ECLI:NL:RBNNE:2024:1878

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
C/18/233297 / KG ZA 24-44
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstoorde relatie tussen vennoten van een vennootschap onder firma en vorderingen inzake inzage in de administratie en toegang tot het bedrijfspand

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, vorderde eiser, een vennoot van een vennootschap onder firma (VOF), inzage in de boekhouding en toegang tot het restaurant dat door de VOF wordt geëxploiteerd. De vorderingen werden ingediend in het kader van een kort geding, waarbij eiser stelde dat de verstoorde relatie met de andere vennoot, gedaagde, de samenwerking onmogelijk maakte. De rechtbank oordeelde dat er weinig tot geen basis meer was voor samenwerking en dat de vorderingen van eiser, gezien de omstandigheden, niet konden worden toegewezen. De rechtbank wees erop dat de dood van gedaagde na de zitting van 24 april 2024 een complicerende factor was, maar dat dit niet leidde tot schorsing van het geding omdat de uitspraak al was bepaald. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eiser onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen spoedeisend belang was bij de gevraagde inzage en toegang. Eiser werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/233297 / KG ZA 24-44
Vonnis in kort geding van 15 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.C. Croes,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. B.F.M. Kievitsbosch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de producties van [eiser] ;
- de producties van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 24 april 2024;
- de spreekaantekeningen van [eiser] ;
- de pleitnota van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en [eiser] zijn vennoten van de op 22 oktober 2021 opgerichte vennootschap onder firma [V.O.F.] (hierna: de VOF). De VOF heeft op 1 april 2022 een koopovereenkomst gesloten met Wereldgeluk B.V. (hierna: Wereldgeluk), waarbij het tot dan toe door Wereldgeluk geëxploiteerde restaurant aan de [adres] aan de VOF is overgedragen.
2.2.
[broer van eiser] , de broer van [eiser] , is enig aandeelhouder van [holding] (hierna: de Holding), welke Holding enig aandeelhouder is van Wereldgeluk.
Bestuurder van Wereldgeluk is de Holding.
Tot 20 november 2015 was [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ) de formeel bestuurder van de Holding. Op die datum heeft [eiser] de plaats van [bestuurder] als formeel bestuurder van de Holding ingenomen.
2.3.
Feitelijk bestuurder (gevolmachtigd directeur) van Wereldgeluk was en is [bestuurder] . [bestuurder] heeft namens Wereldgeluk de onderhandelingen omtrent de verkoop van het restaurant gevoerd met de VOF. [bestuurder] heeft ook namens Wereldgeluk de gemelde koopovereenkomst ondertekend.
2.4.
[eiser] heeft een affectieve relatie met [bestuurder] en heeft met hem samen drie kinderen.
2.5.
Als formeel bestuurder van de Holding heeft [bestuurder] op 16 juli 2014 namens de Holding alsmede namens de vennootschap onder firma [V.O.F. 1] (van wie [bestuurder] en de Holding vennoten zijn) een huurovereenkomst gesloten aangaande de onroerende zaak aan de [adres] .
Om de onroerende zaak, waarin tot dan toe een kantoor was gevestigd, geschikt te maken als restaurant, heeft [bestuurder] deze laten verbouwen. Daarbij zijn onder meer de rioleringen voor het restaurant en de keuken aangelegd.
In december 2015 is het restaurant Wereldgeluk geopend. [gedaagde] is nadien aangesteld
als bedrijfsleidster. [eiser] was nadien ook in loondienst bij Wereldgeluk.
2.6.
Vanaf begin 2021 heeft [bestuurder] de wens te kennen gegeven het restaurant te willen overdragen. [gedaagde] en [eiser] hebben aangegeven de onderneming gezamenlijk te willen overnemen. Daartoe hebben zij op 22 oktober 2021 de VOF opgericht. In de vennootschaps-akte is – voor zover thans van belang – in artikel 6 lid 1 bepaald dat iedere vennoot bevoegd is voor de vennootschap te handelen en te tekenen, gelden voor haar uit te geven en te ontvangen, de vennootschap aan derden en derden aan de vennootschap te verbinden, tenzij dit niet met het doel van de vennootschap in verband staat.
In artikel 6 lid 2 van de vennootschapsakte is bepaald:
De medewerking van alle Vennoten wordt echter gevorderd voor:
a. het verkrijgen en vervreemden, huren en verhuren en de huur opzeggen van onroerende zaken;
b. het verlenen van zakelijke rechten en het overdragen tot zekerheid van roerende zaken;
c. het in dienst nemen en het ontslaan van personeel, anders dan wegens een dringende reden in de zin der wet, alsmede het verlenen en intrekken van procuratie;
d. het aangaan van geldleningen ten laste van de Vennootschap;
e. het ter leen verstrekken van gelden van de Vennootschap;
f. het aangaan van borgtochten ten laste van de Vennootschap of ten laste van het privévermogen, het anderszins verbinden van de Vennootschap voor de schulden van een derde of zich jegens derden garant stellen; dit alles behoudens schriftelijke toestemming van de andere vennoot;
g. het deelnemen in andere ondernemingen, het vestigen en opheffen van filialen;
h. het aangaan van verplichtingen die strekken tot de aankoop van activa, waaronder auto’s en inventaris;
i. het voeren van rechtsgedingen (met uitzondering van rechtsmaatregen die geen uitstel kunnen lijden), het berusten van rechtsvorderingen, het aangaan van dadingen, compromissen of akkoorden, het opdragen van de berechting van geschillen met
derden aan scheidslieden of bindend adviseurs;
j. het aangaan van rechtshandelingen, anders dan hiervoor genoemd, waarvoor het belang of de waarde een bedrag van € 5000,00 (vijfduizend euro) te boven gaat, waaronder niet begrepen het opnemen van beschikbare gelden bij de bankier van de Vennootschap; splitsing van de Overeenkomst teneinde de werking van deze bepaling te ontgaan is daarbij niet toegestaan.
2.7.
Op 1 april 2022 is door [bestuurder] als gevolmachtigd directeur van Wereldgeluk enerzijds en [gedaagde] en [eiser] als vennoten van de VOF anderzijds de koopovereenkomst ter zake van het restaurant ondertekend. Daarbij is dat restaurant met al de activa en passiva verkocht en overgedragen tegen betaling van een koopsom van € 453.842,00.
2.8.
Kort na de overname werden diverse lekkage-problemen in het pand en apparatuur daarvan geconstateerd. Besloten is vervolgens om de exploitatie van het restaurant tijdens de bouwvakantie drie weken stil te leggen om tegels te vervangen.
2.9.
Nadat bleek dat het vervangen van tegels mogelijk niet voldoende soelaas zou bieden ter oplossing van de problemen, heeft Expertise Bureau Noord (hierna: EBN) op verzoek van [gedaagde] onderzoek gedaan naar de constructie van het pand.
Als eindconclusie heeft EBN vastgesteld dat er sprake was van ernstige gebreken: zo zouden verbouwingswerkzaamheden aan de onroerende zaak ondeugdelijk zijn verricht en zou de vloer, afvoer en riolering gebrekkig zijn gebleken.
Door de te verrichten herstelwerkzaamheden is het restaurant sinds 26 juli 2022 gesloten.
2.10.
Naar aanleiding van de bedoelde gebreken en de schade die de VOF daardoor mogelijk zal lijden, heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde] en [eiser] in het bijzijn van hun adviseurs [adviseur 1] en [adviseur 2] en een financier van de VOF, de [financier] . Daarbij is gesproken over een verdeling van in ieder geval de herstelkosten om zo de VOF in staat te stellen de deuren van het restaurant zo snel mogelijk weer te openen en daarmee de vervolgschade te beperken.
Na dat gesprek is tijdens een nader gesprek op 14 september 2022 door [eiser] duidelijk gemaakt dat zij als formeel (middellijk) bestuurder van Wereldgeluk niet bereid was om vanuit Wereldgeluk bij te dragen aan de herstelkosten, dan wel de met Wereldgeluk gesloten koopovereenkomst na te komen. [eiser] heeft toen ook meegedeeld dat het de bedoeling was om de ontvangen koopsom over te hevelen naar de Holding en Wereldgeluk te ontbinden.
2.11.
In opdracht van [gedaagde] is op 19 september 2022 namens de VOF conservatoir beslag gelegd ten laste van Wereldgeluk op haar bankrekening. Dat beslag heeft doel getroffen voor € 95.239,29.
2.12.
Bij brief van 3 oktober 2022 heeft [eiser] mr. Kievitsbosch, die namens de VOF optreedt in de procedure tegen Wereldgeluk, gesommeerd zijn werkzaamheden neer te leggen. In deze brief geeft [eiser] aan het er niet mee eens te zijn dat er een procedure is gestart tegen Wereldgeluk. Bij brief van gelijke datum heeft de advocaat laten weten de werkzaamheden niet te zullen neerleggen.
Op 5 oktober 2022 is de eis in de hoofdzaak ingesteld.
In die procedure tegen Wereldgeluk vordert de VOF primair nakoming van de
koopovereenkomst, daartoe onder meer stellende dat in de overeenkomst een aantal garanties is overeengekomen, aan welke garanties niet is voldaan.
2.13.
Tevens is in opdracht van [gedaagde] , na daartoe op 24 november 2022 verlof te hebben gekregen, namens de VOF ten laste van [bestuurder] conservatoir beslag gelegd op zijn bankrekeningen en op zijn woning. Het derdenbeslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 73.615,61.
Op 8 december 2022 is ter zake de eis in de hoofdzaak ingesteld. Daarbij is namens de VOF [bestuurder] persoonlijk aangesproken op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Daartoe is onder meer gesteld dat [bestuurder] garanties in de koopovereenkomst heeft verstrekt, terwijl hij wist, althans had moeten weten, dat Wereldgeluk deze garanties niet kon nakomen en dat [bestuurder] wist dat Wereldgeluk geen verhaal zou bieden.
2.14.
Een andere advocaat dan die in overweging 2.12. is vermeld, te weten [advocaat] , is op 1 december 2022 namens de VOF een procedure begonnen waarin is verzocht om de arbeidsovereenkomst met [bestuurder] te ontbinden, omdat de verhoudingen door de hele gang van zaken zodanig verstoord zijn dat van de VOF niet in redelijkheid kan worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst met [bestuurder] nog langer voortzet. [eiser] heeft zich in deze procedure gevoegd en aangevoerd dat zij [gedaagde] geen toestemming heeft gegeven om deze procedure namens de VOF te voeren. Bij beschikking van 16 februari 2023 heeft de kantonrechter de VOF niet-ontvankelijk verklaard. De kantonrechter heeft daarbij onder meer overwogen dat [gedaagde] eerst in rechte medewerking van [eiser] had kunnen vorderen of een voorziening kunnen vragen ter vervanging van de medewerking van [eiser] .
2.15.
In de andere twee hoofdprocedures is bij conclusie van eis in incident de niet-ontvankelijkheid van de VOF eveneens aan de orde gesteld.
2.16.
Bij vonnis van 31 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [gedaagde] gemachtigd om namens de VOF de reeds bij deze rechtbank aanhangige rechtsgedingen van de VOF tegen Wereldgeluk en [bestuurder] te voeren, hetgeen de medewerking van [eiser] vervangt.
Bij datzelfde vonnis is [gedaagde] gemachtigd om namens de VOF een rechtsgeding tegen [bestuurder] te voeren waarmee de arbeidsovereenkomst van de VOF met [bestuurder] kan worden beëindigd, hetgeen de medewerking van [eiser] vervangt, met dien verstande dat daaraan de voorwaarde is verbonden dat de procedure strekkende tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de VOF met [bestuurder] binnen drie maanden na deze uitspraak aanhangig zal worden gemaakt.
2.17.
In de laatstbedoelde procedure tegen [bestuurder] is op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan. De beide andere procedures lopen nog.
2.18.
Van juli 2022 tot januari 2024 hebben diverse werkzaamheden in het pand waarin het restaurant is gevestigd, plaatsgevonden om de hiervoor gemelde gebreken te herstellen.
