In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter in Groningen, vordert de eiser, woonachtig in Duitsland, een verklaring voor recht dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door zonder toestemming de kamer te betreden waarin de eiser verbleef en hem te mishandelen. De eiser stelt dat hij op 11 februari 2023 door de gedaagde is geslagen, geschopt en bekrast, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel en immateriële schade. De gedaagde, die in Nederland woont, betwist de beschuldigingen en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de eiser.
De kantonrechter moet eerst beoordelen of zij bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, gezien de internationale context van de zaak. Op basis van de Brussel I-bis Verordening oordeelt de kantonrechter dat zij bevoegd is, aangezien het onrechtmatig handelen in Nederland heeft plaatsgevonden. Vervolgens wordt vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is op de zaak, conform de Rome II-Verordening.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld. De stellingen van de eiser zijn onvoldoende onderbouwd, en er zijn geen getuigenverklaringen of andere bewijsstukken overgelegd die de claims ondersteunen. De vorderingen van de eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de gedaagde zijn vordering ingetrokken, waardoor de kantonrechter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling daarvan. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser.