennep per plant in de kweekruimte bedraagt 29,6 gram. Daarbij moet een 20% meeropbrengst worden gehanteerd, omdat in de kweekruimte CO2 is toegevoegd. De verkoopprijs van hennep bedraagt 4.070,00 per kilogram.
Dit levert de volgende berekeningen op (waarbij rekenfouten in het Rapport zijn verbeterd):
488 hennepplanten x 29,6 gram = 14.444,8 gram = 14,4448 kilogram hennep
14,4448 kilogram hennep x 1,2 (20% meeropbrengst) = 17,33376 kilogram hennep
17,33376 x 4.070,00 = 70.548,40
De totale financiële opbrengst per oogst bedraagt dus 70.548,40.
De totale financiële opbrengst per 3 oogsten bedraagt:
70.548,40 x 3 = 211.645,20.
De rechtbank stelt de totale financiële opbrengst dan ook vast op 211.645,20.

Kosten

De rechtbank neemt de in het Rapport genoemde kosten per oogst over, te weten:
Afschrijvingskosten: 300,00
Hennepstekken: 1.859,28 ( 3,81 x 488 hennepplanten) +
Variabele kosten: 1.893,44 ( 3,88 x 488 hennepplanten) +
Elektriciteitskosten: 13.757,85+
Totale kosten: 17.810,57
De totale kosten per oogst op grond van het Rapport bedragen dus 17.810,57.
De totale kosten per 3 oogsten op grond van het Rapport bedragen dus:
17.810,57 x 3 = 53.431,71.
Ook zal de rechtbank de door de verdediging aangevoerde loonkosten voor de knippers en de huisvestingskosten voor de loods meenemen in de totale kostenberekening. De loonkosten voor het inhuren van de knippers zijn 5.600,00 (10 knippers x 28 uren x 20,00 per uur) en de huisvestingskosten zijn 22.800,00 (12 maanden x 1.900,00).
De totale kosten per 3 oogsten bedragen:
Totale kosten op grond van het Rapport: 53.431,71
Loonkosten: 5.600,00 +
Huisvestingskosten: 22.800,00+
Totale kosten: 81.831,71
De rechtbank stelt de totale kosten vast op 81.831,71.

Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel

Gelet op de voorgaande berekeningen en overwegingen komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Opbrengsten: 211.645,20
Kosten: 81.831,71-
Wederrechtelijk verkregen voordeel: 129.813,49
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde 129.813,49 wederrechtelijk voordeel heeft genoten.

Betalingsverplichting

De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op 129.813,49 en zal derhalve aan veroordeelde de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de staat opleggen.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om de betalingsverplichting te matigen. Op de voet van het bepaalde in artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, komt de draagkracht in beginsel eerst in de executiefase aan de orde. Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, kan de rechter gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid. Nu niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van veroordeelde sprake is van een dergelijke situatie, verwerpt de rechtbank het door de raadsvrouw gevoerde draagkrachtverweer.
De rechtbank ziet tot slot evenmin aanleiding om de gijzeling, zoals verzocht door de raadsvrouw van veroordeelde, op nihil te bepalen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op 129.813,49
Legt [verdachte] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van
129.813,49 (zegge: honderdnegenentwintigduizend achthonderddertien euro en negenenveertig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. R.B. Maring en mr. L.S. Langius, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 mei 2024.
Mr. R.B. Maring is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.