In januari 2024 is het restaurant wederom geopend.
2.19.
Na de opening van het restaurant heeft [eiser] meermalen aan [gedaagde] verzocht om [eiser] in het bezit te stellen van de financiële administratie van de VOF over de jaren 2021 tot en met 2024. Daarnaast heeft [eiser] [gedaagde] verzocht het door [eiser] ondertekende
complete vennootschapscontract d.d. 1 april 2022 aan [eiser] te verstrekken. Naar de stelling van [eiser] is sprake van twee versies van het vennootschapscontract, namelijk één van 22 oktober 2021 en één van 1 april 2022.

3.Het geschil

3.1.
De vorderingen van [eiser] strekken ertoe:
[gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van toegang tot alle bedrijfsinformatie en bedrijfsmiddelen van de vof aan [eiser] , bestaande uit de volledige administratie van de vof vanaf 2021 tot en met heden, waaronder doch niet uitsluitend wordt verstaan:
- Alle in- en verkoopfacturen;
- BTW aangiften;
- Leningsovereenkomsten die ten behoeve van de vof zijn aangegaan;
- Facturen die zien op de verbouwing die ten behoeve van de vof zijn aangegaan;
- Omzetstaten;
- Kasadministratie;
- Arbeidsovereenkomsten ten laste van de vof;
- Aangifte loonheffing;
- Overige overeenkomsten die ten behoeve van de vof zijn aangegaan en waar
verplichtingen uit voortvloeien;
zulks binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis, dan wel een in goede
justitie te nemen beslissing;
[gedaagde] te veroordelen tot het verstrekken van het door [eiser] ondertekende
complete vennootschapscontract d.d. 1 april 2022 aan [eiser] , zulks binnen vijf
werkdagen na betekening van dit vonnis, dan wel een in goede justitie te nemen
beslissing;
[gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van de onbelemmerde toegang aan [eiser]
tot het bedrijfspand en de bovengelegen woning staande en gelegen aan de
[adres] , en daarvoor het verstrekken van de sleutels
aan [eiser] , zulks binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis, dan wel een
in goede justitie te nemen beslissing;
[gedaagde] te verplichten binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis tot het
doorgeven van een wijziging in het Handelsregister van de Kamer van
Koophandel, bestaande uit een beperking in de bevoegdheid inhoudende dat
zowel [gedaagde] als [eiser] als vennoten van de vof afzonderlijk bevoegd zijn tot het aangaan van rechtshandelingen tot en met een bedrag van € 5.000,00, dan wel een in goede justitie te nemen beslissing;
[gedaagde] te verplichten om [eiser] binnen vijf werkdagen na betekening van dit
vonnis schriftelijk te vrijwaren voor aanspraken van derden die hun aanspraken
baseren op grond van overeenkomsten die [gedaagde] met de betreffende derden is
aangegaan zonder dat daarvoor de vereiste schriftelijke toestemming van [eiser]
aanwezig is conform het bepaalde in artikel 6 lid 2 van het vennootschapscontract,
dan wel een in goede justitie te nemen beslissing;
[gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 500,00 voor iedere
dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] na vijf werkdagen na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan het gevorderde onder 1, 2, 3, 4 en/of 5 te voldoen,
met een maximum van € 20.000,00, dan wel een in goede justitie te nemen
beslissing;
[gedaagde] te veroordelen tot nakoming van artikel 6 lid 2 van het vennootschapscontract, inhoudende dat [gedaagde] bij het aangaan van in dat artikel genoemde rechtshandelingen in het bezit dient te zijn van de schriftelijke
ondubbelzinnige toestemming van [eiser] , bij gebreke van welke toestemming het
[gedaagde] verboden is om de voorgenomen rechtshandeling als bedoeld in artikel 6
lid 2 van het vennootschapscontract aan te gaan, zulks op straffe van verbeurte van
een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] in strijd met dit verbod
handelt, met een maximum van €20.000,00, dan wel een in goede justitie te nemen
beslissing;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de primaire arbeidsbeloning ten bedrage
van € 25.600,00 aan [eiser] , zulks te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen
vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de reeds gemaakte kosten c.q. schade in
verband met de alternatieve huisvesting ten bedrage van € 14.000,00 aan [eiser] ,
zulks te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de dag der
dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, alsmede de nakosten volgens
het liquidatietarief, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst er ambtshalve van op de hoogte te zijn dat [gedaagde] na de mondelinge behandeling van 24 april 2024 is overleden.
