ECLI:NL:RBNNE:2024:1866

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
10688214 \ CV EXPL 23-5745
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en mishandeling in huurgeschil tussen Duitse eiser en Nederlandse gedaagde

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter in Groningen, vordert de eiser, woonachtig in Duitsland, een verklaring voor recht dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door zonder toestemming de kamer te betreden waarin de eiser verbleef en hem te mishandelen. De eiser stelt dat hij op 11 februari 2023 door de gedaagde is geslagen, geschopt en bekrast, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel en immateriële schade. De gedaagde, die in Nederland woont, betwist de beschuldigingen en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de eiser.

De kantonrechter moet eerst beoordelen of zij bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, gezien de internationale context van de zaak. Op basis van de Brussel I-bis Verordening oordeelt de kantonrechter dat zij bevoegd is, aangezien het onrechtmatig handelen in Nederland heeft plaatsgevonden. Vervolgens wordt vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is op de zaak, conform de Rome II-Verordening.

De kantonrechter komt tot de conclusie dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld. De stellingen van de eiser zijn onvoldoende onderbouwd, en er zijn geen getuigenverklaringen of andere bewijsstukken overgelegd die de claims ondersteunen. De vorderingen van de eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de gedaagde zijn vordering ingetrokken, waardoor de kantonrechter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling daarvan. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 10688214 \ CV EXPL 23-5745
Vonnis van 14 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] (Duitsland),
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E.T. van Dalen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De moeder van [gedaagde] is eigenaar van het pand aan [adres] (hierna: het pand). Zij verhuurt kamers in het pand aan studenten.
2.2.
[gedaagde] is eveneens betrokken bij de verhuur, in die zin dat hij op verzoek van zijn moeder zo nu en dan werkzaamheden in het pand uitvoert en contacten met de huurders onderhoudt.
2.3.
Eén van de kamers in het pand wordt verhuurd aan [huurder] (hierna: [huurder] ).
2.4.
[huurder] heeft [gedaagde] op 15 januari 2023 medegedeeld dat zij in de maanden februari en maart 2023 in het buitenland verblijft en heeft gevraagd of zij haar kamer in die periode mag onderverhuren aan [eiser] .
2.5.
[gedaagde] heeft op 16 januari 2023 in reactie daarop aangegeven dat dit niet is toegestaan.
2.6.
Desondanks is [eiser] tijdens de afwezigheid van [huurder] in haar kamer getrokken.
2.7.
Op 11 februari 2023 heeft [gedaagde] ontdekt dat [eiser] in de kamer van [huurder] verbleef. Er heeft toen een incident tussen partijen plaatsgevonden, waarbij [gedaagde] de kamer waar [eiser] verbleef is binnengetreden. Het incident heeft uiteindelijk geresulteerd in een (fysieke) confrontatie tussen partijen.
2.8.
[gedaagde] heeft naar aanleiding van het incident de politie gebeld. De politie is langsgekomen en heeft [eiser] geadviseerd te vertrekken uit de kamer van [huurder] , hetgeen [huurder] ook heeft gedaan.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door op zaterdag 11 februari 2023 in het pand aan [adres] te [woonplaats] zonder toestemming van [eiser] de kamer, waarin [eiser] op dat moment verbleef, te betreden en nadien [eiser] te mishandelen door hem te slaan, te schoppen en in zijn nek te bekrassen. [eiser] vordert eveneens veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.000,00 aan (immateriële) schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – samengevat – [eiser] voor de duur van twee jaren te verbieden de woning aan [adres] te [woonplaats] te betreden, op straffe van een door de kantonrechter vast te stellen boete per overtreding.
3.5.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Is de Nederlandse rechter bevoegd?
4.1.
Het gaat hier om een zaak tussen een eisende partij die woonachtig is in Duitsland en een gedaagde partij die woonachtig is in Nederland. Het gaat dus om partijen die woonachtig zijn in verschillende lidstaten van de Europese Unie. De kantonrechter moet daarom ambtshalve beoordelen of zij bevoegd is van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen. De kantonrechter oordeelt dat zij op grond van artikel 7 onder b van de Brussel I-bis Verordening (hierna: Brussel I-bis) bevoegd is, aangezien het gestelde onrechtmatig handelen zich heeft voorgedaan in Groningen.
Welk recht is van toepassing?
4.2.