Ingevolge artikel 225 lid 1 Rv is het overlijden van een partij reden voor schorsing van het geding; in het vierde lid van dat artikel staat evenwel dat schorsing niet meer kan plaatsvinden nadat de dag is bepaald waarop het vonnis zal worden uitgesproken, zoals in dezen het geval is. Bij de onderhavige beoordeling wordt uitgegaan van de situatie zoals deze was op de datum van de mondelinge behandeling.
4.2.
Een vennootschap onder firma is een bij overeenkomst aangegane rechtsverhouding strekkende tot de uitoefening van een bedrijf onder gemeenschappelijke naam in een duurzaam samenwerkingsverband (vgl. artikel 16 WvK j° artikel 7A:1655 BW). Uitgangspunt van een vennootschap onder firma is dat zij is gericht op samenwerking met een gemeenschappelijk doel.
Zolang de vennootschap onder firma tussen partijen nog bestaat, hebben partijen de verplichting zich jegens elkaar als goede vennoten te gedragen. In de beide versies van de vennootschapsakte die in het geding zijn gebracht, is die verplichting niet nader uitgewerkt. Bij gebreke van contractsbepalingen ter zake wordt die verplichting mede geconcretiseerd door de eisen van redelijkheid en billijkheid die partijen jegens elkaar in acht hebben te nemen.
In het bijzonder kan iedere vennoot verlangen dat hem inzage wordt verleend van de jaarstukken van de vennootschap. Meer in het algemeen heeft iedere vennoot recht op de inlichtingen en bewijsstukken die hij redelijkerwijs nodig heeft om zich een oordeel te vormen over de omvang van een winst en daarmee van het hem toekomende bedrag. Uit hoofde daarvan hebben vennoten jegens elkaar recht op voldoende toegang tot en inzage in de bedrijfsadministratie.
4.3.
In het onderhavige geval is daarbij naar voorlopig oordeel van belang dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het erop lijkt dat er weinig tot geen basis (meer) is voor een samenwerking als zojuist bedoeld en dat het uit dien hoofde is aangewezen te komen tot beëindiging van de VOF. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat vanwege de verstoorde relatie tussen partijen feitelijk reeds enige tijd gescheiden is opgetreden. Zo heeft [gedaagde] , zonder toestemming van [eiser] , van juli 2022 tot januari 2024 diverse werkzaamheden in het pand waarin het restaurant is gevestigd, doen verrichten om de geconstateerde gebreken te herstellen. Onweersproken in dit verband is dat [gedaagde] die herstelwerkzaamheden heeft betaald dan wel (voor)gefinancierd. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] zich van die werkzaamheden afzijdig heeft gehouden, mede vanwege haar rol als (middellijk) bestuurder van Wereldgeluk (de verkoper van het restaurant).
Alle vorderingen moeten in het licht van het voorgaande worden bezien.
Vordering onder 1.
4.4.
Met inachtneming van het vorenstaande heeft [eiser] op zich recht op de hier gevorderde toegang tot de bedrijfsinformatie. Ook uit hoofde van artikel 3:15j BW kan iedere vennoot openlegging van tot een administratie behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten aanzien van de boekhouding van de vennootschap, vorderen.
Gelet op de omstandigheden van het geval is naar voorlopig oordeel echter onvoldoende onderbouwd welk (spoedeisend) belang [eiser] thans heeft bij overlegging van de gevraagde specifieke stukken.
Nu ter zitting is gebleken dat beide partijen de samenwerking in dezen wensen te beëindigen, ligt de sleutel tot een oplossing ter zake er veeleer in dat met behulp van de (huis)accountant een eindafrekening wordt opgemaakt. Voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] daaraan onvoldoende heeft meegewerkt. Hierbij is cruciaal dat niet in geschil is dat die accountant nog een openstaande vordering op de VOF heeft en dat [eiser] daaraan niet heeft willen bijdragen, zodat de accountant zijn werkzaamheden heeft opgeschort.
4.5.
Gelet op het zojuist overwogene bestaat thans onvoldoende grond voor toewijzing van het onder 1. gevorderde.
Vordering onder 2.
4.6.
Zoals hiervoor is overwogen zijn twee versies van de vennootschapsakte in het geding gebracht, één van 22 oktober 2021 en één van april 2022. [gedaagde] heeft zich beroepen op de versie van oktober 2021, mede omdat deze door beide partijen is ondertekend, terwijl dat niet geldt voor de versie van april 2022. [eiser] heeft de versie van april 2022 als de juiste aangemerkt, waarbij zij heeft gesteld dat de handtekening op het contract van oktober 2021 niet van haar afkomstig is.
Voorshands is niet vast te stellen welke versie de juiste is; daarvoor is nader onderzoek vereist, waarvoor een kort geding zich niet goed leent.
Bovendien heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt welk spoedeisend belang zij heeft bij overlegging van de versie van 1 april 2022. Weliswaar heeft [eiser] ter zitting gespecificeerd welke verschillen bestaan tussen de beide versies, doch waarom zij met het oog op die verschillen (spoedeisend) belang heeft bij deze vordering, heeft zij niet nader onderbouwd.
4.7.
Gelet op het zojuist overwogene bestaat thans onvoldoende grond voor toewijzing van het onder 2. gevorderde.
Vorderingen onder 3.
4.8.
Gelet op de vaststaande verstoorde verhouding tussen partijen kan bezwaarlijk van [gedaagde] worden gevergd dat zij [eiser] onbelemmerd toegang verschaft tot het bedrijfspand en de bovengelegen woning. Naar voorlopig oordeel bestaat evenmin voldoende aanleiding voor een ordemaatregel in die zin.
De vordering wordt dan ook afgewezen.
Vorderingen onder 4. en 7.
4.9.
Gelet op de vaststaande verstoorde verhouding tussen partijen kan bezwaarlijk van [gedaagde] worden gevergd dat zij meewerkt aan het gevorderde. Naar voorlopig oordeel bestaat evenmin voldoende aanleiding voor een ordemaatregel in die zin.
De vorderingen worden dan ook afgewezen.
Vordering onder 5.
4.10.
Aangaande deze vordering heeft [eiser] niet voldoende – met objectieve en verifieerbare stukken – onderbouwd dat thans reeds aan de orde is dat [eiser] door derden wordt aangesproken ter zake van verplichtingen van de VOF.
[eiser] heeft dan ook geen (spoedeisend ) belang bij deze vordering, zodat deze wordt afgewezen.
Vorderingen onder 8. en 9.
4.11.
Deze vorderingen betreffen geldvorderingen.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is ingevolge vaste jurisprudentie terughoudendheid op haar plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
Daarbij heeft echter ook te gelden dat naarmate het bestaan van de vordering zekerder is, aan de resterende elementen - en met name ook de onverwijlde spoed - een minder grote waarde behoeft te worden toegekend. In het geval de vordering zonder meer vaststaat, is het spoedeisend belang daarmee gegeven.
4.12.
Mede gelet op de terughoudendheid die bij het treffen van een voorlopige voorziening, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, moet worden betracht, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering onvoldoende met objectieve, verifieerbare stukken is onderbouwd.
Uit de overgelegde stukken en de tegenover elkaar staande stellingen van partijen in dit opzicht kan thans niet zonder nader onderzoek worden afgeleid of het bestaan van de voorliggende vorderingen van [eiser] op [gedaagde] voldoende vast staat.
Voor een nader onderzoek als zojuist bedoeld, leent een kort geding zich in beginsel niet.
4.13.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen onder 8. en 9. van [eiser] in dit kort geding niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.605,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig daaraan voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op
15 mei 2024.
js (319)