Voor wat betreft de vraag welk recht op de overeenkomst van toepassing is, stelt de kantonrechter vast dat op grond artikel 4 lid 1 van de in deze zaak toepasselijke Rome II-Verordening (hierna: Rome II) het Nederlands recht van toepassing is. De gestelde directe schade van [eiser] , het lichamelijk letsel, is immers ontstaan in Nederland, op de plaats waar het gestelde onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden.
Zijn de vorderingen van [eiser] toewijsbaar?
4.3.
De vraag die moet worden beantwoord is of [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en of [eiser] als gevolg daarvan recht heeft op (immateriële) schadevergoeding.
4.4.
[eiser] stelt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door zonder toestemming de kamer waar hij verbleef te betreden en [eiser] vervolgens te mishandelen. [eiser] meent dat hij op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht heeft op (immateriële) schadevergoeding, aangezien hij als gevolg daarvan lichamelijk letsel heeft opgelopen. [eiser] stelt in dit kader verder dat hij als gevolg van het incident lange tijd ontdaan is geweest en van het ene op het andere moment zijn woonruimte was kwijtgeraakt en op zoek moest naar vervangende woonruimte. Ook heeft hij nog lange tijd last gehad van de krassen die [gedaagde] in zijn nek heeft aangebracht, aldus [eiser] . [gedaagde] daarentegen betwist, kort gezegd, dat hij [eiser] heeft mishandeld en lichamelijk letsel heeft toegebracht.
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat uit de stellingen en verweren van partijen blijkt dat zij het er niet over eens zijn wat er precies is gebeurd ten tijde van het incident op 11 februari 2023 – wie was de agressor en is schade geleden door [eiser] als gevolg van de confrontatie tussen partijen? Aangezien [eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem ingenomen stelling dat sprake is van een onrechtmatige daad en [gedaagde] dit gemotiveerd heeft betwist, ligt het op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op de weg van [eiser] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. Daarbij overweegt de kantonrechter dat als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens een rechtvaardigingsgrond (artikel 6:162 BW).
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] niet, althans onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. De blote stelling van [eiser] dat [gedaagde] hem heeft geschopt, geslagen en in zijn nek heeft bekrast is daartoe onvoldoende. Ook uit de door [eiser] bij de dagvaarding overgelegde foto’s kan niet worden afgeleid dat [gedaagde] [eiser] heeft mishandeld. Onduidelijk is wanneer de foto’s zijn gemaakt en bovendien blijkt daaruit nog niet dat de verwondingen die op de foto’s zichtbaar zijn het gevolg van zijn van het handelen van [gedaagde] . In de dagvaarding spreekt [eiser] weliswaar over meerdere getuigen die het incident zouden hebben aanschouwd, maar [eiser] heeft kennelijk geen aanleiding gezien om in het kader van deze procedure enige verklaring in het geding te brengen ter onderbouwing van zijn stellingen. Het enkele feit dat [gedaagde] de kamer – waar [eiser] zonder toestemming van de verhuurder verbleef – zonder goedkeuring van [eiser] is binnengetreden en [eiser] de kamer vervolgens heeft moeten verlaten betekent ook niet zonder meer dat [gedaagde] (toerekenbaar) onrechtmatig heeft gehandeld, laat staan dat [eiser] als gevolg daarvan (immateriële) schade heeft geleden. [eiser] heeft deze stelling evenmin onderbouwd, hetgeen gelet op de betwisting van [gedaagde] eveneens op zijn weg had gelegen.
4.7.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter niet voldaan aan zijn stelplicht. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan het door [eiser] gedane bewijsaanbod. De conclusie is dan ook dat de gevorderde verklaring voor recht en (immateriële) schadevergoeding zullen worden afgewezen.
4.8.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
totaal
337,50
in reconventie
4.9.
[gedaagde] heeft zijn vordering in reconventie ingetrokken, zodat de kantonrechter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling daarvan. Wel moet de kantonrechter nog een beslissing nemen over de proceskosten, zoals deze door [eiser] zijn gevorderd.
4.10.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] heeft te gelden als de in het ongelijk te stellen partij. Hij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de betekeningskosten. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
totaal
510,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 337,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 510,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
in conventie en in reconventie
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.
59522